onderscheiden van de oude Boheemsche en Moravische Broeders) wordt ondernomen, en wederlegt van stuk tot stuk de bygebragte redenen, waarom men, in de Gedenkschriften van het Nederlandsch Zendeling - Genootschap, heeft beweerd, dat het nu, meer dan voorheen, tyd is, om Zendingen, tot bekeering van Heidensche Volken, te onderneemen. De beschryving, die hy 'er byvoegt, van verre de meesten dier zoogenaamde Christenen, die men op Otahiti en elders gemaakt heeft, is ook niet zeer geschikt, om 'er, in dezen tyd, en in dier voege, veel goeds van te doen verwachten.
Maar wat wil dan nu de Schryver dezer Verhandelinge? Men moet (hierop komen zyne denkbeelden hoofdzaakelyk neder) het afzenden van Leeraars naar verafgelegene Volken vooreerst staaken, en liever doorwerken aan het geene, dat nader by is, en waarvan meer vrucht is te wachten; terwyl men zich dan intusschen ook kan in staat stellen, om, wanneer de tyden daartoe gunstiger worden, ook Zendingen naar afgelegene Heidensche Volken werkstellig te maaken. Hy beschouwt, met het hoogste recht, het werk van Zendelingen als een der moeielykste onderneemingen, waartoe een geruime tyd noodig is, en veel arbeid vereischt wordt, om 'er regt bekwaam toe te worden. Ook dient 't gedrag en karacter van zulke lieden, die 'er zich toe willen laaten gebruiken, wel eerst op de proef gesteld te worden. Hy raadt, om spoedig Kweekschoolen, eerst hier te lande, en vervolgends ook in onze Colonien, op te richten, ter bekwaammaaking van Missionarissen, of die, waar zy reeds zyn in Oost-Indiën, te verbeteren. Ongestudeerde lieden wil hy 'er in 't geheel niet toe gebruikt hebben, en genen hoe ook genaamd, dan van welken men volkomene zekerheid hebbe, dat zy zuiver zyn in de Leere. Allergewigtigst vinden wy de aanmerking, dat men, om iets uit te richten onder zulke wilde Volken, waarheen men Zendingen wil ondernomen hebben, van dezelven eerst Menschen moet maaken, eer zy Christenen kunnen worden. Waarlyk, de Heidenen, die men nu tot het Christendom wil overbrengen, zyn geheel andere menschen, dan die, onder welken de Apostelen de Christelyke Leer eerst gebragt hebben. Dat toch eenmaal de oogen opengaan by