Irma, of de Ongelukken eener jonge Weeze. Eene Indische Geschiedenis. In twee Deelen. Met Plaaten. Te Amsterdam, by J. Aliart, 1803. In gr. 8vo. D. I. 315 bl. D. II. 277 bl.
Weinige bladzyden zyn genoeg, om den Leezer, in irma's verhaal en lotgevallen, de Dogter van wylen lodewyk den XVI te doen ontdekken, nevens een aantal byzonderheden, de Fransche Omwenteling, in derzelver zwartste dagen, betreffende. Voor het Oostersche inkleedzel kunnen wy geene andere reden vinden, dan dat de Schryver, veelligt, dit lokäas zal verzonnen hebben, om den leeslust van veelen, van de menigte Schriften, over den ongelukkigen lodewyk, en diens even ongelukkig gezin, handelende, over en over verzadigd, eenigermaate op te wakkeren. Voor zommigen kan, misschien, dit van kragt zyn. Anderen, egter, en vooral de zulken, die in de Geheimenissen der Fransche Omwentelinge niet geïnitieerd zyn, zullen in de Verhaalen duisterheden aantreffen, door de moeite om in de Oostersche naamen de eigenlyk bedoelde persoonen telkens zich te herinneren. Dienst zou de Vertaaler, welken wy onderstellen daaromtrent volkomen au fait te zyn, gedaan hebben, indien hy met gepaste aanwyzing den Leezer hadde voorgelicht. Moeilyk tog valt het, en maakt het leezen onaangenaam, in onkunde aangaande de bedoelde persoonen te verkeeren, of zich met gissingen te moeten vergenoegen. Intusschen zal dit Verhaal met genoegen geleezen worden door de zulken, die aangaande menschen en zaaken vooraf behoorlyk onderricht zyn; verscheiden byzonderheden, geheel of gedeeltelyk onbekend, zullen zy hier ontmoeten: mids zy telkens in 't oog houden, uit welk eenen hoek dit Geschrift in de waereld is gezonden. Voor een doorloopend uittrekzel onvatbaar, moeten wy den Leezer tot het Werk zelf overwyzen; hem slegts nog herinnerende, dat deeze Geschiedenis van irma, reeds in de twee laatste Deelen van het Magazyn van Romans en Verhaalen geplaatst, om haare belangrykheid eener afzonderlyke uitgave waardig is gekeurd. Op den styl valt niet veel te
roemen; daaraan ontbreekt die gladheid en vloeibaarheid, die van Romans-wyze verhaalen als en hoofdïngrediënt mag beschouwd worden.