Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 430]
| |
Nieuwe Tafrelen van Italien, door Mr. F.J.L. Meyer. Uit het Hoogduitsch. In II Deelen. Te Leyden, by van Thoir en de Meyere, 1803. In gr. 8vo. Te zamen groot 409 bl.Als het luisterryke tooneel der Romeinsche dapperheid en grootheid, als het moederland der Latynsche letteren, als de zetel der onhervormde Kerk, als de eerste oefenschool van den herstelden smaak, als de bewaarplaats der meeste overblyfzelen van oudheid en kunst, als het bevalligste oord van gansch Europa door luchtstreek en ligging - blyft Italie altyd een land, het welk de Reizigers van eenige kunde en smaak tot zich trekt, en waarover hunne berichten, hoe veelvuldig zy ook worden, nimmer de weetgraage Lezers verveelen. Een watkins, een stolberg, een du pati mogen onlangs met hunne Brieven, ook over Italie, de weetgierigheid verrukt hebben, dezelve is hierin nooit voldaan. Zy begeert, naamlyk, niet zoo zeer te hooren herhaalen, wat 'er te zien zy aan en in Italie, maar strekt zich tot den wensch uit, om te vernemen, hoe de haar reeds bekende byzonderheden gezien, gevoeld en medegedeeld zyn door alle Reizigers van uitstekende kunde, kieschen smaak, gezond oordeel en leevendigen styl. Het zyn dus geene eigenlyke Reisbeschryvingen meer, welken zy verlangt, noch ook bloote Geschiedkundige ophelderingen wegens oude Gedenkstukken of nog aanwezige Staatsregelingen, waarvan de herhaaling haar verveelt: het zyn Tafereelen, welken zy blyft wenschen even als de kunstminnaar gaarne het zelfde belangryke geval door verscheidene meesters in hunne eigene manier geschilderd ziet. Aan dezen wensch is eene nieuwe voldoening geboden door eenen man, wiens naam alleen eenen ieder greetig naar zyn werk maakt. De Hamburgsche Doctor f.j. lorenz meyer, die Parys schetste, zoo als het hem in 1796 voorkwam, na dat hy het in 1783 en 1784 had bezogt, en door het oordeelkundige en leevendige van die schets, ook by ons, de algemeene aandacht wekteGa naar voetnoot(*), heeft kort | |
[pagina 431]
| |
daarna, in de uuren van herinnering aan zyne reize door Italie, nog immer het blyde feest zyner verbeelding - gelyk hy het noemt - deze tafereelen ontworpen, van welken reeds eenigen vroeger door hem geplaatst waren in het nieuwe Duitsche Museum. Deze tafereelen zyn het, welken ons nu vertaald worden aangeboden, gelyk ze ook al reeds in het Fransch zyn overgebragt. De Schryver betuigt wel, door derzelver uitgave, aan het verlangen van, misschien te vooringenomene, vrienden voldaan te hebben, en zich te beklaagen over gebrek aan practische kennis der Schilderkunst, als maakende hetzelve hem in eigene oogen onbevoegd tot eenen kunstrechter: maar gaarne betuigen wy, dat 's mans styl en voordragt ons van onpartydige rechters in vooringenomene lezers verkeerd, en zyn zuivere smaak, naar ons oordeel, allen mangel aan eigenlyke kunstbekwaamheid genoegzaam vergoed heeft, zoo dikwyls zyne bescheidenheid zich veroorloft, eenig oordeel over kunstwerk te vellen. Wy konden waarlyk volstaan met een beroep op dit geheele letterwerk, om deze onze aanpryzing van hetzelve te billyken, en, indien elders ooit, konden wy alhier met allen recht zeggen, verlegen te zyn in het doen van eene keuze ter proeve, daar alles even keurig naar vereisch van onderscheiden aard der stoffen is behandeld: opdat echter onze vooringenomenheid, welke wy voor den Schryver betuigden, ons oordeel voor anderen van geene onwaarde maake, willen wy eene en andere proeve aanvoeren, waaruit het geheel vryelyk te beoordeelen is. ‘Het nachtbezoek, dat ik aan de verzameling van oudheden in het Vatikaan gaf, met den fakkel in de hand, en in gezelschap van verscheiden uitmuntende Duitsche Schilders, Beeldhouwers en Architecten, was het afscheidsfeest, dat ik my zelven en hun gaf, in den nacht voor dat ik van Romen vertrok. Neen, nooit vergeet ik die zalige oogenblikken, die ik heb doorgebragt in de beschouwing, en het stille en ongestoorde genot van zo vele denkbeeldige volkomenheden van wezens van een hoger natuur, die de geest | |
[pagina 432]
