Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 475]
| |
Schets van een Historisch Tafereel der Vorderingen van 's Menschen Geest, naar het Fransch van den Heere De Condorcet. Te Haarlem, by F. Bohn. In gr. 8vo. Behalven het Voorwerk van XX bl., 327 bl.In ons Mengelwerk voor den Jaare 1799 hebben wy, de Leevensschets van de condorcet, volgens la lande, geevende, onder de lotgevallen, dien Geleerde by de Staatsomwentelingen in Frankryk bejegend, opgetekend: ‘Het was geduurende het tydperk zyner verschuilinge in Parys, dat hy, zyns lots en leevens onzeker, een Werk schreef, onder den Tytel van Schets der Vorderingen van 's Menschen Geest. Een Werk,’ gelyk la lande getuigt, ‘niet min belangryk uit hoofde van de stoffe daar in behandeld, dan ter oorzaake van de buitengewoon harde omstandigheden, in welke het werd vervaardigd. Het zal zeker zeer onderscheiden geschat en beoordeeld worden; maar elk zal de oorspronglykheid der gedagten, en de gelukkige uitdrukking van dezelve, bewonderen. Het is slegts de Schets van een groot Werk, 't welk, had de Schryver leevenstyd gehad om dezelve op te maaken, zou mogen aangemerkt worden als een Gedenkteken, ter eere van de Menschlyke Natuure opgerigtGa naar voetnoot(*).’ De Nederduitsche Vertaaler noemt het Werk, om meer dan eene reden, zeer belangryk. ‘De stoffe, daar | |
[pagina 476]
| |
in behandeld, moet noodwendig de aandacht wekken van ieder, die immer over het Lot des Menschdoms, en over deszelfs vorderingen in kennis en weetenschap, in zedelykheid en beschaaving, zyne gedachten heeft laaten gaan; en hoe men ook denken moge over de gevoelens door den Schryver ten toon gespreid, de wyze, waar op het Werk is uitgevoerd, en de Schryver zyn onderwerp behandeld heeft, moet gewis ieder man van oordeel en smaak ten hoogsten bevallen.’ Dit zyn de oordeelvellingen van eenen Vriend, en van eenen Vertaaler; de eerstgemelde vergenoegt zich met de aanmerking, ‘dat het zeker zeer onderscheiden geschat en beoordeeld zal worden;’ de laatstgemelde gaat, naa het bygebragte, verder, en geeft te verstaan, hoe condorcet, van de Staatkundige zyde beschouwd, by zommigen weinig, by anderen meer tegenspraaks zal ontmoeten, als een yverig Voorstander der nieuwe orde van zaaken in Frankryk. - Dan hy gelooft, dat de Godsdienstige gevoelens des Schryvers algemeener aanstoot zullen lyden. In de heerschende Schoole van zynen tyd, in de Schoolen der helvetiussen en diderots opgevoed, kon het niet missen, of 'er moesten eenige trekken voorkomen, die den Christlyken Godsdienst min gunstig waren. Omtrent deeze schryft hy: ‘Ik heb gemeend, dat ik wel zou doen, deeze plaatzen of uitdrukkingen - die nogthans zeer weinig in getal zyn - of te verzagten, of geheel weg te laaten.’ Hy geeft redenen van deeze handelwyze, die, schoon niet geheel te wraaken, egter van dien aart zyn, dat veelen liever den Schryver in 't geheel zouden verduitscht gezien hebben, met bygevoegde korte wederleggingen, of overwyzingen tot Schryvers, waar men dezelve kon aantreffen. Veel moeite zou zulks in gehad hebben; dewyl, het gansche Werk door, de geest van veragting des Christendoms heerscht, en, ondanks de uitlaatingen en veranderingen, allerwegen uitkykt. Voldoender kwamen ons de redenen des Vertaalers voor, wegens de tydigheid der uitgave deezes Boeks. Dan ook de verzagting van zommige uitdrukkingen des Schryvers in het Staatkundige, die kenmerken droegen van den tyd, waar in hy schreef, zal van allen niet even zeer gebillykt worden. Dan het Werk is zo behandeld, en met dit alles zeer | |
[pagina 477]
| |
