Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe volmaaktheden van den Schepper in zyne Schepzelen beschouwd, tot verheerlyking van God, en tot bevordering van nuttige Natuurkennis, in Redevoeringen, door J.A. Uilkens, Art. Lib. Mag. Phil. Doct. enz. en Leeraar by de Hervormden te Eenrum. IIde Deel; behelzende beschouwingen van de ondruipbaare veerkrachtige Vloeistoffen, en inzonderheid van onzen Dampkring. Te Groningen, by J. Oomkens, 1803. In gr. 8vo. 635 bl.Vonden wy ons verpligt, met meer dan gemeenen lof te gewaagen van de kundigheden, belezenheid, schrander doorzigt, smaak, en het Godsdienstig gevoel des Schryvers, toen wy het eerste Deel zyner Redevoeringen aankondigdenGa naar voetnoot(*); onder het leezen des tweeden Deels, waar van wy nu verslag zullen doen, werdt onze hoogagting voor deezen verdienstlyken Man geduurig verlevendigd. Wy vinden hier niet alleen, in een kort bestek, eenen schat van nieuwe waarneemingen over een allerbelangrykst gedeelte der Natuurkunde medegedeeld, en dezelve schrander beoordeeld, maar tevens eenen voorraad van werken aangewezen, waar wy alles uitgebreid, en alzo gelegenheid vinden, de | |
[pagina 466]
| |
Natuurkennis verder te volmaaken. Voorts zyn hier onderwerpen, die, verre van oppervlakkig te zyn, inspanning vorderen, op eene eenvoudige, duidelyke en onderhoudende wyze verhandeld. En, eindelyk, heeft de Schryver niet alleen steeds in 't oog gehouden, maar is ook zeer gelukkig geslaagd, om, overeenkomstig zyn hoofddoel, de Redevoeringen derwyze in te richten, dat de Leezer telkens opgevoerd worde tot verheerlyking van den Schepper, en ter bewondering zyner volmaaktheden. Niets wenschen wy, daarom, hartelyker, dan dat deeze Redevoeringen veel aftrek mogen hebben, en met die aandacht gelezen worden, welke de aart der beschouwde onderwerpen vordert. De Redevoeringen voorhanden, zal men 'er het bedoelde nut uit trekken, eischen voorzeker meer ingespannenheid, dan die des eersten Deels, welke de beschouwing behelzen van den Sterrenhemel, en eene natuurkundige beschryving van den Aardbol, die zo min uitvoerige verklaaringen als diep nadenken noodzaaklyk maakten. Deeze kunnen minder dienen voor oogenblikken van uitspanning, waarin het leezen, enkel tot vermaak, het éénig oogmerk is. Maar zullen wy op zo weinig lust en smaak voor belangryk onderzoek by onze Landgenooten moeten rekenen, dat men niet een gedeelte van den tyd zou willen afzonderen, om eenigzins van naderby bekend te worden met de werkingen der Natuure, en de oorzaaken en oogmerken van verschynzelen, die ons dagelyks voorkomen? ‘Waarlyk (en wie zal het rechtmatige deezer aanmerkinge van den Schryver zelven, in zyne Voorrede voor dit Deel, kunnen lochenen?) aan oppervlakkige Werken over de Natuurkennis ontbreekt het ons niet, en ik zou geloven eenen nutteloozen arbeid te hebben verricht, zo ik derzelver getal vermeerderd had. Ik zou geloven van myne Lezers beschuldigd te mogen worden van onvolkomen te zyn geweest, te min belang te hebben verwekt, zo ik enkel gepoogd had te verbazen zonder te leren, het hart te roeren zonder het verstand te verlichten. - Wat is zelfs algemeen zulk' eene aandoening anders, dan een weerlichtje, 't welk ras verdwynt en niets achterlaat?’ Niet alleen vorderden, daarom, de uitbreiding van nuttige Natuurkennis, en de verheerlyking van God, | |
[pagina 467]
| |
