| |
Reis van een Britsch Gezantschap naar het Koningryk Ava, in het Jaar 1795, door Michael Symes. Uit het Engelsch. Met Kaarten en Plaaten. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 299 bl.
Handelbelang, de groote dryfveer der Engelschen, deedt het Gezantschap na China, door Lord macartney bekleed, en door g. staunton beschreeven, van welk uitmuntend Werk wy op zyn tyd berigt gaven, gebooren worden; iets laater spoorde dit Handelbelang deeze Natie aan tot de Reis na het Koningryk
| |
| |
Ava. Symes, die het Gezantschap derwaards volbragt, geeft eene beschryving zyner Reize derwaards; oordeelende, door de uitgave van dit Werk, te voldoen aan den pligt, waaraan een ieder gehouden is, aan wien de toevalligheden van het leeven gelegenheid gegeeven hebben, om Landen te bezoeken, die of geheel onbekend, of niet genoeg beschreeven zyn, om, door het gemeenmaaken van zyne bevindingen, iets tot de algemeene kundigheden toe te brengen.
Zeker is het Koningryk Ava, of het Birmansche Keizerryk, aan de Europische wereld weinig bekend; eene onbekendheid, welke het onnoodig maakt, dat de Heer symes zich, wegens de uitgave van dit Werk, ontschuldige: dan zou hy ook het beroep op zynen stand als Krygsman, van zyne vroege jeugd af, tot zyne middelbaare jaaren toe, in dat ver afgelegen land, het gemis van letterkundige begaafdheden, en de deswegen gemaakte verschooningen om als Schryver te voorschyn te treeden, wel hebben kunnen agterwege laaten; dewyl het Werk uitwyst, dat hy den Soldaat en Geleerde, in zeker opzigt, in zich vereenigt. Met dank vermeldt hy de hulpe, in het opstellen deezer Beschryvinge, hem aangeboden en verleend. De naamen van een dalrymple, van een buchanan, van een wood, van een rennel, van een murray, van een banks, van een wilkens, die in onderscheide vakken, hem hulpe booden, kunnen ons verzekeren, dat hy gelegenheid gehad hebbe om het beste te bekomen en zamen te brengen. Van zyn Edelen Vriend, Lord teignmouth, was dit Gezantschap oorspronglyk; deeze verkoos symes tot uitvoering der Plans door hem ontworpen, en diens goedkeuring over zynen arbeid stelt hy onder de vleijendste omstandigheden zyns leevens.
Eene buitengemeen lange Inleiding, loopende tot de 234 bladz, deezes Deels, behelst eene korte Aardrykskundige Beschryving van het Koningryk Ava. Bepaald vermeldt symes de ligging in deezer voege: ‘Ava, de naam van de oude hoofdstad der Birmans, wordt gemeenlyk aan het geheele land gegeeven, dat eigenlyk Miamma heet. Dit Ryk is gelegen ten oosten van Arracan, van welk het gescheiden wordt door een reeks hooge bergen, die door de inboorelingen genoemd worden Anou-pec-tou-miou, of het groot westlyk Bergland. Ten noordwesten wordt het gescheiden van
| |
| |
het Koningryk Cassay, door de Rivier Kien-duem; en ten noorden door bergen, en kleine onafhangelyke Prinsdommen, welke naast Assam gelegen zyn, bepaald. Aan de noordoost- en oostzyde strekt het zich uit tot China en Noord-Siam. Ten zuiden zyn deszelfs grensscheidingen zoo dikwyls veranderd, dat het moeilyk is, dezelve naauwkeurig te bepaalen.’ - Ava of Birmah vinden wy hier voorgedraagen als den voorrang bekleedende onder de Natien, die het groot Schier-eiland bewoonen, 't welk de Golf van Bengale van de Chineesche Zee scheidt. Het Koningryk Arracan en Pegu, alsmede een gedeelte van Siam, is aan 't zelve onderworpen. Het landbezit der Birmans wordt beschreeven als in uitgestrektheid gelyk aan het Duitsche Ryk, het voordeel eener gezonde lugtsgesteltenisse, en eens vrugtbaaren gronds, genietende.
