Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize in de Binnenlanden van Africa, geduurende 1795, 1796 en 1797, door Mungo Park. Naar de derde Uitgave uit het Engelsch. IIIde en laatste Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 322 bl.Een nog kort gedeelte van parks Reize was voor het IIIde Deel overgebleevenGa naar voetnoot(*). Wy moeten hem daarop vergezellen; dan, eer wy hier toe overgaan, ons eenige oogenblikken by het Voorberigt des Nederduitschen Vertaalers a. van den ende, van XXVIII bladzyden, ophouden. Alle naarigten, tot de Binnenlanden van Africa betrekkelyk, | |
[pagina 479]
| |
in deezen tyd uitgegeeven, in de African Researches, or Proceedings of the Association for promoting the discovery of the interior parts of Africa, zo veel mogelyk den Leezeren van dit Werk willende mededeelen, heeft hy, uit het laatste Deel, van wegen die Maatschappy voor haare Leden gedrukt, en niet dan aan zeer weinige buitenlanders gezonden, een uittrekzel vertaald, uit een onlangs uitgekomen stukje der Göttingische Gelehrte Anzeigen, bevattende de narigten van parks Opvolger in het doen dier naspeuringen, de Heer horneman, die, gelyk hy aan den Ridder banks schreef, reisde als een Muhammedaansch Koopman, verzekerende, dat, met de kennis van zekere gebruiken en gebeden, het niet moeilyk is, algemeen voor een Muhammedaan door te gaan: want wat zeker lichaamlyk kenmerk betreft, bevrydde de delicatesse der Muhammedaansche Zeden hem van het gevaar van hieromtrent onderzogt te worden. Behalven het verslag van den loop zyner reize, leveren de uit Africa ontvangen berigten van horneman vry veel gewigtigs op voor de Natuurkunde van den Aardkloot, voor de Aardryksbeschryving, Volk- en Oudheidkunde. Wy hebben geen plaats, om dit met voorbeelden, hier bygebragt, te bevestigen; doch kunnen niet nalaaten te vermelden, dat deeze Reiziger niet alleen over veele onderwerpen der Oudheidkunde een nieuw licht verspreidt, maar wel byzonder, dat zo menige berigten der oude Schryveren, als van eenen plinius, ammianus, diodorus, en voornaamlyk herodotus, bevestiging erlangen. Hornemans Reis is de waare Commentarie over horodotus Berigten aangaande denzelfden Karavaan-weg, welke, sedert de tyden van den Vader der Geschiedenis, nog door niemand weder was beschreeven, en nooit te vooren, zo verre men weet, door een Europeër was bereisd gewordenGa naar voetnoot(*). Wy lieten park te Kamalia, waar wy hem met den aanvang deezes Deels, of in het XXIV Hoofdstuk, weder aantreffen, by den hupsen Schoolmeester fankoona. Hier ontdekte hy, onder andere handschriften, eene Arabische overzetting van de Vyf Boeken moses, van davids Psalmen en het Boek van jesaias, of, gelyk de Beoordeelaars van parks Reize in de Allgemeine Litteratur-Zeitung willen, het Euangelie van Jesus. 't Welk park aanleiding geeft om eene bedenking in 't midden te brengen, wegens de verspreiding van den Christlyken Godsdienst in die streeken, door dit alles zeker meer voorbereid om denzelven te ontvangen, dan de Be- | |
[pagina 480]
| |
woonders der Zuidzee-Eilanden. - Zyn verblyf aldaar en vertrek met de Slaavenhandelaars en de Slaaven levert ons een bykomend berigt wegens den Slaavenhandel en de wyze, op welke men met deezen te werk gaat. De Schoolmeester was onder de Reisgenooten. Het XXV Hoofdstuk beschryft het trekken der Karavaan door Jallonka-woestyn, en de verdere Reize, met veele reisontmoetingen; onder deeze het overtrekken van een grooten stroom van de Senegal, met de beschryving en afbeelding van een Brug van een byzonder maakzel. Treffend was de ontmoeting tusschen den meergemelden Schoolmeester en diens Broeder, niet wyd van Malacotta; zy hadden elkander in geen negen jaaren gezien. Hier ontmoette park een zeer heusch onthaal. Uit het verslag, wegens eenen Oorlog, ten dien tyde, in deeze streeken gevoerd, ontleenen wy, verkort, deeze vreemde, doch aan park welbevestigde byzonderheden. Abdulkader, Koning van Foota Torra, bezield met eenen driftigen yver om zynen Godsdienst voort te planten, hadt aan damel, Koning der Jaloffs, een Gezantschap gezonden. Damel werden door 't zelve twee messen voorgelegd. Een der Gezanten sprak: ‘Met dit mes zal abdulkader zich vernederen om het hoofd van damel te scheeren, zo damel het Mahomedaansch Geloof omhelst; en met dit ander mes zal abdulkader damel den hals afsnyden, zo damel weigert dit Geloof aan te neemen; - kies uit beiden.’ Damel gaf ten antwoord, dat hy geen keus tusschen beiden hadt; dat hy noch zyn hoofd geschooren, noch zyn hals wilde afgesneeden hebben. Hier uit rees de hier beschreeven Oorlog, die ten nadeele van abdulkader afliep, die zich onder de gevangenen bevondt. Deeze heerschzugtige of liever dolle Vorst, die slegts eene maand geleden damel gemelde dreigende boodschap hadt laaten doen, werd door den Overwinnaar op eene wyze behandeld, die zeer treffende is. Toen de Koninglyke gevangene in ketenen voor damel gebragt en op den grond gesmeeten werd, sprak de grootmoedige damel, in plaats van hem, volgens het gewoon gebruik in zulke gevallen, den voet op den nek te zetten, en met zyn speer te doorsteeken, hem op de volgende wyze aan: ‘Abdulkader! beantwoord my deeze vraag. Indien de kans des Oorlogs my in den toestand gebragt had, waar in gy thans zyt, hoe zoudt gy my behandeld hebben?’ - ‘Ik zou u myn speer in 't hart geduwd hebben,’ gaf abdulkader, met groote onverschrokkenheid, ten antwoord, ‘en nu weet ik dat een dergelyk lot my wacht.’ - Damel zeide: ‘Niet alzoo; myn speer is rood geverfd met het bloed uwer on- | |
[pagina 481]
| |
derdaanen, die in den stryd zyn omgebragt, en zeker zou ik het nu verder kunnen bezoedelen, door het in het uwe te doopen; dan hier door zouden myne steden niet opgebouwd, noch de duizenden, die in de bosschen gesneuveld zyn, weder in het leven gebragt worden. Ik wil u dus, in koelen bloede, niet ombrengen; ik wil u voor myn slaaf houden, tot dat ik bemerk, dat uwe tegenwoordigheid in uw eigen Koningryk voor uwe nabuuren niet langer gevaarlyk zal weezen; en dan zal ik overleggen, welke de geschiktste wyze is om over u beschikking te maaken.’ - In gevolge hier van werd abdulkader als slaaf gehouden en aan het werk gezet, geduurende drie maanden; ten einde van welken tyd damel gehoor leende aan de aanzoeken van de inwoonders van Foota Torra, en hun hunnen Koning wedergaf. De voortzetting van de Reis, en de voleindiging, naa dat park twee jaaren en zeven maanden uit Engeland afweezig geweest was, maakt de stoffe des XXVI Hoofdstuks uit; alles doormengd met ontmoetingen, die de aandagt der Leezeren, op eene gevallige wyze, bezig houden. De Nederduitsche Vertaaler heeft in dit Deel, gelyk in de voorige, zyne toelichtende Aantekeningen gevoegd; onder andere eene vry breede over een Neger, wiens hair en vel spierwit waren, behoorende tot dat soort van Negers, die in de Spaansche West-Indiën bekend zyn onder den naam van Albinoos, of Witte Negers: dit was de éénige, dien park op zyn langduurig omzwerven onder de Negers aantrof. Agter de Reis vindt men een Lyst van eenige Mandingeesche woorden, benevens derzelver betekenis; alsmede eenige in het Mandingeesch vertolkte vraagen en antwoorden, die in de West-Indiën mogelyk van dienst kunnen weezen. Dan allergewigtigst is het Aanhangzel, bevattende Aardrykskundige Ophelderingen van parks Reize, door den Majoor rennell, wiens kunde en bedreevenheid, in dat vak, te bekend zyn, om eenige aanpryzing te behoeven. Zy gaan vergezeld van eene fraaije Kaart, vertoonende de voortgangen der ontdekkingen en verbeteringen in de Aardrykskunde van Noord-Africa, saamgebragt door j. rennell; doch zyn voor geen Uittrekzel vatbaar. Dan wy moeten den inhoud der Hoofdstukken opgeeven. I.H. Over de gevoelens zoo der oude als der nieuwere Aardrykskundigen, tot op den tyd van de l'isle en d'anville toe, omtrent den loop van de Rivier de Niger. II. H. Over de Aardrykskundige Ontdekkingen van den Heer park. III. H. Opzameling en samenstelling van het Aardrykskundige van parks Reize in de binnenlanden van Africa. Dit gaat vergezeld van een Kaart der lynen van de Afwykin- | |
[pagina 482]
| |
gen der Kompasnaald in de Zeeën rondom Africa. Dit onderwerp der Samenstelling wordt in het IV. H. voortgezet. Het V.H. behelst de Samenstelling van de nieuwe Kaart van Noord-Africa. Nieuwe regeling van den loop van den Nyl. Over deszelfs afgelegene oorsprongen, dus verre door geen Europeër bezogt. Bepaling van eene ligging in het middenpunt van Africa. Juistheid van de afstandslyn van edrisi. Misvattingen van leo. Hier by Aanmerkingen over de ligging der Zout-mynen in de Groote Woestyn. VI. H. Vervolg van het zelfde onderwerp. Loop van de Rivier de Niger. Deeze heeft geen gemeenschap met den Nyl. Ptolemeus beschryving 'er van is bestaanbaar. De Nederduitsche Vertaaler voegt in eene Aantekening de zwaarigheden, daar tegen geopperd; waar uit blykt, dat de uitwatering van den Niger nog eene zaak van onderzoek voor de Aardrykskundigen gebleeven is. Het VII H. vervat Waarneemingen omtrent de natuurkundige en staatkundige Aardryksbeschryving van Noord-Africa. Deszelfs natuurlyke verdeeling in drie deelen. Levert Goud op. Grensscheidingen der Mooren en Negers. Over de Foulahs en Leucaethiopiërs der Ouden. Daar de Heer van den ende zich omtrent dit Werk zo wel gekweeten, en zich meer moeite dan een gewoon Vertaaler gegeeven heeft, is het jammer, dat hy 'er geen zaaklyk Register heeft bygevoegd. |
|