| |
De Veldeling, of de Fransche Landgedichten, van den Abt Jaques Delille, in Nederduitsche Vaerzen gevolgd, door N.C. Brinkman, Wed. C. van Streek. Te Amsteldam, by G. Roos, 1803. In gr. 8vo. 139 bl.
Het Buitenleven, in vier Zangen. (Gevolgd naar l'Homme des Champs, ou les Georgiques Françoises, van den Abbé Delille.) Door Mr. Willem Bilderdyk. Te Amsterdam, by J. Allart, 1803. In gr. 8vo. 156 bl. Aanteekeningen en Nabericht, 71 bl.
De overbrenging dezer Landgedichten was in de daad ene zware taak; en echter is onze Landgenote daarin zo uitnemend geslaagd, dat deskundige beoordeelaars, dezulken zelfs, die zeer hoog lopen met het Fransche oorspronglyke, hare overzetting toejuichen, en de Heer bilderdyk zelve haar den lof niet onthouden kan, dat haar arbeid, by eene zeer voldoende versificatie, doorgaans de verdienste van eene genoegzaam woordelyke getrouwheid heeft. Intusschen bevalt hem toch de Tytel niet; l'Homme des Champs, zegt hy, is noch Land-, noch Akker-, noch Veldman. Veldeling is belachlyk, en drukt eenen Satyr, Silvaan, Faun, en al wat men wil van dien aart, maar geen Liefhebber van 't Land- | |
| |
leven uit, die, geen Landman zynde, zich op 't land vestigt; en dit is toch des Schryvers bedoeling. Ieder, intusschen, zal misschien zo kiesch niet op zyne woorden zyn, en Mejuffrouw van streek zal voor deze kleine onnauwkeurigheid, indien het 'er dan waarlyk ene is, van wegen de getrouwheid en het uitmuntende van haren arbeid, by velen, gemaklyk verschoning vinden; en hoe zeer het in waarheid voor het opnemen van haar Werk niet dan nadelig wezen kan, dat byna gelyktydig ook bilderdyk dit zyn Buitenleven in het licht geeft, zo zal toch niemand hare verdiensten miskennen, en hy, die het Werk van delille begeert, zeer zeker hare Vertaling verreweg boven de Naarvolging van bilderdyk verkiezen. En wy twyfelen geenzins of dit zal by velen het geval zyn, daar het Fransche oorspronglyke met zo veel roem bekend is, en algemeen, om bilderdyks eigene woorden te gebruiken, als een wonder in zyn soort aangezien, ja men
mag zeggen tot boven de wolken verheven wierd; en vooral de derde Zang, behelzende ene dichterlyke beschryving van byna ieder voordbrengsel der natuur, énig in zyn soort nog is, en wel altyd, in het oog van den onbevooroordeelden kunstrichter, een meesterstuk blyven zal.
De inhoud der Zangen geeft bilderdyk met deze woorden op: 1. De uitspanningen op het Land. II. De bebouwing en kwekery, met het geen daartoe behoort. III. De Natuurkunde; en IV. Losse dichtlessen voor die het Land of den Landbouw bezingen wil. - Uit den derden Zang geven wy het volgende tot ene proeve, uit de Vertaling van de Wed. van streek.
En hebben kruid en gras, uit laagen stam geboren,
Die onder 't kortziend oog des weetniets gaan verloren,
Hun schoonheên niet, hun nut, en weldaên zonder tal?
Dezelfde Godheid schiep het moschplantje en 't heelal.
Leer hun verborgenheên en wondre krachten schiften,
Hunne artsenydeugd en hun nuttige vergïften.
Door hen is om u heen niets onbewoond, niets dood;
En zelfs de woesteny is nooit van schoonte ontbloot.
Somtyds wilt ge een bezoek aan bosch of weide geven,
En richt, al wandelende, uw schreên naar deze dreeven:
Daar 't heuvlig Marli thans uw doel verstrekken kon,
Of 't frissche Chantilly, is 't morgen 't ryk Meudon.
En wilt gy dat de reis u meerder nog zal streelen,
Laat dan een vriendenstoet met u dit togtje delen:
De moeite is ligter en 't vermaak meer aangenaam.
De vastgestelde dag verschynend' komt men saam'.
't Is hier geen kryg, die 't al in rep en roer zal zetten,
Door 't blazen van den hoorn en 't steken der trompetten,
| |
| |
Dat reeds van verre 't wild, verschrikt, ter vlugt doet spoên.