het doordringen tot de meer verborgene werkingen der Natuure; maar ook vond zich de Schryver hiertoe aangespoord, door de verandering, ja geheele omzetting, welke de Natuurkunde, in onzen leeftyd, vooral in 't geen in dit Deel verhandeld wordt, ondergaan heeft. Het oude Gebouw is omverre geworpen; een nieuw en heerlyker in de plaats gesticht. Hier van draagt men echter nog geene algemeene kennis. In Volksboeken is dit nieuwe tot nog toe niet ontwikkeld; en veelen van dezulken, die zich op andere takken van Wetenschappen toeleggen, geeven ook blyk in hunne Schriften, dat zy minder van de tegenwoordige, dan van de vroegere gesteldheid der Natuurkunde weeten. - Op deezen grond mag, voorzeker, de Heer uilkens zyne keuze rechtvaardigen, volgens welke hy, in de behandeling van de byzondere Natuurkunde, derzelver tegenwoordige gesteldheid heeft in 't oog gehouden, en zo wel die gewigtige ontdekkingen als grondige verklaaringen omtrend dezelve voorgedraagen, waarmede wy thans door de vlyt van zo veele beroemde Mannen zyn begunstigd. Nogmaals verzekerende, dat men in dit Deel bondigheid met eenvoudigheid, den onderrichtenden met den opwekkenden toon, zal vereenigd vinden, en zo wel voedzel voor 't verstand als voor het hart aantreffen, kan niets beter ter aanpryzing van dit Werk dienen, dan een beknopt verslag van het veele en belangryke, in hetzelve verhandeld, en steeds, waar het duistere nog verschil in gevoelens by beroemde Mannen overlaat, met eens bescheidenheid beoordeeld, welke den jongen Natuurkundige allezins vereert. Naa eenen gepasten overgang tot de beschouwing der natuurkundige werkingen en verschynzelen; de aanwyzing van het belang der kennis van derzelver oorzaaken en betrekkingen; het voorstellen van eenige scheidkundige hoofdwaarheden, alzo de Natuur kan aangemerkt worden als onophoudelyk werkzaam in scheiden en verbinden; de herinnering, wat het zy, wanneer lichaamen scheidkundig, wanneer dezelve werktuiglyk vereenigd moeten geagt, en hoe dezelve op beiderlei wyze gescheiden worden; en de opnoeming en aanduiding van de 38 byzondere lichaamen, die tegenwoordig voor grondstoffen gehouden worden, daar men van aristoteles af tot nu toe slechts 4 hoofdstoffen, of Elemen- | |
[pagina 468]
| |
ten, aannam - gaat de Schryver over ter beschouwing van het Licht, de eerste grondstof, deszelfs eigenschappen, in de verspreiding der straalen, derzelver breeking, en terugkaatzing - van het zien, en de onderscheiding, door het licht, van donkere, gekleurde en doorschynende voorwerpen - van de verzwakking des lichts, deszelfs fynheid, snelheid, uitgebreidheid, en de verwydering der lichtdeeltjes van elkander, zonder dat 'er echter eene gaping tusschen dezelve door ons bemerkt kan worden. Deeze is de inhoud der agtste Redevoering (de eerste van het tweede Deel.) In de negende wordt het stelzel van newton (Systema Emanationis, of van uitvloejing) tegen dat van euler (Systema Propagationis, of der voortplanting, door middel van eene aangenomen vloeistof, aether) verdedigd; voorts gehandeld over de ontdekking van newton, raakende de scheiding der lichtstraalen; over de kleuren; de scheidkundige verbinding der lichtstof met andere lichaamen, en deszelfs gebondenen staat; de voortbrenging van het licht door verbranding; de inzuiging en opslurping des lichts, en deszelfs invloed op de bewerktuigde Ryken der Natuure; waarop eindelyk, by een algemeen overzigt, dewysheid en goedheid des Oneindigen Makers, in verschillende byzonderheden des Lichts, treffend wordt aangewezen. De tiende en elfde Redevoeringen loopen over