Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
Algemeene Vaderlansche Letter-oefeningen.Geschiedenis van de Kristlyke Kerk in de Achttiende Eeuw. Door A. Ypey, Doctor in de Godgeleerdheid, Lid van het Zeeuwsche Genootschap, en gewoon Hoogleeraar in de Kerklyke Geschiedenisse, aan de Hoogeschool te Harderwyk. IVde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1802. In gr. 8vo. 427 bl.De Hoogleeraar ypey, zynen meermaals door ons aangepreezen arbeid voortzettendeGa naar voetnoot(*), herinnert zyne Leezers, en wy met hem de onzen, dat hy, volgens zyn in den aanvang des Werks gemaakt plan; naa al het voorgaande van eenen meer algemeenen aart, eerst eene byzondere Geschiedenis wil leveren van de Protestantsche Kerkgenootschappen; en dan eindelyk eene byzondere Geschiedenis hoopt te boek te stellen van de Roomschgezinde, Grieksche en Oostersche Kerkgenootschappen. Voorts, dat hy, volgens het gemaakte plan; eerst de Geschiedenis van het Kerkgenootschap der Lutherschen moet bearbeiden, dan die van het Kerkgenootschap der Hervormden, en ten laatsten die van de Kerkgenootschappen der Dissenters. Het geheele Vierde Deel, thans voorhanden, is aan de Geschiedenis van het Kerkgenootschap der Lutherschen gewyd, en dus vry breedspraakig behandeld, ondanks de meerdere kortheid, welke zich de Hoogleeraar hadt voorgesteld in het Voorberigt des Tweeden Deels, en in dat des Derden Deels herhaald. Schoon eenige stukken wel die uitvoerigheid verdienden, zyn 'er andere, die, onzes oordeels, zonder schade, korter hadden kunnen vallen; om niet te spreeken van de uitwei- | |
[pagina 406]
| |
dende tusschengevlogte Aanmerkingen, die meestal ter snede bygebragt worden, doch, het zelfde in de zaak behelzende, met minder omslags van woorden hadden kunnen voorgesteld worden; een vereischte in Aanmerkingen, zo anders een Geschiedschryver dezelve verkiest in zyn Werk in te vlegten, en buiten welke hy bezwaarlyk kan blyven. De Geschiedenis van het Kerkgenootschap der Lutherschen behelst een Historisch Verslag van den staat des Lutherschen Kerkgenootschaps in 't algemeen - van de Godsdienstplegtigheden - van de Feestvieringen - van de verandering in de gewoone Prediktexten - van de verandering in de Liturgie - van het Bestuur des Lutherschen Kerkgenootschaps - van de Vereenigingspoogingen tusschen het Kerkgenootschap der Lutherschen en dat der Hervormden - van de Aanvallen, die het Luthersch Kerkgenootschap van de Roomschgezinden heeft moeten lyden - van de Leer des Lutherschen Kerkgenootschaps - van de hevige Twisten daar in ontstaan - van het Pietistisch geschil in 't byzonder - Geschiedenis van min omslagtige Verschillen - Verslag van zeer geringe Verschillen - van Verschillen, by gelegenheid van uitgekomen Boeken ontstaan - van de Geschillen in de Nederlandsche Luthersche Kerk. Deeze stoffe wordt met eene meerdere en mindere uitvoerigheid verwerkt, die zich doorgaans naar het belang der zaaken schikt, en naar maate van de gedagte Uitweidingen, of Aanmerkingen, waarin de Hoogleeraar zich toegeeft. Op de nieuwe Hervormers heeft hy het veelal gelaaden; 't geen wel eens gelegenheid geeft tot herhaalingen; schoon hy 'er verre af is, om alles, wat na nieuwigheid zweemt, straf te wraaken. Bescheidenheid bestuurt 's Mans pen. Naa in het breede gehandeld te hebben over de poogingen, in deeze Eeuwe, om de Protestanten te vereenigen door den band des geloofs en der belydenisse, en de opgave van de redenen, die, zyns bedunkens, van derzelver mislukking ter oorzaake strekten, merkt ypey aan: ‘Ook zo eene Geloofsvereeniging, als men gezocht heeft, is voor de Kerk, onzes achtens, niet heilzaam, ten zy dezelve, zonder den sterken arm der Overheid, tot stand kwam, als een gevolg van algemeene Verlichting. Uit de mislukte proeven toch is het blykbaar, dat de Protestanten voor zodanige vereeniging nog niet | |