| |
der grote Grieksche en Romeinsche kunstenaars omvattede en hunne hand ligchaamlyk daarstelde! Beschenen van het ginds en herwaarts gedragen wordende fakkellicht, was het even als of het marmer begon te leven. De scheppende Grieksche kunstenaar kon nimmer denken, dat zyn stuk zulk eene uitwerking op ons zoude maaken, als de verlichting door fakkels doet. - Als een wezen van hemelsche afkomst, scheen Apollo, by de langzaame nadering met den fakkel, van zynen voetstal af, en ons te gemoet te zweven, en zyn stout en eeuwig jeugdig hoofd voor uit te steken, om den ouden nacht van den baiert te verdelgen, en hem in licht te herscheppen. Het was niet de vertoornde overwinnaar van Python, die zynen zilveren boog gespannen had, om een verachtlyk monster te doden, en zynen machtlozen vyand nog een blik van toorn toewerpt, - neen! het was de Zonnegod zelf, die zynen loopbaan intredende, zyne schreden verdubbelt, om met het uitgaande albestralend licht, leven en zegen over de aarde te verspreiden: het beeld van den eersten aanbrekenden dag in de nieuwe schepping.’ Dus gevoelde meyer by de meesterstukken der kunst. (D. I. bl. 105-110.) - ‘Het gezicht van deze in zyne ingewanden brandende vallei - de Solfaterra by Napels - werkt nog sterker op de ingespannen verbeeldingskragt, dan zelfs het gezicht van den krater van den open en in rust zynden Vesuvius, gelyk ik hem gezien heb. De verborgen oorzaken van de werking des vuurs op de holle Solfaterra vertonen ons verschriklyke beeldtenissen van een nabyzynd onbekend gevaar, dat de wandelaaren op deze ligte schors des brandenden afgronds ieder oogenblik schynt te kunnen verrassen. By den open mond van den Vesuvius verdwynt deze vrees, wyl het aannaderend gevaar van eenen vuurbraak zich van te voren aankondigt. Daar vertrouwt men veilig te zyn, en gewent men zich aan het gezigt van den rokenden afgrond: hier heeft men een voorgevoel van een gevaar, dat by een langer verwyl vermeerdert. Elke voetstap baart schrik. De onervaren reiziger, die deze streek voor de eerstemaal bezoekt, schroomt op dezelfde plek gronds te treden, waarop zyn geleidsman zyne voeten gezet heeft, uit vreze van den | |
[pagina 433]
| |
last te vermeerderen, dien de ligte aardschors naauwlyks schynt te kunnen dragen. Men verbeeldt zich in het onderaardsch geraas eene nabyzynde aardbeving te ontdekken: de hitte des bodems gevoelt men duidlyk onder de voetzolen: de opstygende zwaveldampen maken de ademhaaling moeilyk. Te vergeefs strydt hier het bedaarde nadenken met de ontzettende schrikbeelden, die de werkende verbeeldingskracht zich hier, te midden van alle deze verschynzels, zelve schept. - Men ylt terug uit dit dal, dat niet dan kwaade voortekens oplevert, en men verheugt zich, wanneer men weêr op den vasten bodem terug is gekeerd, even als de schipper, die na de stormen op zee ontworsteld te hebben, in eenen veiligen haven is aangeland, en het naby geweest zynde doodsgevaar ontkomen is.’ Dus gevoelde, dus schetste de Schryver het verschriklyke in de natuur (D. II. bl. 197-199.) - ‘Uit de aarde verrezen - dus spreekt hy van den Vesuvius - door zyne eigene kragten, en van alle andere bergen afgescheiden, staat hy daar als een afgezonderd, stout, verschriklyk Colossusbeeld. Toen ik hem zag, was hy in rust. Een zwarte damp steeg plegtig, langzaam, uit zynen mond op, stond als eene vreeslyke zuil daar, kromde zich vervolgens ter zyde in de lucht, en trok, door de avondzon rood geverfd, aan eene dreigende donderwolk gelyk, over de stille golf heen. - Verbeeld u een gezigteinder, die door geene wolken verduisterd is en door geene dampen of nevelen betrokken. In geen land van de waereld heeft de beneden-dampkring zo veel helderheid; nergens schynt de zon, het zy zy opkome of onderga, zo helder. Hier is de natuur altyd schoon en majestueus, het zy de zon uit het oosten verryzende, over de pyramide van den Vesuvius hare stralen kome schieten, en te gelyk de Stad (Napels), de kalme oppervlakte der zee, het voorgebergte en de eilanden met zyne trotsche rotzen, kome verlichten; het zy dat zy, in het oogenblik van haren ondergang met een zachter licht dit heerlyk amphitheater vergulde: het zy eindlyk, dat de maan haren zilveren glans over dit verheven en treffend toneel verspreide. Dan hoe oneindig klimt de schoonheid van dit alles, wanneer een | |