de Warmtestof, derzelver eigenschappen en werkingen. De Warmtestof bepaald, en voor derzelver afzonderlyk bestaan bewys gegeeven zynde, wordt gehandeld over derzelver uitzetting, (waar by de Thermometer in aanmerking komt) veerkracht zonder zwaarte, en uitbreiding, die echter, uit kracht van de aantrekking der lichaamen, niet oneindig is, schoon de warmtestof alles doordringe, en zich gelykelyk verdeele. Voorts wordt aangemerkt, dat de menschelyke kunst onvermogende is, om de uitersten voor de hoeveelheid der warmtestof uit te vinden. Een stellig koud lichaam kan men niet aanwyzen, even min den uitersten graad van warmte bepaalen. De lichaamen zyn niet allen even goede geleiders der warmtestof. Dezelve werkt op vaste lichaamen; het smelten, bevriezen van dezelve strekt daarvan ten blyke; ook het kooken der vloeistoffen, en de waterdampen, stoommachines toonen, wel- | |
[pagina 469]
| |
ken invloed zy op deezen hebbe; terwyl uit het vry of gebonden zyn of worden, der warmtestof verscheiden verschynzelen verklaard worden, zo ten aanzien van de bevriezing door natuur of kunst, als met betrekking tot de temperatuur van het bloed in 't menschlyk lichaam, in de koudste en heetste luchtstreeken. Het Phlogiston, door den Heer stahl in 1718 uitgedacht, of het principium inflammabile, wordt by den aanvang van de verdere beschouwing der warmtestof vermeld, als de spil, waarop, tot op het einde der Agttiende Eeuwe, alles draaide; doch die nu, zo niet geheel vergruisd, althans verbroken en nutteloos gemaakt is, door de laatere ontdekkingen; volgens welke ook wyders gesproken wordt over de wording van bestendig luchtvormige lichaamen, en over de wyzen, waarop 'er vrye, voelbaare warmte, of temperatuur-verhooging, kan plaats hebben; by welke overweging dan ook inzonderheid gewag is van de ontbinding der lucht, van de wryving en van de zonnewarmte; waarnevens de vraag overwogen wordt, of met het licht tegelyk de warmtestof voortkomt, dan of het licht dezelve uit de lichaamen van onze, en dan welligt ook uit die van alle de overige Planeeten ontwikkelt; het eerste van welke gevoelens de Heer uilkens meer dan het laatste toegedaan is: want, ofschoon hy ook volmondig erkent, dat hetzelve geenzins zonder gegronde zwarigheden kan beschouwd worden, zo pryst het zich, naar zyn oordeel, niet alleen aan door het gezag der beroemdste Scheiden Natuurkundigen van onzen tyd, maar ook vooral door de bevredigende en zich over alle verschynzelen uitstrekkende verklaaring van de werkingen der Natuure; welke verklaaring ook hier weder met een treffend algemeen overzicht gesloten wordt, waarin wy onder anderen deeze taal van een edel Godsdienstig gevoel aantreffen: ‘Myne Broeders! hoe kunnen wy in deeze diepten indringen, zonder ons langs hoe meer te verliezen in de onbevatbaare grootheid des oppersten Werkmeesters! - Wanneer wy hier over nadenken - en dit toch moeten wy doen, zullen wy 'er het doelmatige van inzien, zullen wy 'er het schoone van gevoelen; dan klimt langs hoe meer onze verwondering, om dat wy langs hoe meer eene wonderbaare zamenwerking der verschillendste krachten tot de heerlykste einden ontdekken. Myn God! hoe is | |
[pagina 470]
| |