leezenswaardig. Naa eene Inleiding, verdeelt condorcet zyn Historisch Tafereel in de tien volgende Tydperken. I. De Menschen in Volkplantingen vereenigd. II. De Herderlyke Volken. Overgang van deezen staat, tot dien van Landbouwende Volken. III. Vordering der Landbouwende Volken, tot de uitvinding van het Letterschrift. IV. Vorderingen van 's Menschen Geest in Griekenland, tot aan de verdeeling der Weetenschappen omtrent de Eeuw van alexander. V. Vorderingen der Weetenschappen zedert derzelver verdeeling tot derzelver verval. VI. Verval der Weetenschappen, omtrent den tyd der Kruistogten. VII. Sedert de eerste vorderingen der Weetenschappen, omtrent den tyd der herleeving in het Westen, tot aan de uitvinding der Drukkonst. VIII. Sedert de uitvinding der Drukkonst tot den tyd dat de Weetenschappen en de Wysbegeerte het Juk des Gezachs afwierpen. IX. Sedert descartes tot aan de Grondlegging der Fransche Republiek. X. De toekomende Vorderingen van 's Menschen Geest. Welgekoozen Standpunten, om het Tafereel, naar 's Schetzers denkbeelden, af te maalen, en, als in zo veele onderscheidene Vakken, de spreekendste beelden op den voorgrond, en de andere verder agterwaards te doen komen. Welk een aantal, in een verloop van zo veele Eeuwen, wordt hier te voorschyn geroepen! Welk een arbeid, elk zyn voeglyken stand te geeven! Ten aanziene van eenige byzonderheden, (behalven de reeds uitgeligte, de verzagte, en de nog overgebleevene, den Christlyken Godsdienst betreffende) zullen zommigen den Burger condorcet niet byvallen; maar, over 't algemeen genomen, met genoegen stilstaan by de groote Standpunten, waar op hy zich plaatst, om het Menschdom, met zyn schrander en door veel oefenings gesleepen vernuft, te overzien. Veel vuurs heerscht 'er doorgaans in den styl van condorcet; doch bovenal gloeit het sterk, op het einde der beschouwinge van het negende Tydperk, en in die van het geheele tiende Tydperk, wanneer de verbeelding zich het toekomende voor oogen schildert, en alles byzet, om aan te toonen, dat 'er, naar 's Schryvers nedergestelden grondregel, ‘aan de Volmaakbaarheid der menschlyke vermogens geene paalen gesteld zyn.’ | |
[pagina 478]
| |
Dat de Vertaaling den Vertaaler, die hier en daar eene ophelderende aanmerking geplaatst heeft, veel arbeids gekost heeft, wyst het geheele Werk uit. Zeker heeft hy zich, door eene zeer woordlyke naavolging, in enge schoenen gestooken, welker wringen den gang bezwaarlyk maakt. Wy zullen het door ons meer gemelde geschil, over de onderscheidene wyzen van Vertaaling, te deezer gelegenheid niet weder ophaalen; maar ons vereenigen met den wensch des Vertaalers: ‘Mogt intusschen myn arbeid strekken tot aanwakkering van de hoope op een verbeterd lot des Menschdoms, en ter bemoediging des Wysgeers, die somtyds mistroostig wordt, wanneer hy den grooten afstand beschouwt, waar op het menschlyk geslacht zich als nog bevindt, van dien trap van volmaaktheid, dien het zou kunnen bereiken, en wanneer hy de droevige rampen, die daaruit gebooren worden, overdenkt! Mogt dezelve den Wysgeerigen Leezer een enkel uur vermaak verschaffen!’ Ten aanziene van het haatlyke tegen den Christlyken Godsdienst, ondanks zo veele uitlaatingen en verzagtingen, willen wy onze Leezers nog herinneren aan een hier zeer toepasselyk zeggen van montesquieu: ‘Wie in het beoordeelen van den Godsdienst een lange reeks van onheilen opnoemt, die uit denzelven zouden ontstaan zyn, zonder tevens de weldaadige uitwerkzelen, die dezelve heeft voortgebragt, te melden, handelt zeer onbillyk.’ Montesq. Esprit des Loix. XXIV. 2. |
|