| |
James Bruce's Reis naar Abyssinie, en te rug door de groote Woestyn van Nubie, verkort, met Aantekeningen van Blumenbach, Tychsen, Gmelin en den Nederduitschen Uitgeever. Met Plaaten. IIIde Deel. Te Amsterdam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. 439 bl.
Het VIII Boek deezer Reize, in 't voorgaande Deel afgebroken, behelzende bruces terugreis uit Abyssinie, over Sennaar, door Nubie en de groote Woestyn, alsmede zyne aankomst te Alexandrie en Marscille, wordt hier met de vyfde Afdeeling voortgezet. Wy vinden hem weder by den trouwloozen Scheik van Atbara, waar hem de zeldzaamste ontmoetingen bejegenen, van even zeldzaame uitkomsten gevolgd. In de daad, die zyn zo veelvuldig op deeze Reis, dat ons gevoel daarvoor verstompt; en aan den steeds uitkykenden hoogmoed van bruce zyn wy reeds gewoon. De V en VI Afdeeling zyn des vol. In de VII zet hy zyne Reis voort, wordt te Beila van den Scheik vriendlyk ontvangen; wat hem onder de Nubiers wedervaart, en zyne aankomst te Sennaar, geeft hy op. - Het gesprek met den Koning, de beschryving van diens Paleis, van diens Kleeding, een gesprek met den
| |
| |
Scheik adelai, en bezoek by de Vrouwen des Konings, maaken de VIII Afdeeling uit.
Vreemde ontmoetingen, als Arts, bejegenden bruce menigmaalen; dan hier gaan ze in vreemdheid alle andere te boven. By de Vrouwen des Konings geroepen, geeft hy een breed berigt van dezelve, en van haare klagten over verscheide kwaalen. Op den eenen avond deedt hy de drie Koninginnen aderlaaten, zo dat de kamer stroomde van Koninglyk bloed. Op eenen anderen avond werd hy verzogt, aan de Koninginnen en twee of drie voornaame Dames braakmiddelen in te geeven. Dan laaten wy hier de eigene woorden des Reizigers gebruiken. ‘De Ipekakuanha deedt groote uitwerkingen, en warm water werd in overvloed gedronken. Om deeze rede, en om de menigte der schoone lyderessen, geraakte de vloer vol uitbraakzel; 't welk gevoegd by 't klaagen en steenen, dat ik moest hooren, myn verblyf aldaar allerverdrietigst maakte. - Doch dit was het nog niet al. By myne komst in de zaal hadden de Koninginnen haare blaauwe hembden aan; doch naauwlyks begonnen zy haare kwaalen op te tellen, of zy deeden, de een voor, de andere na, haare hembden uit, en leiden ze los op haaren schoot; terwyl zy met kruiswys over elkander geslaagen beenen, gelyk de kleermaakers, zaten, en dus geheel naakt waren. - De gewoonte in deeze warme landen, om naakt te gaan, maakt, dat men alle gevoel van schaamte verliest. By deeze gelegenheid moest ik bemerken, dat de borsten deezer zittende Dames tot op haare knieën nederhingen. - Zy meenden, dat zy, wegens haare vertrouwlykheid van haaren kant, iets dergelyks van my mogten verwagten. Tot myne groote verwondering hoorde ik de Koningin zeggen, dat zy wenschte, my ook in denzelven natuurlyken toestand te zien, waarin zy zich aan my vertoonden. Terstond schaarden alle de vrouwlyke bedienden rondom my. Van vyftig of zestig vrouwen, allen zoo groot en sterk als ik zelf, omringd zynde, was alle weigering of tegenstand te vergeefsch. Myne kleeding bestondt, gelyk de haare, uit een blaauw katoenen hembd, dat los van het hoofd tot
de voeten om myn lyf hing. Ik sloeg bedingen voor; maar het eenige, dat ik verkreeg, was, dat ik my niet verder dan over de schouders en de borst behoefde te ontbloo- | |
| |
ten. Toen zy myne blanke huid zagen, gaven zy een luiden schreeuw. Zo groot was haar mishaagen, dat zy terug ylden, houdende deeze kleur voor onnatuurlyk, of voor het gevolg eener ziekte. - Nooit was ik minder in myn schik. Liever was ik in een gevegt gegaan, dan een dergelyk onderzoek te herhaalen. - Myne omstandigheid was nog akeliger, toen ik bedacht, dat, ware de Koning op dat oogenblik binnen gekomen, hy my spiessen, of de huid, naar welker kleur zy zoo nieuwsgierig waren, zou hebben laaten aftrekken. Nogthans kon ik verzekeren, dat, zedert ik deeze koninglyke schoonheden naakt gezien had, 'er niet de minste gedachte in my opgekomen was, die den Koning aanleiding tot jaloursheid hadt kunnen geeven. Ik geloof, dat van den kant der Dames hetzelve, ten mynen opzigte, kan gezegd worden. Ik keerde te rug; maar met andere aandoeningen, dan het gesprek met de schoone Aisietsj en Tiwa my ingeboezemd hadt.’