het mogelyk, dat uw bestaan kan worden in twyffel getrokken door een schepzel van U, aan 't welk Gy zintuigen en verstand gegeeven hebt! - dat uwe Werken, tot aan de kleinste deelen toe, den gevoeligen, redelyken Aardbewooner niet tot U, den Volmaakten, in stille verrukking verheffen! - dat niet geheel de menschheid steeds voor U nederknielt en U aanbidt!’ - Op deeze wyze, Leezers, wordt gy, in dit Werk, geduurig gewezen op orde, overeenstemming, verbinding, en medewerking tot welzyn der levenden hier op aarde, en van daar opgevoerd tot eerbiediging van den Heer der Natuure. Wie zou den edelen Schryver geene hoogachting toedraagen, daar hy alles, 't geen ter verlichting des verstands geschikt is, tevens zo gepast dienstbaar maakt aan de bevordering van het verhevenste, 't geen voor het redelyk wezen bestaat, en dus toont de waare Wysgeer te zyn, die zich niet laat verblinden door eene gewaande philosophie, welke, door zulke blyken voor Gods bestaan als ydel te verklaaren, indedaad tot uitzinnigheid leidt, hoe hoog dezelve dan ook, in deeze dagen, by sommige Enthusiasten in waarde zy, en als het éénig waare licht, schynende in de duisternis, verwaandelyk uitgebazuind worde! - Dan wy keeren van deezen uitstap tot ons verslag terug. De volgende Redevoeringen (de twaalfde tot de zeventiende) hebben ten opschrifte: over den dampkring, en deszelfs bestaandeelen - over de verbranding en ademhaaling - over de herstelling van levenslucht in den dampkring - over de natuurkundige eigenschappen der lucht - over de wateragtige en windige luchtverschynzelen - over de vuurige en lichtende luchtverschynzelen. Wy zien hieruit, welke hoofdonderwerpen in deeze Redevoeringen overwogen worden; dat 'er eerst van de Scheidkundige, dan van de Natuurkundige werkingen der Dampkringslucht gesproken wordt, en dat vervolgens de Weerkunde of Meteorologie, de kennis der Luchtverhevelingen, den Schryver doet stilstaan by de regelmatige en onregelmatige Winden; by de waterige, lichtende en vuurige Luchtverschynzelen. Eer de bearbeiding deezer zo belangryke als moeilyke en uitgebreide stoffe wordt aangevangen, geeft de doorkundige Heer uilkens een beknopt verslag no- | |
[pagina 471]
| |
pends de geschiedenis der leerbegrippen. Zo lang bespiegelingen de plaats van proeven bekleedden; gezag van naamen, en de veronderstellingen nopends verborgen eigenschappen (facultates occultae) de plaats van eigen nadenken en werkende oorzaaken vervingen, - was de kennis des Dampkrings in het duistere als begraven. Men wist van geene eigenschappen, dan die men van aristoteles geleerd had; en deezen bepaalden zich tot doorschynendheid, onzigtbaarheid, reuk- en smaakloosheid, en enkelvoudigheid. Van het zamengestelde der Dampkringslucht was men even onbewust, als van derzelver veerkracht en zwaarte. De horror seu fuga vacui, was de stelling, waaruit de Ouden de Zuigwerken, de Hevels, en andere Hydraulische werktuigen, verklaarden. Het Zuigpompwerk voor den hoog gelegenen hof des Hertogs van Toscanen, waardoor men het water tot boven de 32 voeten wilde opvoeren, was de aanleidende oorzaak, dat men de zwaarte des Dampkrings leerde kennen, en de Barometer door torricelli, in 1643, uitgevonden werdt. - Hierop volgde de uitvinding der Luchtpomp, ten jare 1650, door otto van guericke, Burgemeester van Maagdeburg; en nu waren veerkracht en zwaarte der lucht bekend. Voor priestley en scheele bleef het bewaard, de scheidkundige gesteldheid der Dampkringslucht kennelyk te maaken, na dat men eerst verschillende luchtsoorten had leeren onderscheiden, waartoe de waarneemingen en proeven van paracelsus, helmont, boyle, hales, rey en black ongemeen veel bydroegen en den weg baanden; - en de kennis van het zamengestelde der Dampkringslucht