Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |
Verhandelingen over den Oost-Indischen Handel, door Gysbert Karel van Hogendorp. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll. In gr. 8vo. 189 bl.
| |
[pagina 437]
| |
van hogendorps gevoelens te doen kennen. ‘Zo lang als de Vaart en Handel op de Oost-Indiën gering was, ging alles naar wensch, en de Compagnie drukte dezelve by alle gelegenheden. De Portugeezen waren gefnuikt, Spanje moest by de Munstersche Vrede afzien van allen Regt op den Oost-Indischen Handel, Engeland was verscheurd door Burgeroorlogen, Frankryk verstondt zich niet op de Negotie, de Noordsche Natien waren te arm voor zodanige onderneemingen. - Maar op het eind van de voorgaande Eeuw, toen de Compagnie waande het minst gevaar te loopen, stondt 'er een geringe Mededinger op, die eerst onbemerkt, maar des te gedegter, op den ondergang van dit Systema werkte. Ik meen den particulieren Handelaar, den vryen Koopman, onder de bescherming der verdere Compagnien. Tegen deezen kon de Compagnie niet markten, om dat hy oneindig beter koop werkte, zo dat de Hooge Regeering van Batavia aan Bewindhebbers voordroeg, om gelyken vrydom te verleenen, doch vrugteloos. Inmiddels hadt men weinig zorg gedraagen voor den bloei van 's Compagnies bezittingen, en naauwlyks opgemerkt, dat de inkomsten van dezelven vooruit gingen, terwyl de Handel agteruit liep. Als maar de Speceryen uitsluitend aan de Compagnie geleverd werden, en de Vorsten hunne boomen lieten rooijen, als maar Peper, Tin, Amphioen, enz. door de Vorsten geleverd werden tegen laage pryzen, als maar de Compagnie alleen in Japan werd toegelaaten, zo meende men alles gewonnen te hebben, en op den bouw van kostbaare vrugten op eigen grond, of de aanmoediging van manufactuuren aldaar, was men geenzins bedagt. In het midden van deeze Eeuw liet de Gouverneur-Generaal van imhoff zyne stem hooren, klaagde over het verval der zaaken in Indie, en droeg middelen voor tot herstel derzelven. Een van de voornaamste was de Particuliere Handel, die onder Hem, en zynen Opvolger, den Heer mossel, gebloeid heeft, doch naderhand, volgens het getuigenis van den Heer N ........, wederom vervallen is, doordien de Compagnie, volgens het oud Systema, en verblind door eenige kortstondige voordeelen, den Handel wederom geheel tot zig getrokken heeft. Imhoff wilde ook Java coloniseeren, door Duitsche Boeren aldaar over te brengen, en 'er zelfs Indische Lynwaatweevers aan te lokken. Maar deeze staatkundige ontwerpen schynen met Hem ten grave gedaald te zyn, en de Compagnie is door den ouden slenter zo zeer veragterd, dat de Heer van der oudermeulen, in 1785, aangetoond heeft, dat het jaarlyksch kort in Indie, zelfs zonder den noodlottigen Engelschen Oorlog, iets laater, den val der Compagnie onvermydelyk zoude bewerkt hebben. Het uitsluitend Systema in Indie was ook in het Va- | |
[pagina 438]
| |
derland, van den beginne, aangenomen geworden. De Compagnie kogt 'er zelve alle de goederen voor de Oost, bouwde 'er haare eigene Schepen, op haare eigene Werven, en verkogt 'er de retouren geheel voor haare rekening. Kundige lieden verzetten zig wel tegen deeze handelwyze. Het inkoopen der goederen hier te Lande werd als zeer nadeelig beschreeven door den Heer Hoofdparticipant titsing, het vaaren met eigen Schepen werd aangetoond zeer nadeelig te zyn door eene Staatscommissie, in gevolde berekeningen van eenige Bewindhebbers, en de uitsluitende aanvoer van retouren herwaards was reeds afgeraaden door den Heer van der oudermeulen. Dan de gewoonte en de overleveringen der voorouderen zegepraalden over alle deeze raadgeevingen, zo dat de Compagnie langsaam en schoorvoetende gehoor aan dezelve gaf. Inmiddels was het oude Systema niet houbaar tegen de omkeering, welke de particuliere Vaart en Handel van Engelschen, Franschen, Deenen, Zweeden, Noord-Americaanen enz. hadden veroorzaakt op alle de marktplaatzen van Asie, sedert anderhalve eeuw, nog veel min tegen de gedugte navale magt, die de Engelschen en Franschen, in de laatste jaaren, aldaar hadden ten toon gespreid. Indien ook de oude Regeering was aangebleeven, en de Omwending van 