De IX Afdeeling geeft een breed verslag van het Koningryk Sennaar. Dit is vol byzonderheden. Wy vermelden, als eene by uitstek: ‘By de oprichting des Ryks, waren de Koning en de geheele Natie der Sjillock Heidenen. Wegens hunnen handel op Kairo namen zy ras den Mohammedaanschen Godsdienst, en den naam van Fundsje aan. Dezelve betekent, volgens sommigen, Heeren of Overwinnaars, volgens anderen vrye Burgers. Hy is alleen toepasselyk op de geenen, die oostwaards van den Bahar el Abiad woonen. - Intusschen kunnen zy op den tytel van vrye Burgers niet stout zyn: wyl in dit land de Adel daar in bestaat, dat men een slaaf zy. - Bewyst men iemand te Sennaar niet behoorelyke achting, dan vraagt hy terstond: “Weet gy niet dat ik een Slaaf ben?” Hy doet deeze vraag met dezelve stoutheid, als of in Engeland, in dergelyk geval, gevraagd werd: “Weet gy niet dat ik een Pair des Ryks ben?” Slaaverny is in Sennaar de ware Adel, en alle tytels en waardigheden beduiden niets, wanneer de persoon, die ze bezit, geen slaaf is.’
In de X Afdeeling wordt de beschryving van dit zeldzaam Koningryk voortgezet. Dezelve behelst voorts den hachlyken toestand van bruce, door verscheide zamenloopende omstandigheden veroorzaakt. Vreemd is de geheele toedragt. - Dan bruce redt zich, en
| |
| |
reist van Sennaar na Tsjendi; eene reis, in de XI Afdeeling beschreeven. Onder veel bevreemdenswaardigs treft men hier zeer onderrigtende aanmerkingen aan. - Van Tsjendi vindt men in de XII Afdeeling berigt. Ontzettend is de intreede in de Woestyn - schriklyk zyn de zuilen van Vliegzand - en ontroerend de Samnum. - Men blyft in dezelfde verbaasdheid, als men, in de XIII Afdeeling, 's Reizigers wederwaardigheden in de Woestyn leest. Schoon bygeloovig genoeg, in de daad, bemoedigd door een by hem komende Antelope, beliepen hem weder nieuwe gevaaren, zo van de zuilen van vliegend Zand, als van den Samnum: de ontmoeting van Arabieren, het sterven der Kameelen, het agterlaaten der bagaadje, alles dreigt een geheel verderf. Met dit alles komen te Syene. - Waar zy, volgens de XIV Afdeeling, vriendlyk ontvangen worden, en door zeer vreemde doch vriendlyke schikkingen de verlaaten bagaadje en werktuigen weder krygen. Voorts behelst deeze Afdeeling de wederkomst te Kairo; de onderhandeling met den Bei aldaar; en eindelyk zyn vertrek na Marseille, en behouden aankomst, naa veele wederwaardigheden, te dier Stede.
