ner taak, die hy in dit eerste Stuk tot op de helft brengt.
Het geheele Werk is, zo verre het tot hiertoe het licht ziet, geschreeven by wege van uitlegging over veertien Plaaten, wier meeste min of meer aanmerkelyke overblyfzels van dierlyke gebeenten vertoonen. Het aanmerkelykst van allen is de Kop van een Krokodil, in Pl. IV afgebeeld, wiens zonderlinge geschiedenis wy hier, tot een staaltje van het geheel, zullen afschryven.
‘Het was in eene van de galeryen van den St. Pieters Berg, omtrent op den afstand van vyfhonderd schreden van den grooten ingang, dat werklieden, die, in het jaar 1770, bezig waren, 'er steenen uit te haalen, op zes voeten hoogte in de groeve, het overschot ontdekten van den kop van een groot Dier, binnen in den steenklomp zittende, dat hun zeer merkwaardig voorkwam.
Zy scheidden uit met werken, om den Geneesheer hoffman, die, zedert langen tyd, eene verzameling maakte van alle gegraaven voorwerpen van den berg, van deeze ontdekking kennis te geeven. - Dat voorwerp, het aanmerkelykst, dat men tot heden gevonden had, gaf den goeden hoffman zeer veel genoegen. Alle mogelyke voorzorgen wierden genomen, om 'er deezen kop ongeschonden uit te krygen, en, alzo de steen zeer zagt is, gelukte dit niet, dan door zeer veel zorgvuldigheid te gebruiken. -
Maar deeze fraaije verovering in de Natuurlyke Historie, die hem zo veel blydschap gebaard had, moest weldra een voorwerp van veel verdriet voor hem worden. - Een der Kanunniken van de Stad was eigenaar van de oppervlakte van den grond, onder welken de steengroeve lag, waarin de Krokodil ontdekt was. Die Geestelyke, schoon weinig smaak in de Natuurlyke Historie hebbende, bedagt, op grond van eene leenwet, het recht van eigendom te beweeren, op een voorwerp, dat hem voorzeker met geen het minste recht toekwam, en dat niet kon vergeleeken worden met een schat, noch met een goud- of zilvermyn; maar de groote naam, welken dat schoon stuk verkreeg, zette het waarde by, en dat woord verleidde den Kanunnik. Hoffman verdedigde zyn