Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige Aanmerkingen op de zoogenaamde Historie der oude en nieuwe Hernhutsche Secte; voorgedragen in eenen Brief aan Eusebius Philadelphus: door eenen Liefhebber van Waarheid en Vrede. Benevens het Andwoord daar op. Te Amsterdam, by J. Weppelman, 1803. In gr. 8vo. 56 bl.Naar het oordeel van den zich noemenden Liefhebber van Waarheid en Vrede, is de onlangs door ons aangekondigde Historie der oude en nieuwe Hernhutsche Secte en van derzelver Grondlegger N.L. Graaf van ZinzendorfGa naar voetnoot(*), niet alleen zeer partydig en oppervlakkig geschreeven, maar ook de geschiedenis der Broeder-Gemeente daarin zeer verminkt en onvolledig voorgedraagen; terwyl 'er ook haatelyke beschuldigingen en lasteringen, die duizendmaal wederlegd zyn, weder in opgekookt, en, als ware zulks nimmer geschied, met een ydel vertoon van geleerdheid, zulken Schryveren eigen, op nieuw aangevoerd worden. Tot bewys dient hem zelfs de titel, waaruit blykt, dat het genoemde geschrift, waarover hy zoo zeer verontwaardigd is, zonder naam van den Schryver uitkomt. Terwyl zoo veele, zoo wel door geleerdheid als godvrucht, beroemde mannen, ook in ons Vaderland, al, sedert een geruimen tyd, niet schuwden, openlyk als vrienden en begunstigers van de Broeder-Gemeente voor den dag te komen; zoo moeten, zynes erachtens, zy gerekend worden het licht te schuwen, die thans iets, ter benadeeling van dezelve, bestaan te onderneemen. Hy neemt het ook zeer kwalyk, dat men de Broeder-Uniteit, zelfs op den ti- | |
[pagina 375]
| |
tel reeds, tot eene afzonderlyke Secte gemaakt heeft, en dat de naam van den Boekverkoper w. brave, die het Nederlandsch Zendeling-Genootschap toegedaan is, voor dit Schotschrift, zoo als hy het belieft te noemen, geplaatst is. Verder kent hy zich in staat, om van bladzyde tot bladzyde aan te toonen, dat dit boek opgevuld is met onwaarheden, vuilen laster en dergelyken. Hy noemt evenwel vooreerst maar twee staaltjens. Het eerste betreft de niet zeer heusche wyze, waarop de Schryver van de Historie der Hernhutters het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, waarop hy geen goed oog heeft, doet voorkomen, als niet vreemd van het plan eener amalgame van alle gevoelens en religien onder malkanderen, omdat de Remonstrantsche Societeit eene aanzienelyke gift [van twee duizend gulden] aan het Zendeling-Genootschap had toegezonden, en nu ook van hetzelve een exemplaar van alles, wat het drukken liet, ten geschenke ontving. De valschheid der gevolgtrekking wordt, onder anderen, aangetoond, door vergelyking van 't voormaals geschrevene van den Prof. hofstede, om de Remonstranten zoo wel, als Lutheraanen en Mennoniten, uit te nodigen, tot medewerking aan de oprichting van een Inlandsch Seminarium, ten dienste der Colonien van den Staat. Het tweede raakt eene, zoo hy zegt, trouwlooze opgave eenes briefs van den Kaapschen Kerkenraad, waarin over zekeren maanenberg, tromp en bakker geklaagd wordt. Voor 't overige behelst deze Brief, zoo wel als het Antwoord van Eusebius Philadelphus, allersterkste loftuitingen der Broeder-Gemeente, en van het Zendelingwerk. Eene wederlegging van genoemde, en, zoo 't scheen, bewezene daadzaaken, omtrent 't Hernhutsche Kerkgenootschap, en deszelfs byzondere leerstellingen, hebben wy 'er niet in aangetroffen. Wy hoopen niet, dat 't Nederlandsche Zendeling-Genootschap nog al meer twist en oneenigheid zal na zich sleepen. |
|