1795 geen plaats hadt gehad, zo zoude 'er eene groote verandering voorgevallen zyn by het uiteinde van 's Compagnies Charter, een weinig laater. Daar toe was 'er eene buitengewoone Commissie naar de Oost gezonden, zo om nader onderzoek te doen, omtrent de middelen van herstel, als om gereed te staan, ter invoering van een nieuw Bestuur. Thans, daar men alles afgebrooken heeft, is de Oost-Indische Compagnie ook vernietigd, maar het nieuw Bestuur is een nieuw Comptoir, in plaats van het oude, gereed tot denzelfden uitsluitenden Handel, en 'er is voor de Natie en het algemeen belang niets gewonnen. De Bezittingen zyn, voor het oogenblik, zelfs verlooren, en noch de particuliere, noch de publyke Handel, hebben, in vergelyking by voorgaande tyden, eenig voorwerp van werkzaamheid. Men kan slegts den dubbelen wensch voeden, en dat de Bezittingen zullen terug komen, en dat betere grondslagen voor den Handel op dezelven en het Bestuur over dezelven zullen gelegd worden, zonder dat men zo veel als gissen kan, welke van deeze wenschen den meesten kans van een draaglyke vervulling heeft.’ - Wy herinneren hier, dat het Eerste Stuk, waarvan dit het slot uitmaakt, de Jaartekening van 1801 voert. Het Derde Stuk, het tweede in deeze Afdeeling vermeld, zag vóór het Tweede, ten Jaare 1802, het licht, om dat dit laatste toen nog niet afgewerkt was, en de omstandigheden | |
[pagina 439]
| |
scheenen te eischen, niet langer met deze uitgave te wagten. Het bestaat uit eene zaaklyke voordragt, gepaard met ophelderingen, van het Octroy der Engelsche Oost-Indische Compagnie. De Schryver brengt, in zyne tusschenvoegingen en aanmerkingen, alles t'huis tot zyn groot ontwerp; toetst de met dit Octroy overeenkomstige of strydige handelwyzen. ‘Men moge,’ zegt hy op 't einde, want wy kunnen in geene byzonderheden treeden, ‘vry tegenwerpen, dat het gedrag der Engelschen in Indie niet zo schoon is; ik wil dit in den ruimsten zin toegeeven, en dan mynen tegenstreever vraagen, of het stelzel van Bestuur en Handel niet des te fraaijer zyn moet, als het de gebreken in de Uitvoering en in de Uitvoerders zelfs heeft kunnen bedekken en te boven komen?’ - Zyn tafereel was ingericht om te betoogen, op welke wyze, en door wat middelen, de Engelsche Natie de eerste geworden is, een voorbeeld, waarlyk, allermerkwaardigst voor ons, niet om het blindelings na te volgen, maar om 'er het veele goede van te leeren inzien, en dit op onze omstandigheden toe te passen. In het Voorberigt van dit Derde Stuk zegt de Schryver, met de Kolonien aan de Kaap de Goede Hoop zo verre gevorderd te zyn, dat hy zich vleit wel ras een Stukje uit te geeven, terwyl hy omtrent de andere Bouwstoffe vergadert. - Ten zelfden jaare verscheen het, om opgemelde reden, agtergesteld Tweede Stuk, behelzende Eene Staatkundige Beschouwing van de Kolonien benoorden en beoosten Kaap de Goede Hoop. In drie Hoofdafdeelingen is dit Stuk onderscheiden. Het eerste deel loopt over de Natuurlyke Gesteldheid des Lands; - het tweede, over de Gesteldheid der Inwoonderen van allerlei benaamingen; - het derde betreft de Politieke Gesteldheid der Kolonien. Niet meer dan 124 bl. beslaat die Beschouwing; de overige 400 bestaan uit Aanhaalingen der meest jongste Schryveran, welke over deezen Uithoek van Africa geschreeven hebben, als stavorinus, sparman, grandpré, barrow, mandelslo, thunberg, bruce, de jong, de pradt, enz. - een Stukje, raakende de Staaten van Noord-America, Britsche Manufactuuren, Finantien; en eindelyk, Verhandeling over de Vraagen; of, en in hoe verre, het nuttig en noodzaaklyk zyn zoude, de O.I. Bezittingen van deezen Staat, ofte sommigen derzelven, te brengen op den voet der W.I. Volkplantingen; en of, en in hoe verre, het voordeeliger voor dit Gemeenebest, en deszelfs Ingezetenen, zyn zoude, den Handel op voorgemelde Bezittingen by aanhoudenheid door eene uitsluitende Compagnie te dryven, dan wel die voor alle 's Lands Ingezetenen open te stellen; en, in dit laatste geval, op welke voorwaarden, en onder welke bepaalingen? door Mr. s.c. nederburgh. | |
[pagina 440]
| |