[pagina 434]
| |
onweder de baren der golf doet opbruisschen, en de donderslagen duizend malen door de echos der bergen herhaald worden: of wanneer, in eenen duisteren nacht de Vesuvius stromen van vuur uitbraakt en naar den hemel werpt, wier heilloze schittering in de zee wederkaatst: en wanneer zyn kruin, met eenen dikken damp omgeven, blikzemstraalen schiet en vreeslyke stromen van gloeienden lava rondom zich verspreidt..... Dichters! waar hebt gy woorden, Schilders! waar hebt gy kleuren die in staat zyn, het beeld van deze wonderen der natuur af te maalen? - “Wat zyt gy gelukkig, myn vader!” zeide ik tegen een Carthuizer monnik, die digt by my zat op het terras van het klooster, en die, geduurende een uur, tot myn groot genoegen, de stilzwygenheid in acht had genomen, hem door zyn orde voorgeschreeven. “Wat zyt gy gelukkig, deze woning te bewonen, die u het bekoorlyk gezigt van het schoonste land der waereld doet genieten!” - Ja, andwoordde hy my koel, en de schouders ophalende, dit zeggen alle vreemdelingen, die hier komen, deze streeken zyn een aardsch paradys voor hun; - doch voor ons zyn anderen! koom hier met my, (terwyl hy op de kerk van het klooster wees) koom eens hier met my, en zie en bewonder met my de schatten van den heiligen martinus.’ (D. II. bl. 115, 116.) Zulk een toon heerscht in alle deze tafereelen, in welken tevens geschiedkunde, oudheidkunde, staatkunde en letterkunde in dier voege voorkomen, dat derzelver welgepast gebruik ze even belangryk als bevallig maakt, maar wier proefaanhaaling ons de uitgebreidheid van het reeds overgenomene verbiedt. In alles echter, wat den toenmaaligen Paus pius VI, en inzonderheid deszelfs arbeid ter droogmaaking der Pomtynsche moerassen, betreft, vonden wy eene overeenkomst met het geen wy in het Leeven van dien Kerkvoogd door bourgoingGa naar voetnoot(*) gelezen hadden, welke ons op een onaangenaam vermoeden van gebrek aan oorspronglykheid in onzen Schryver bragt; tot dat wy, dat Leeven naar- | |
[pagina 435]
| |
slaande, op bl. 106 in eene aanteekening van deszelfs Vertaaler vonden, dat de gansche beschryving van de droogmaaking der Pomtynsche moerassen meerendeels aldaar ontleend was uit dit Werk, hetwelk te Berlyn reeds in 1792 werd uitgegeven; terwyl de Heer meyer van den anderen kant (D. I. bl. 183) zegt, zelf die Gedenkschriften vertaald te hebben in het Hoogduitsch, en zoo veel oordeels als waarheid in dezelven gevonden te hebben. Gelyk alzoo dit vermoeden by ons ten voordeele van den Schryver is vervallen; alzoo is ons ook volkomen een ander ontgaan, het welk eerst in ons opkwam, of alle deze tafereelen wel overal eigene aanschouwing ten grondslage hadden, om dat 'er zoo heel weinig van eene eigenlyke reis in voorkomt; wyl ons eene doorgaande lezing veelvuldige bewyzen daartegen aan de hand heeft gegeven. De Vertaaler van deze keurige tafereelen verdient onzen lof wegens zuiverheid der taale, waartoe hem eene Fransche vertaaling niet ondienstig schynt geweest te zyn; maar struikelt dikwyls in de geslachten der naamwoorden, is niet gelukkig in het plaatzen der zinscheidingteekenen, en mogt ons liever de vertaalingen van onzen vondel gegeven hebben, in plaats van zyne rymlooze overzetting der plaatzen uit virgilius, daar hem toch de overzetting in dichtmaat moeilyk moet gevallen zyn, wyl hy ons anders die van eene schoone plaats uit silius italicus (D. II. bl. 213.) niet zou onthouden hebben, welke Dichter waarlyk zoo algemeen in handen niet is, noch welke plaats ook zoo lang is, dat ons om beide deze redenen, en omdat de Fransche Vertaaler ook alzoo had gedaan, die gansche aanhaaling moest onthouden worden. - Een afbeeldzel van de Villa van maecenas en een net gesneeden titel met den bouwval van jupiters tempel vercieren de uitgave van dit Werk. |
|