[pagina 407]
| |
berekend waren. Naa dien tyd evenwel schynt het, dat zy 'er allengs meer voor berekend zyn geworden. Thans immers woonen meestal de Lutherschen en Hervormden, als broeders, eendragtig zamen, zonder met elkanderen eenigen twist aan te vangen; malkander in liefde verdraagende.’ - In eene Aantekening merkt de Schryver op, dat deeze verdraagzaamheid niet alleen bespeurd wordt in Duitschland, maar ook hier te lande. Te Kuilenburg en te Deutichem, onder anderen, berigt men, dat de Luthersche en Hervormde Gemeenten, over en weder, elkanders Leeraars met genoegen en stichting hooren; dat de Leeraars van onderscheiden gezindten, daar, over en weder, de kinders van hunne onderscheiden Gemeenten dikwerf gedoopt hebben. Ook in geene Hervormde Gemeente, hier te lande, maakt men meer zwaarigheid, eenen Broeder van de Augsburgsche Belydenisse tot het Avondmaal toe te laaten, of zyne kinders te doopen. - In een Byvoegzel op deeze zaak, vinden wy vermeld: ‘dat zedert eenigen tyd, in onderscheiden Staaten van Duitschland, de Lutherschen en Hervormden nader by elkander gekomen zyn, en dat men meent te kunnen voorzien, dat deeze Genootschappen zich door den tyd, in alle plaatzen, waar ze bestaan, door eene onderlinge zamensmelting zullen eindigen. De vier aan den linker oever des Rhyns gelegen Departementen hebben het eerste voorbeeld gegeeven. De Leden der beide Genootschappen zyn 'er in overeengekomen; de Leeraars van beide zyden hebben 'er zich in laaten vinden, en alles is zonder Kerkvergaderingen bewerkt. Het zelfde heeft ook plaats in zommige oorden van de Departementen Mont Tonnere, de Rhoer, en Rhyn en Moezel. Het zelfde zal insgelyks in de Departementen van den Boven-Rhyn eerlang stand grypen; zo als daar van werklyk reeds een begin is gemaakt.’ Geen gering gedeelte van dit Boekdeel bestaat uit de Twistgeschiedenis in het Luthersch Kerkgenootschap. Zeer gegrond zyn de Inleidende Aanmerkingen des Geschiedschryvers over die hevige Twisten in 't algemeen. In het Pietistisch geschil zyn verscheide verschillen ingeweeven; en wordt dit gevolgd van de Geschiedenis der minder omslagtige Verschillen. By den overgang tot de laatere Twisten, iets over het midden der Eeuwe ontstaan, laat de Geschiedschryver zich dus hooren: | |
[pagina 408]
| |
‘Langzaamerhand naderen wy de tyden, waarin het vrye onderzoek der Theologische Leerbegrippen begon veld te winnen, onder de werkzaamheden van kundige mannen, die de banbliksems der Kettermaakers belachten. Schrandere Filosophen, wakkere Theologanten, begonnen zich te vereenigen, om het Kristendom te zuiveren van vreemde byvoegzelen, Reden en Openbaaring tot één standpunt te brengen, waar op alles diende te rusten, de zwaarste tegenbedenkingen te verbryzelen, der dweepery den doodsteek te geeven - met één woord, den Kristlyken Godsdienst te volmaaken. - Gewenschte onderneeming! Menschlyke kennis moet even als de menschlyke natuur, op zekere wyze, en naar regels, die de ontwikkeling des verstands ontdekt, gezuiverd worden. - Hadde men daar toe den rechten weg ingeslaagen, en niet met te veel enthusiastische drift gearbeid, welke alles schier heeft afgebroken, zonder eigenlyk iets weder op te bouwen, dat op welgelegde fundamenten gegrond is, de waarheid zou 'er dan vry wat meer voordeelen by behaald hebben, dan thans.’ Hier treeden veele Mannen te voorschyn, wier naamen, werken en geschilvoeringen elk bykans bekend zyn, als waar van de vaardig vertaalende pen der Nederlanderen ons niet onkundig heeft gelaaten. Ons bestek duldt geene optelling, geen verslag. Alleen mogen wy niet voorby, om onzen Leezeren te doen weeten, welk eene beoordeeling zy hier ondergaan, een gedeelte af te schryven van 's Hoogleeraars besluit der Geschiedenis van deeze Godsdiensttwisten. ‘Ondertusschen hebben wy meermaalen opgemerkt, dat, door deeze twisten, de waarheid, hier en daar, uit haare diepe schuilhoeken is voor den dag gekomen, tot geene geringe blydschap van alle oprechte Godsdienstvrienden, die haar ontmoeten en omhelzen mogten. Dan, aan den anderen kant, is het even min onzer oplettenheid ontglipt, dat ook de dwaaling daar door meer velds gewonnen, en tot weezenlyke droefheid van allen, die haar kennen, zo veele edele harten bedorven heeft. Welk een aantal van anders schrandere Menschen, door geleerdheid boven het gemeen verheven, heeft zich door de dwaaling laaten wegvoeren, altoos zo wy het meenen te moeten beoordeelen, in de donkere laagten van een onkristlyk Kristendom - in de laagten van | |
[pagina 409]
| |
het Deïsme, 't welk, door vereeniging met etlyke leerstellingen uit het Kristendom genomen, slechts een zuiverder aanzien heeft gekreegen! Veelen toch, helaas! hebben de waarheid, die zy vonden, wel van onder veele misbegrippen opgedolven, en gezuiverd, maar ze terstond met nieuwe dwaalingen vermengd, en daar door verdonkerd. Zy hebben de oude schoolen, waar in het Kristendom bedekt lag onder menschlyke byvoegzelen, afgebroken; maar daarentegen nieuwe schoolen opgerigt, waar in de menschlyke Filosophy, met eenen dunnen glans der Godlyke Openbaaring bestreeken, wel uiterlyk eene schoone vertooning maakt, maar van inwendige waarde ontbloot is. Zo lang men zich te vrede hieldt met het geen de oude Theologanten geleerd hadden, zonder 'er eene stroobreedte van af te wyken, terwyl men de weinigen, die zulks bestonden te doen, als Ketters uitjouwde, zag het 'er met de Godgeleerdheid slegt uit; maar nu men, integendeel, alles, wat de oude Theologanten geleerd hebben, geheelenal verwerpt, en hen, die 'er zich niet van kunnen losrukken, als verstandlooze dweepers uitkryt, ziet het 'er met de Godgeleerdheid waarlyk nog veel erger uit.’ Wel te wenschen ware het, dat men de Godgeleerdheid der Schoolen onder de Christenen en de Christlyke Leer zelve meer van elkander onderscheidde, en afwykingen van de eerste niet soms op rekening van de laatste stelde; men zou min kwistig weezen met den naam van Deïst. In vroegere Deelen deezer Kerklyke Geschiedenisse herinneren wy ons voorbeelden aangetroffen te hebben, waar in de Hoogleeraar ypey, ter verdeediging van agtbaare Christen-Schryvers, die men onder de Deïsten rangschikte, optreedt. En willen wy, te deezer gelegenheid, zommigen onzer Leezeren, om door den naam, door den klank van het woord Philosophie niet afgeschrikt te worden, en over dit onderwerp zo rechtmaatige als Christlyke denkbeelden te vormen, wyzen tot de Verhandelingen van morgan, lentz, verstap en meyer, strekkende ten betooge des Voorstels: Dat de waare Wysgeerte, uit haaren eigen aart, op geenerlei wyze geschikt is om het gezag der Openbaaringe te ondermynen, en dat een doorgeoefend Wysgeer, in den sterksten zin, een waar Christen zyn | |
[pagina 410]
| |
kan. Zy zyn voorhanden in het VIde Deel der Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door teylers Godgeleerd Genootschap. Goeddeels zal men het zegel mogen hangen aan 't geen de Hoogleeraar 'er byvoegt, over de voordeelen, die, in het laatste gedeelte der XVIIIde Eeuwe, door alle de gevoerde twisten gewonnen zyn; zonder hem geheel toe te vallen in de opgehangene schildery van eene te wagtene scheuring, enz. Niet oneigen is het, dat de Kerklyke Geschiedschryver van de Verschillen in de Nederlandsche Luthersche Kerk, op het einde, gewag maake, en deeze eenigzins uitvoerig behandele, en een meer byzonder berigt geeve van den Twist te Leeuwaarden, verwekt tegen f.l.s. muller, en van dien te Amsterdam, welke op eene volslaagene Scheuring is uitgeloopen. - Wy verlangen na de voortzetting deezes arbeids. |
|