enen Vertaler en Drukker deed vinden; althands wy hebben van den smaak onzer Landgenoten te goede gedachten, indien beiden zich niet zeer zullen bedrogen vinden, ingevalle zy op een aantal Lezers hebben gerekend.
Een arme jonge Savoijer, die niet zyne Muizenvallen en Blaasbalgen in Duitschland komt, wordt in ene Dorpsherberg, niettegenstaande alle zyne betuigingen en protesten, ontfangen en behandeld als een persoon van den eersten rang; terwyl een aanzienlyk Heer uit den omtrek en zyne beminnelyke Dochter, en niet minder ene schone Gravin en hare natuurlyke Dochter, zich alle moeite geven, om hem tot zich te trekken, en aan zich te verbinden. De laatste (dit moeten wy vooral niet vergeten) gelykt hare Moeder zo zeer, dat de Savoijer beide deze personen gedurig met elkander verwart. Hy denkt, dat hy betoverd is; en een aantal omstandigheden en kleine voorvallen moeten hem natuurlyk in zulk een vermoeden bevestigen. Zyne ontmoetingen zyn toch niet alle even vererend en aangenaam; een beledigd Vader houdt hem voor den verleider van zyne Dochter, en kort daarop houdt hem het publiek, en dat met allen gegronden schyn, voor een moordenaar. De wyze, waarop hy uit de gevangenis verlost wordt, moet hem almede in het denkbeeld van tovery versterken. Eindlyk, hy blyft niet ongevoelig voor de schone Dochter der Gravin, zy mogt dan ene tovenaarster zyn of niet; dan aan hare zyde begroet hem een onbekende met den titel van ‘Mynheer de Marquis,’ en stoot hem een dolk in 't lyf. Het lyk is verdwenen, en de Gravin ontfangt een kostbaar geschenk voor het meisjen, met een brief, getekend door enen Italiaanschen Marquis, die men verneemt dat aan zyne wonden overleden is. Onverwacht wordt het meisjen opgeligt, door vreemden vervoerd, en verre weg in een klooster gebragt.
Ziet daar het wonderbare in deze Geschiedenis, het welk nu natuurlyk, ja zeer natuurlyk worden moet. De Dorpsherbergier had al zyn goed doorgebragt, en zinds met enige bandieten in Italiën gemoord; hy kwam met enen goeden buit in zyne oude woonplaats terug, en speldde den toenmaligen Waard, die enig vermoeden uitte, of hy wel op de rechte wyze aan zynen tegenwoordigen rykdom gekomen was, het volgende fabeltje op de mouw: In vroegere dagen bewees hy eens barmhartigheid aan enen jongen Savoijer, die met muizenvallen enz. omliep, en by hem ziek werd; deze had hem by zyne afreize gezegd: ‘komt gy eens in ongeluk, zo zoek my te Rome op.’ Dit had hy nu in zyne armoede gedaan, en enen ryken Marquis en overvloedige vergelding gevonden. By deze gelegenheid ontdekte hy dan ook, dat zodanige Savoijers eigentlyk lieden waren van zeer goe-