deed, op het einde der vorige Eeuwe, evenzeer het Phlogiston van stahl verdwynen, als de ontdekkingen in het midden der zeventiende Eeuwe het ydel-schuwen van aristoteles verbannen hadden. - Naa dit bericht volgt de onderscheidene overweging van de vier voornaame luchtsoorten, te weten de Zuurstof en Zuurstoflucht; Stikstof en het Stikstof-gas; Koolstof, het Koolstofzuur, en het Koolstofzuure-gas; Waterstof en Waterstof-gas. - Deeze beschouwing wordt vervangen door de aanwyzing van het belangryke der kennis deezer luchtsoorten voor de Genees-, Natuur- en Scheidkunde - van de verandering, welke de lichaamen door de Verbranding ondergaan, de verschynzelen daarby aanwe- | |
[pagina 472]
| |
zig, en 't geen tot versterking en verbetering des Vuurs, ook voor het huishoudlyk gebruik, dienstig is. Voorts wordt de aandacht bepaald by de Ademhaling, derzelver noodzaaklykheid voor het dierlyk leeven, den invloed der lucht op dezelve; de dierlyke warmte, als een gevolg der ademhaling, en met haar in 't naauwste verband staande; en voorts by eenige verschynzelen, welke in het dierlyk leeven hier uit verklaard worden. - Maar gelyk 'er lucht-bedervende werking in den Dampkring aanwezig is, door ademhaling, verbranding en verrotting, zo worden 'er ook middelen gevonden, ter herstelling van dezelve, door den groei der Planten. Heilzaam is de evenredigheid in den Dampkring tusschen de leevenslucht en het stikstof-gas. Verschriklyk zyn de gevallen van gestikten, in lucht, door ademhaling en uitwaasseming bedorven, waarvan ten voorbeelde zo wel het geval te Londen in het Gerechtshof, in 1750, als in het jaar 1756 te Calcutta, in het Fort Williams, in het Koningryk Bengalen, gebeurd, aangehaald wordt. Niet minder gevaarlyk kan de verrotting worden, door de besmetting der lucht, voor het dierlyk gestel; waar van voorbeelden te Oxford, Delft en Venetien, ter ontzettende waarschuwing, worden aangevoerd. Van belang is alzo de Eudiometer van priestley, waardoor de deugdelykheid der lucht beproefd wordt. En gelyk het in de Natuur niet ontbreekt aan middelen, waarvan zy zich bedient om den Dampkring van onzuivere deelen te zuiveren, zo kunnen de menschen ook veel tot eenen zuiveren Dampkring toebrengen, door het bebouwen en bearbeiden van den grond, het wegkappen van zwaare bosschen, die den luchtstroom beletten, het droogmaaken van moerassen, het geduurig vernieuwen der Dampkringslucht in de woonvertrekken enz., waartoe op schepen, in groote zaalen enz. de Ventilators van onderscheiden soort aangeprezen worden. De Verhandeling over de natuurkundige eigenschappen der lucht heeft ten doel; vooreerst, de voornaame eigenschappen van tegenstandbieding, veerkracht, zwaarte en doorschynendheid, benevens de hoogte van den Dampkring, te overweegen; daarna, gade te slaan de zegenryke gevolgen deezer eigenschappen; waarby dan te gelyk gevoegd is de opheldering dier verschynzelen en werkingen, die door deeze eigenschappen, zo wel in | |
[pagina 473]
| |