Eenige deezer Stukken worden in 't oorspronglyke gegeeven, van andere Vertaalingen. 't Ware voor den Nederduitschen Leezer wenschlyk, dat de Verzamelaar van alle die Stukken eene Vertaaling gegeeven hadt, en zich soms niet vergenoegd met eene Fransche Vertaaling af te schryven. Zonder eenige bygevoegde aanmerking zyn deeze, met eenige aanmerkingen gaan andere vergezeld. De Heer van hogendorp maakt de Leezers in de Inleiding met die Schryvers eenigzins bekend, en geeft, ten aanziene van het leezen deezes Stuks, den volgenden raad: ‘Indien nu myn Leezer lust heeft, om myne Verhandeling in denzelfden geest te leezen, als ik ze geschreeven heb; zo raade ik hem aan, om, na de Inleiding, alle de Bylagen te doorloopen; zo doende, zal hy eerst met stavorinus eenige algemeene denkbeelden krygen, en hem zelfs op een binnenlandsch reisje eenige weinige dagen vergezellen. Vervolgens zal hy met sparman veel dieper landwaards in dringen, en, met de Kaart in de hand, gewaar worden, welk een uitgebreid gebied daar, voor landbouw, kunsten en beschaaving, open ligt, den grond van de tegenstrydige berigten omtrent de vrugtbaarheid des bodems verneemen, en reeds beginnen te verlangen naar een beter Bestuur, door welk de Kolonist en Inlander beter geleid en beschermd mogt worden. Met grandpré zal hy de Kolonien in het groot beschouwen, en genegen zynde om deszelfs inzigten en verwagtingen in te ruimen, nogthans wenschen, dat een kundig man gelast werdt, om zulke denkbeelden te overweegen, en de toepassing derzelven ter plaatze te onderzoeken. Zulk een man is barrow, zulk een onderzoek heeft hy gedaan, en hy bevestigt, dat de Kolonien aan de Kaap vatbaar voor eene sterke bevolking, voor eenen vrugtbaaren landbouw, en voor een wederzydsch nuttigen handel met Europa en de Indiën zyn. Naa het leezen der Bylagen, zal myn Werk slegts orde in de denkbeelden brengen, en als 't ware eene methodische herinnering zyn. Dan zal de groote waarheid, die hier altyd in het oog moet blyven, en waaruit zo veel goeds kan gebooren worden, uit alle nevelen van onkunde en vooroordeel, glansryk te voorschyn treeden.’ Schoon veelen, in lang en breed betwiste Stukken, den Schryver niet in allen deele mogen byvallen, onderschryven wy zyne wenschen: ‘Ik wensch, dat myne poogingen mogen dienstig zyn, om de Kolonisten op den goeden weg te brengen, die hun geopend wordt, tot een meerderen en duurzaamen welstand; om ze te vervullen met genoegen over de bedoelingen van hunne aanstaande Regeering; en om, daar mede, de openbaare rust, de huislyke deugden en alle soorten van nuttige bedryven in de Kolonien te bevorderen. - Ik wensch, | |
[pagina 441]
| |
dat myne poogingen dienstig mogen zyn, om alle de Leden van het Gouvernement, en het geheel verlicht Publiek, tot één en het zelfde gevoelen te vereenigen, dat ons Vaderland door zyne Kolonien en overzeesche Bezittingen wederom kan bloeijen, en dat in onze betrekkingen met dezelven het weezenlyk redmiddel gelegen is voor onze Finantien, welke Finantien tog uit eene meerdere welvaart moeten hersteld worden. - Ik wensch, dat myne poogingen dienstig mogen zyn, om aan den Zeehandelaar nieuwe voortbrengzelen van den grond, en eene toeneemende bevolking met allerhande behoeften aan te wyzen, die een ruimer baan voor zyne Speculatien, Commissien en Consignatien openen, om aan den Fabrykant en Trafykant de hoop te geeven op eene nieuwe vraag naar Vaderlandsche bewerkte stoffen, dranken en andere benoodigdheden, welke vraag het egt middel is, om hen te ondersteunen en 'er boven op te helpen; terwyl alle andere middelen, met hoe veel dwang ook vergezeld, op den duur te kort schieten. - Ik wensch, eindelyk, dat myne poogingen dienstig mogen zyn, om aan veele verarmde Huisgezinnen, die voor deezen in het Vaderland de kost vonden, en thans tot last van de gemeente strekken, een vooruitzigt te openen op een beter bestaan, in Landen, waar de grond wagt naar den arbeid hunner handen, waar ambagtslieden te kort komen, waar eene zagte lugtstreek het leeven onkostbaar maakt, en waar zy de noodige voorschotten zelfs, om iets te beginnen, verwagten mogen.’ Mogten deeze wenschen vervuld, en niet verydeld worden, door den tusschenbeiden ongelukkig ontstaanen Oorlog! |
|