Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLotgevallen op eene Reize, van Riga, over Holland, door Spanjen en een gedeelte van Italien. Naar het Hoogduitsch. Te Amsterdam, by J. van der Hey. In gr. 8vo.Menigmaalen hebben wy gelegenheid gehad, om ons, met reden, te beklaagen over de gerektheid der Reisbeschryvingen: hier vonden wy daartoe geene oor- | |
[pagina 303]
| |
zaake; daar het Boekdeeltje, over de opgemelde Gewesten handelende, slegts 184 bl. beslaat, en 'er twee Deelen in voorkomen, welke ieder twee Boeken bevatten, en ieder Boek vyf-en-dertig Hoofdstukken. Voor de verveeling, door langwyligheid, is dus zorg gedraagen; en slaan wy het oog op den voorgeplaatsten Inhoud, dan blykt terstond de groote verscheidenheid en gestaage afwisseling der onderwerpen. Het Voorberigt leert ons, dat deeze Lotgevallen in Duitschland uitgegeeven zyn door christian august fischer. De Vertaaler verklaart, dat de Schryver hem dusverre onbekend gebleeven is; doch wy vermoeden, dat de Uitgeever ook de Schryver is: wy doen dit vermoeden rusten op eene groote gelyksoortigheid van uitdrukkingen en omschryvingen, welke wy meenen aangetroffen te hebben, tusschen dit Werkje, en de Reize van Amsterdam over Madrid en Cadix naar Genua, naar het Hoogduitsch, van dien zelfden SchryverGa naar voetnoot(*). Onder het leezen deezes laatstgenoemden Werks, willen wy wel bekennen, dat by ons het vermoeden eener Kamer-reize opkwam; een vermoeden, 't welk versterkt is door het voorhanden zynde Werkje, 't geen des veele kentekenen draagt. Eigenaartig is het, dat men, iets van ons eigen Land in een buitenlandsch Geschrift aantreffende, daar op byzonder het oog vestige, en even eigenaartig, dat men het daarvan vermeldde tot een maatstaf gebruike, om over het andere, vreemde Gewesten betreffende, te oordeelen; en neemen wy dien maatstaf in de hand, dan zal ons oordeel niet zeer gunstig, wat de waarheid des Verhaals betreft, uitvallen. Zo zeer in 't oog loopende zyn, in het weinige, ons Land raakende, hier vermeld, de misslagen, dat de Vertaaler aan den voet van bl. 22 schryft: ‘Wy kunnen ons niet begrypen, hoe de Schryver, voor den boom van Amsterdam liggende, met mogelykheid de baaren der Noordzee heeft kunnen zien; doch wy zullen deezen misslag in hem verschoonen, daar hy een Vreemdeling was, en van de Zuiderzee komende, het Y voor zich ziende liggen, hetzelve gemaklyk voor de Noordzee kan hebben aan- | |
[pagina 304]
| |
gezien.’. - Belachlyke, laffe toegeevenheid voor den reizenden Duitscher! Zo ongunstig oordeelt de Reiziger over de Inwoonders van Amsterdam, dat de Vertaaler zich, met reden, niet wederhouden kon, daar op aan te merken: ‘Wanneer men over de Nederlanders in 't algemeen, en de Amsterdammers in 't byzonder, geene andere berichten hadt geleezen, dan van deezen Schryver, zou men by andere Volken welligt het denkbeeld kunnen voeden, dat deeze Natie niet anders bestondt dan uit Kwaakers en Pylaarbyters; doch dat de opgeruimdheid, vooral in Amsterdam, ook een der hoofdtrekken der Hollanders uitmaakt, is eene waarheid, welke zo algemeen, zelfs by uitlanders, bekend is, dat de misvatting van den Schryver, in dit opzicht, een ieder spoedig in het oog zal loopen.’ Even zeer heeft hy het op de Lugtsgesteldheid van Amsterdam gelaaden. De Vertaaler schryft daarom, in eene Aantekening: ‘Ook hier in schynt de Schryver buiten zyn boekjen gegaan te zyn. Wanneer hy gezegd hadt, dat Amsterdam, voor hem, als zynde van een ziekelyk gestel, en misschien zoo veel gewoel en beweeging ongewoon, eene ongezonde verblyfplaats was, dan zouden wy het hem hebben kunnen toegeeven; doch nu hy, op eene stellige wyze, zegt, dat Amsterdam van alle Hollandsche Steden het ongezondste is, zyn wy genoodzaakt den Leezer te herinneren aan de natuurkundige waarneemingen van zoo veele bekwaame Mannen, welke, met zeer veel grond, het tegendeel beweeren.’ Men zou de aanmerkingen van deezen aart, op de weinige bladzyden, ons Land betreffende, zeer kunnen vermenigvuldigen; hoe zeer de Reiziger, deezen glinsterenden kerker (zo betitelt hy Amsterdam!) ontvlugtende, in Rotterdam alles bekoorelyk vondt, deeze Stad als de schoonste, gezondste en aangenaamste van Holland beschryft: dan wy achten, deeze aanmerkingen des Vertaalers bygebragt hebbende, zulks overboodig. Valt het natuurlyk besluit van het bekende, ten deezen opzigte, tot het onbekende, dan laaten wy 't, zonder verdere ontleeding deezer Reize, aan het oordeel | |
[pagina 305]
| |
onzer Leezeren over; en teffens, of de aanpryzende Beoordeeling in de Allgemeine Literatur-Zeitung, door den Vertaaler in het Voorberigt vermeld, steek houde, dat hy de Hollanders met zeer veel rechtvaardigheid behandeld heeft. Wel willen wy, ondanks het aangemerkte, met den Nederduitschen Vertaaler zeggen; ‘dat het, by onze Landgenooten, in uuren van uitspanning, eene aangenaame verstrooijing kan te wege brengen.’ - Behalven de zo moeilyke vermyding van Hoogduitsche bewoordingen en spreekwyzen, heeft de Vertaaler zich wel gekweeten. De Reis, welker Lotgevallen, zo vreemd en zo vol afwisseling, de Leezer in het Boekje zelve nagaa, komt in, als aangevangen in November 1796, en loopt tot het einde van 1798. |
|