Natuur als Kunst, ontstaan; - en dat men dus hier, onder anderen, van Luchtpompen en Barometers naar eisch gewag vindt, zal elk, der zaake eenigzins kundig, van zelfs bevroeden. - De Redevoering over de Weerkunde wordt geopend met een bericht nopends de gesteldheid der Meteorologie by de Ouden, die met de bygelovigste en ongerymdste begrippen gepaard ging, in de Midden-eeuwen met de Astrologie verbonden was, en tot meerder volkomenheid gebragt is zedert het begin der Zeventiende Eeuwe, toen men kennis had aan de Zwaarte des Dampkrings, ofschoon men lang verwyderd bleef van de waare oorzaaken te treffen voor veele veranderingen in den Dampkring, daar descartes allen werktuiglyk, stahl dezelve scheidkundig zocht te verklaaren, en 'er zedert bovendien ontelbaare hypothesen deswegen ontstaan zyn. Naardien een der voornaamste oorzaaken van de verschynzelen in den Dampkring in de Electriciteit huisvest, zo verdient ook dit werkzaam beginzel in de Natuur in de eerste plaats overweeging. Hiernaa wordt gesproken over de waterige luchtverschynzelen; de Uitwaasseming; Daauw, Wolken, Regen, Hagel, Sneeuw, Wind, deszelfs oorzaaken, en de veranderlykheid en periodieke bestendigheid der Winden; Waterhoozen; eigenschappen der Winden, en onderscheide soorten van dezelve, byzonder over den Sirocco en Samum, en deszelfs ontzettende hoedanigheden. - De laatste Verhandeling heeft ten onderwerpe, de Bliksem, Donder, Weerlichten, Noorderlicht, Vuurklooten, zogenoemde Vallende Sterren, Dwaallichten, Regenboog, Byzonnen en Bymaanen, en Kringen om dezelve. Terwyl ook hier wederom vermeld zyn de gevoelens der Ouden, over den oorsprong, zo van den Bliksem, als van het prachtig verschynzel des Noorderlichts - wordt het een en ander, naar de nieuwere ontdekkingen, uit de Electriciteit verklaard - voorts franklin's voorstel betreklyk Afleiders overwogen - waarneemingen van balbiGa naar voetnoot(*), chalmerGa naar voetnoot(†), cookGa naar voetnoot(‡) en anderen, raakende de Vuurklooten, opgegeven, en de daaruit afgeleide Stellingen te berde gebragt. Van het | |
[pagina 474]
| |
zogenoemd Stormvuur, 't welk zich, by storm en onweder, als een sterretje op de toppen der masten zet, vonden wy hier geene afzonderlyke melding, maar kan gewis ook onder de vermelde electrieke luchtverhevelingen begrepen worden, daar het veelal met den bliksem in een naauw verband staat, en by de ontlaading eener wolk onmiddellyk verdwynt. Eindelyk vinden wy ook hier weder, ten slotte, een algemeen overzigt van het nutte en doelmatige der byzondere eigenschappen en gesteldheid van den Dampkring, alles wederom om by de stukken de Wysheid en Weldadigheid des Scheppers en Algemeenen Verzorgers ten toon te spreiden - en deeze beschouwing verlevendigt ook hier het godsdienstig gevoel des Schryvers derwyze, dat hy dezelve in deezer voegen besluit: ‘ô Zalige werkzaamheid! de Schepping te beschouwen, en in het doelmatige, zelfs van het kleinste deeltje, den Oneindigen te bewonderen, te vereeren, te aanbidden! Ja hier by ontbreeken ons dikwerf woorden; altoos stamelen wy, wanneer wy van de grootheid des Eeuwigen, des Onzienlyken, enkel op deeze Planeet zigtbaar, spreeken; maar de Hemelsche Vader hoort het stamelend kind met welgevallen, wanneer het zich vol onschuld tot Hem verheft; en hoe magteloos ook onze lof voor den Throon des Almagtigen mag nederzinken, als wy echter met gevoelvolle, deugdzaame harten van zyne Grootheid stamelen, zal onze lof, ô beste Vrienden! Hem aangenaam zyn.’ Ziet hier, Leezers! een verslag van den hoofdinhoud deezer Redevoeringen, waar zo veel, met naauwkeurigheid en juistheid, op eene grondige, doch tevens eenvoudige en onderhoudende wyze, is behandeld. Zal het nodig zyn, meer by te brengen, om u aan te moedigen tot het koopen en beoeffenen van een Werk, 't welk, voor weetgierigen, tot eene schoone handleiding tot de kennis der Natuure dienen kan? - Tot het geeven van een staal zyn wy ditmaal te breed geworden. |
|