Graast, jonge reetjes! graast, beschauwt door 't frissche groen;
Dit schuldloos jagen doe, gevogelte! u niet schromen:
't Geldt u niet, maar gebloemt' en blaên van plant en boomen.
Door 't gretig kruidboek wordt de schat alreê verwacht,
Dien berg en dal en bosch en veld heeft voortgebragt.
Men gaat; de morgenlucht, de vriendelyke Aurora,
Begunstigen om stryd elk lieveling van Flora;
Jussieu gaat aan hun hoofd, doorloopt met hen, verklaart
De ontelbre wonderen, in 't groeijend ryk gebaard.
Om van zyn kunde een proef te zien, of hem te kwellen,
Poogt scherts somtyds één plant uit veelen saam' te stellen.
De wyze merkt het, lagcht goedaartig, en zyn hand
Geeft straks het eigendom terug aan ieder plant.
Men wil in 't onderzoek elkaêr te boven streven:
Op groeisap, kiem en steng en kelk wordt acht gegeven,
En alles ondervraagd. Van 't geen gy hier verneemt,
Is 't eene u zeer bekend, en 't andere u zeer vreemd;
Het eene ziet ge, en wordt tot warmen dank bewogen,
Het ander ziet ge, en hoop straalt uit uw turende oogen;
De eene is een oude vriend, dien gy op nieuw begroet,
De andre is een vreemdeling, dien ge eerst beproeven moet;
En welk een nieuw vermaak zal 't mooglyk u verwekken,
Een nieuw en vreemd gewas op 't onverwachtst te ontdekken,
Dat, meer nog waard', daar ge uw verwachting vindt beloond,
Zo zeer gelukkig als toevallig zich vertoont!
Zie, toen de maagdenpalm, in Frankryk schaars vernomen,
Zyn bloem, waarnaar rousseau lang wenschte, voort deed komen,
De maagdenpalm! roept hy verrukt en kuscht de plant,
Met de oogen koestert hy ze, en met onvaste hand
Grypt hy zyn' zagten prooi: een minnaar ziet min teder
Zyn minnares, die hy aanbidt, herkennend, weder.
- avec moins de tendresse
L'Amant voit, reconnoit, adore sa maitresse.
Deze uitdrukking hinderde bilderdyk geweldig; ‘de kinderlyke of wysgeerige vreugd van een Liefhebber der Kruidkunde te vergelyken by de verrukking enes Minnaars!’ en daarom verandert hy het dus:
Neen, minder is de vreugd van de afgerichte kat,
Wanneer zy 't muisjen grypt, daar ze op te loeren zat.
Hoewel nu de uitdrukking van delille wel niet boven alle berisping wezen mag, ook naar ons gevoel, zo is die van
| |
| |
bilderdyk, dat voelt toch ieder met ons, honend voor den oorspronglyken Dichter, en zodanig ene spotterny met een waarlyk goed en in zyn soort uitmuntend stuk, hoe zeer 'er altyd meester boven meester is, aanstootlyk, en zyn ‘fecit indignatio versum’ verschoont hem niets. En, in de daad, een aantal aanmerkingen doen den Here bilderdyk, in ons oog, weinig eer. Waarom toch (deze vraag is natuurlyk) vermoeide hy zich met de overbrenging of naarvolging van een stuk, dat in zyn oog zo geheel weinig waarde had? Dryft hy dan zyne Dichter-jaloezy zo ver, dat geen ander toch ook algemeen mag worden toegejuicht? Of raakte zyne gal by den lof van delille vooral daarom gaande, om dat deze Dichter juist een Franschman is? - Minnenyd, in den eigentlyken zin, zal 't. vertrouwen wy, wel niet geweest zyn, om dat zyne schone Vriendinnen met het oorspronglyke zo hoog liepen; hoewel wy niet recht weten, of Mr. bilderdyk gehuwd is.