Het IX Boek, of Aanhangsel, behelst uitgeleezene Proeven, tot de Natuurlyke Historie betrekkelyk, op de Reis in Egypte, Arabie, Abyssinie en Nubie verzameld. - Meermaalen hebben wy, in het beoordeelen van Reisbeschryvingen, geklaagd over de verwarde ineenmenging van Byzonderheden, tot dit vak betrekkelyk. Bruce hadt dit onvoegelyke ondervonden; hy beschryft het, en zegt ons, hoe hy zulks vermyd hebbe. Men herkent uit verscheide trekken in deeze uitweiding bruce, den met zichzelven ingenomen bruce. Dan, hoe veel men ook van hem, ten aanziene van het Plantenryk in die Gewesten, moge kunnen leeren; wyzen de veelvuldige Aantekeningen van Professor gmelin, op dit gedeelte, uit, hoe onze Reiziger zich op verre na niet altoos voor een zo groot Plantkundige doet kennen, als hy zich gaarne zag aangezien. Eveneens wyzen de Aantekeningen van blumenbach en des Nederduitschen Vertaalers op de Afdeeling der Viervoetige Dieren uit, hoe zeer bruce zich aan misneemingen en verkeerde voorstellingen schuldig maakt, zo niet zomtyds aan ongelooflyke vergrootingen.
Niet minder worden zommige van bruce's opgaven
| |
| |
van eenige Vogelen gegispt, en by wylen met vinnige slagen. En schoon het hem omtrent de Visschen beter vergaa, komt hy 'er weder ongenadig af, als, hy van den Vlieg Tsaltsalya breed gesproken hebbende, die plaats met deeze Aantekening van blumenbach vergezeld gaat; - wy schryven dezelve tot een staaltje af; en te meer, om dat in dit Reisverhaal deeze Vlieg eene zo groote rol speelt. Bruce sluit zyne breede beschryving met de woorden: ‘Voor zoo veel ik weet, is dit Insect, wegens zyne werkzaamheid en groote menigte zoo merkwaardig, tot hier toe nog nooit beschreeven of uitgetekend.’ De gemelde Hoogleeraar schryft: ‘Ik moet bekennen, dat niets in het geheele Boek my verdrietiger gemaakt heeft dan deeze plaats. Door alle de Vyf Deelen onderhoudt de Heer bruce zyne Leezers met zyne zogenaamde Vlieg, vertelt wonderdingen van haar, die haar tot een der merkwaardigste schepzelen van den aardbodem maaken, en stelt nu hier op 't einde de gegronde verwagting des leezers, om toch eindelyk eens te verneemen, wat dat voor een dier is, waar van hy honderdmaal, met eenen zoo gewigtigen toon - op de beklaaglykste wyze gesproken heeft - zo jammerlyk te leur: want nu verneemt men niets anders, dan 't geen men buiten dien vermoeden kon, dat het eene soort van Paardenvlieg, Bremse, Aestrus, mag zyn. - In plaats van eene karakteristieke afbeelding, die hier, beter dan alle beschryving, op eenmaal alles duidelyk zou gemaakt hebben, geeft ons de groote tekenaar, die zyne Afbeeldingen the best drawings in natural history, ever yet published, noemt, en die buffons afbeelding der Dieren met de diepste veragting vernedert - een ding, van welk men slechts zoo veel zeggen kan, dat 'er, om volgens evenredigheid te oordeelen, geen schepzel op den aardbodem is, welk aan zulk een wangedrocht gelyken
kan - met zulk een kop, zulke voeten, enz. enz., en dat noemt hy eene zeer naauwkeurige tekening!’
De breede Afdeeling, loopende over den Gehoornden Slang, of Cerastes, gaat van verscheidene welgepaste aanmerkingen van cramerus vergezeld. Min hebben de Aantekeningen te beduiden over de laatste Afdeeling, de Paarlen betreffende.
By zo veel moeite, als de Nederduitsche Vertaaler
| |
| |
zich aan dit Werk gegeeven hebbe, hadden wy wel gewenscht, dat hy nog eenen last op zich genomen hadt; dien, naamlyk, van een Register te vervaardigen. In een Werk van deezen aart mag een Inhoud, schoon vry breed opgegeeven, niet toereikende gerekend worden.
|
|