Hoe het zy, zyn oordeel over het oorspronglyke is zeer ongunstig. En wy kunnen ons niet wederhouden, zyn Ed. te doen opmerken, hoe hy daardoor waarlyk een slecht compliment gemaakt heeft aan den smaak en de kunsttalenten van die verdienstlyke Dames, in een vreemd verblyf (Brunswyk) zyne Landgenooten, die hem met eene tedere vriendschap vereeren, en wier stem, oordeel, en goedkeuring voor hemzelven een oneindigen prys heeft. Het is waar, styl, taal en maat, noemt hy zuiver, schoon, welluidend, keurig, en, over het geheel genomen, uitmuntend; den styl buigzaam, en over het geheel dichterlyk; in de voorstelling van sommige beelden vond hy ook iets van den geest der ouden; vooral (het geen hy zegt dat in onze dagen ene der grootste zeldzaamheden, en een zeer ongemene verdienste onder de Franschen geworden is) vond hy 'er goed Fransch in: maar het is, naar zyn oordeel, ‘jammerlyk misgedeeld van eigentlyke Dichter-genie; Dichterlyke, of zelfs Wysgeerige omvatting van het onderwerp; verdeeling, uitvoering, volheid van denkbeelden, keus, plaatsing, en aanwending, enz. Zo dat niemand het oplettend lezen kan, zonder 'er het gebrek aan schikking en keus, en de armoê aan gedachten, die 'er van het eene einde tot het andere in heerscht, op te merken. De eerste en vierde Zang in 't byzonder zyn leêg, in zyn oog; schoon beide vry wat behelzende, dat 'er, naar alle gronden van Oordeelkunde, niet in te pas kwam. De derde Zang heeft gebrek aan éénheid, en is van Dichterlyke overgangen ontbloot. Aan Dichterlyke verbeelding en verziering is een algeheel gebrek; en in plaats
van dit, wordt men op oudbakken en elkbekende geschiedenisjens onthaald. Of, waagt de Autheur
| |
| |
zich eens aan een eigen zogenaamd Epizode, 't is het ongelukkigst ding van de wereld. Ware tederheid en gevoel zyn geheel vreemd in dit stuk. Voords weifelt de Autheur duidlyk tusschen twee Polityke partyen, en bragt ook verbasterde Godsdienstgevoelens in zyn werk. Vooral ook heeft het geheel gebrek aan warmte; het een schynt na het ander gesmeed, en nooit als in eens gedacht en uit vollen boezem afgestroomd. Zyne verhalen zyn kwynend, vervelend en slaperig.’
Vreemd is het, derhalven, dat bilderdyk ene Naarvolging vervaardigde van een stuk, dat in zyne ogen zo armhartig is; vooral ook, daar hy de Overzetting van onze Landgenote kende, en die zeer naauwkeurig noemt. Ene beoordeling, ene waarschuwing tegen het ondichterlyk dichtstuk, zou men van hem hebben mogen verwachten; opdat het prulschrift niet, tot schande van den goeden smaak der Natie, onder ons, even zeer als het oorspronglyke by een aantal, misschien wel by alle vrienden der kunst, algemeen geprezen werd; - maar tot het overbrengen van zodanig een stuk, zou men denken, moest bilderdyk zynen tyd te kostlyk rekenen. - Dan, Lezer! wat vermogen schone Dames niet! - Enige Hollandsche Dames, Vriendinnen van bilderdyk, vonden het dichtstuk schoon; - hy beproefde ene naarvolging; - zyne eerste proeve daarvan werd, door zyne Vriendinnen, toegejuicht; - de Boekverkoper allart had ene Vertaling aangekondigd, - zocht hem aan; - nu werkte hy het geheel af; - en zo ontfangt dan nu het publiek zynen arbeid.
Wy laten deze reden gelden; hoewel wy tevens geloven, dat de Heer bilderdyk, om redenen juist nog niet opzetlyk willende schryven over zyne bezwaren tegen de orde van zaken in ons Vaderland, en de behandeling, waarover hy meent zich te kunnen beklagen, deze gelegenheid nu hartlyk gaarne heeft aangegrepen, om ten dezen aanzien het een en ander te zeggen; en om tevens den Franschen Dichter, den Franschen smaak, in één woord alles wat Fransch is, te gispen en te hekelen; gelyk hy dan ook, in ene uitvoerige Aantekening, vooral niet verzuimt, zyne gevoelens bekend te maken over den nood der Christenheid, die hy zegt dat nooit grooter noch dringender was dan tegenwoordig. - Wy willen een en ander staal afschryven. Zo zegt hy in den laatsten Zang:
Neen, 'k zal, gewyde grond, u nimmer weêr betreden,
Om wien, voor wiens behoud ik zo veel heb geleden!
De plaatsen niet weêr zien, waar ik voor de onschuld streed,
En, sterk met God in 't recht, verdrukkers blozen deed!
De wanden, waar myn stem de wetten dorst verweeren,
Toen 't wetteloos geweld zyn rechters kwam braveeren.
| |
| |
Schavot en kluisters aâmde, en tong en gorgel bond,
Maar myn onwrikbre borst door niets ontzetbaar vond!
Wat zeg ik? waar myn bloed, verpand aan recht en wetten,
De spits bezoedlen moest van Vrycorps-bajonetten!
En waar ik, met myn loon in 't eerlyk hart voldaan,
En eerampt en fortuin blymoedig af kon slaan!
En in den eersten Zang:
Hier hebt ge een praatparty van drinkende oude liên.
Dees haalt zyn marschen op, of laat zyn wonden zien,
Die hy voor d'Ouden Prins in Berg' op Zoom behaalde,
En zegt: Oranje in 't hart, schoon Frankryk zegepraalde!
Uit deze stalen voelt de Lezer, dat waarlyk het werk van bilderdyk gene overzetting is, maar hy in de bewerking zeer dikwils Nederlanders voor Franschen noemt, en vele tonelen in Holland heeft overgebragt. Intusschen, hoewel hierdoor zeer veel goeds en treffends voor ons overal is ingevlochten, hindert het toch, dat nu eens delille, dan wederom bilderdyk de spreker is; men weet dikwils waarlyk niet, waar het de Fransche Dichter is, die toch ook van tyd tot tyd aan Holland gedenkt, en aan onze Natie recht doet; en 't is zeer ongevallig, dat wy by het lezen dezer Zangen altyd onzeker zyn, welke treffende schoonheden waarlyk aan den oorspronglyken Dichter, en welke aan bilderdyk behoren.
Wy geven hier nog enige stalen, hoe Mr. bilderdyk over de Franschen denkt, en hen hier behandelt; - waar de Aanmerkingen maar openvallen, overal vinden wy trekken. Bl. 24 spreekt hy van de losheid van een Franschen Abbé, (delille) die van alles op den beslissendsten toon spreken en schryven durst, schoon hy 'er ook niets van verstaat, en 't gezond verstand opentlyk tegendruischt. - Bl. 35 zegt hy van buffon: Om de aandacht der waereld te trekken, moet 'er altyd een Fransche potsenmaker op de schouders onzer oude Autheuren springen en wat kabriolen maken. En dan roept Europa verwonderd: welk een groot man! al valt hy met dat springen zich ook somwylen de neus te schande. - Bl. 61. 't Is het recht van de Franschen, met alle de complimenten, die de goedwilligheid der vriendschap, de welvoeglykheid in een gezelschap, of de zedigheid van een' hoorder, die tegen de onbeschaamde lofbedelary van een' Autheur, die zyn werk voorleest, niet bestand is, hun schenkt, of niet geraden vindt tegen te spreken, als met zo vele behaalde trofeën, te pralen: en het is de loffelyke gewoonte van het Europisch Algemeen, deze complimenten, als Gewezene zaken, voor waarheden te houden,
| |
| |
en met hunne bekrachtiging te versterken. Want hoe zou men anders durven? - enz.
Het gezegde, intusschen, is geenzins door ons aangevoerd om enigzins te kort te doen aan de waarde van dit waarlyk uitmuntend stuk, dat bilderdyk ons hier levert. Dan ongaarne zien wy, dat iemand ongelyk geschiede. Zodanig ene behandeling verdiende het werk van delille niet. Die, met ons, ook maar de Vertaling van onze Landgenote leest; zal bilderdyk's recensie in de daad hoogst partydig, en zyne behandeling van den Dichter onedelmoedig vinden; hoe zeer het van zelve spreekt, dat het stuk niet volmaakt is, en dat een Dichter als bilderdyk niet alleen op zeer veel in hetzelve vitten kan, maar hier en daar ook werklyk wel eens fouten kon aanwyzen. - Ver is het 'er intusschen vandaan, dat wy in bilderdyk den waarlyk groten Dichter zouden miskennen. Had hy delille geheel ter zyde gelegd, en zelve op zyne wyze het onderwerp bezongen; wy twyfelen niet, of zyn stuk, dat nu reeds, zo als het is, met het oorspronglyke kan monsteren, zou dat van den Franschen Dichter overtroffen hebben. - Wy kunnen ons niet onthouden, van ook uit deze Naarvolging iets voor den Lezer over te nemen, en kiezen daartoe het volgende uit den eersten Zang:
Daar is een tweede in 't Dorp, die kracht van invloed heeft:
De Schoolvoogd, voor wiens plak de boersche Landjeugd beeft!
Myn Zangster, zet uw' zang voor 't minst een toontjen lager;
En schilder 't styve beeld van dezen Scepterdrager.
Straks melde ik, welk een zorg een ampt van dit gewicht;
Om 't Landvolk wel te doen, ten besten einde, richt'.
Hier zit hy! In zyn stap, zyn uitgestreken wezen,
Is 't geen hy op zyn' staat zich inbeeldt, klaar te lezen.
't Vertrouwen op zich-zelv', en op de meerderheid,
Waarmede, 't geen hy weet, zyn kleinen hoogmoed vleit.
Ook is hy reedlyk verr' in 't lezen, schryven, rekenen:
Hy kent in d'Almanach planeet- en hemelteekenen:
Hy zingt de Kerkgemeent' met ernst en stichting voor;
En worstelt, jaar aan jaar, den Catechismus door.
Hy disputeert met moed, en zonder los te laten,
En, schoon hy 't ook verliest, hy weet 'er door te praten.
Let op, wanneer hy spreekt, op wat geleerden trant
Hy elke sylbe rekt, en ieder muskel spant!
Wat moeite hy zich geeft, om met het naauwst geweten
Ons elke letter juist in de uitspraak toe te meten!
| |
| |
Hy rymt, indien 't hem lust, trots .... en Datheen,
En declineert getrouw door alle casus heen.
Ook weet hy 't noodigst zelfs van staats- en kerkhistorie,
En kent en Lodestein en Sluiter by memorie.
't Heelal, het gantsche dorp, staat van den man verstomd,
En weet niet hoe één hoofd aan zoo veel wysheid komt.
Voor 't oovrig ziet hy scherp op 't nietigst overtreden,
En wordt door zucht of traan bewogen noch verbeden.
Verschynt hy; in zyn blik (den aanblik van een' God!)
Leest heel het kindervolk hun onherroeplyk lot.
Hy wil 't; men gaat uit een: hy wenkt; men zet zich neder:
Hy glimlacht; alles juicht: hy fronst; men siddert weder.
Hy dreigt, beloont, kastydt, met d'eigen' toon van stem;
En, in zyn afzyn zelfs, is ieder bang voor hem.
Hy ziet, hy hoort, hy weet, wat elders werd misdreven:
Hy vindt het de arme jeugd voor 't voorhoofd aangeschreven.
Hy raadt, wie lacht, wie snapt, wie luiert, en wie slaapt,
Wie andren partjens speelt, of onder 't bidden gaapt.
De berk ligt nevens hem: die roê, wier vreeslyk knellen
Den moedwil, met een' wenk, den teugel weet te stellen,
Der traagheid sporen geeft, 't ontzag in werking houdt,
En de ysselyke plak als naasten buur beschouwt.
Maar 't school gaat uit: treed toe, en zie de knaapjens spelen.
De ontwikkling van hunn' geest moet hier den wyze streelen,
In 't dartlen, in 't gejuich, in 't nietigste gesprek.
Wat treflyk onderscheid van aangeboren trek!
Dees, wagenaar van 't dorp, zit sprookjens op te halen:
Die, rafaël in 't klein, de muren vol te malen:
Die, voert zyn kindertroep in fieren krygsmarsch aan,
En is een andre eugern, of maurits, in zyn' waan.
ô Sla hun inborst gâ in 't kluchtige onderwinden.
Licht zult ge 'er in der daad een' kleinen poot by vinden.
Licht komt 'er met der tyd een tweede huigens uit,
Die nu zyn dryftol werpt, of op zyn rietjen fluit.
Licht ziet ge een' stouten gast aan tak en boomstam hangen,
Die eens by 't Vaderland zyn ruiters zal vervangen.
Licht dat ge een' nieuwland vindt, die 't oogenblik verbeidt,
Dat hem een schrandre geest hervoort trekt en geleidt.
De Liefhebbers van de Kunst hebben voorzeker aan deze proeve, ja ook zonder dezelve aan den naam van bilderdyk genoeg, en twyfelen geen ogenblik om ook dit zyn Werk by zyne vorigen te voegen; en het smart hen gewis met ons, dat bilderdyk dit stuk de waarschynlyk laatste snik zyner
| |
| |
Poëzy noemt. Dan wy willen hopen, dat het enen bekwamen Geneesheer gelukken zal, zyne, naar het schynt, kwynende gezondheid volkomen nog te herstellen; misschien verdwynen dan ook zyne kwade luimen; en dan ontfangen wy nog eens van hem een of ander Dichtstuk, waarin ons niets zal hinderen, en haasten ons dan voorzeker om ons Publiek met zulk een meesterstuk geluk te wenschen.
|
|