Voorts behelst gemelde lange Inleiding een Geschiedkundig berigt van de merkwaardigste gebeurtenissen, jongstleden aldaar voorgevallen; - van het aandeel, 't welk de Franschen en Engelschen daar in genomen, en hoe die beide Volken zich jegens de Inboorelingen gedraagen hebben; waarin het niet wel kon uitblyven, dat de eerstgemelden meestal in een donkeren dag voorgesteld, en de laatstgenoemden zo gunstig mogelyk beschreeven worden. Hoe zeer deeze Geschiedenis vol is van trekken, die ons de Bewoonders deezes Ryks en der omliggende Ryken doen kennen, heeft dezelve iets breedspraakigs, 't geen veelligt den Nederlandschen Leezer wel eens verveeling zal baaren.
Handelbelang, hebben wy, met den aanvang deezer Beoordeeling, geschreeven, gaf aanleiding tot dit Gezantschap. Wy mogen niet afweezen, dit met de eigen woorden van symes te staaven, die, naa den gelukkigen afloop eens gereezen verschils vermeld te hebben, voortvaart: ‘De Koophandel tusschen Calcutta, Madras en Rangoen, was, in de laatste jaaren, zoo schielyk toegenomen, dat dezelve een voorwerp van nationaal belang was geworden, vooral uit hoofde van het zoogenaamde Yzerhout, het voortbrengzel van Ava en Pegu, van waar Calcutta en Madras al het benoodigde hout haalen, tot den aanbouw van Schepen, en verscheiden andere gebruiken. Een Koophandel in een artykel van zulk een weezenlyk belang voor ons, en in 't algemeen van zulk eene uitgebreidheid, dat daar
| |
| |
voor jaarlyks de waarde van tweemaal honderd duizend P. St. aan goederen, die in Indie gewild waren, moesten ingevoerd worden, was wel waardig aangekweekt te worden. Verscheide vertoogen waren 'er op onderscheidene tyden door byzondere Kooplieden en Zeelieden aan den oppersten Raad gedaan, over de onbillyke en onderdrukkende behandeling, die hun in de haven van Rangoen werd aangedaan; en de laatste optocht der Birmans, die deszelfs oorsprong hadt deels uit hoogmoed, en deels uit onkunde, was ook een beletzel geweest om tusschen de beide Gouvernementen een geregeld plan van handel te beraamen. Om nu voor te komen, dat 'er vervolgens geen misverstand van dien aart meer mogt plaats grypen; om den Koophandel der beide Natien op billyke en vaste gronden te vestigen, en eene vertrouwlyke verstandhouding daar te stellen, zoo als dezelve tusschen twee groote en nabuurige Volken behoort plaats te hebben; vondt john shore (nu Lord teignmouth) het geraaden, een plegtig Gezantschap naar het Birmansche Hof te zenden; doch het was nog niet alleen om de voorgemelde redenen, dat het afgezonden werd, maar men moest ook den invloed, dien de natuurlyke vyanden van Groot-Brittanje (de Franschen) in dat Land verkreegen hadden, bestryden, en, indien het mogelyk was, denzelven geheel ten onder brengen; terwyl men tevens den Inboorelingen een behoorlyk begrip diende te geeven van de magt, de hulpmiddelen, en bovenal de rechtvaardigheid der Britsche Natie, zodanig dat zy daar door overtuigd wierden, dat hun weezenlyk belang was zich te verbinden met een Staat, die nimmer bedoelde om zich ergens op eene onrechtmaatige wys in te dringen, of zelfs gedoogde, dat zulks geschiedde; maar die niets anders zogt, dan een wederzydschen Koophandel, onder bedingen, welke voor beiden voordeelig zouden weezen.
De uitslag deezer Bezending, in de verschillende tydperken van deszelfs voortgang en afloop, zal den inhoud van de volgende bladen uitmaaken, voor zo ver daar door de verwagtingen van het Britsche Gouvernement bereikt zyn, en aan hetzelve de vleijende hoop en belofte op een nationaal voordeel gegeeven werd, uitgezonderd toen dezelve naderhand weder werd gestremd, door voorvallen, die men niet voorzien, of
| |
| |
tegen welken het menschlyk verstand vooraf geen middel kon in 't werk stellen.’
De Birmans, die, in het breed Geschiedkundig verslag, dikmaals in geen gunstigen dag te voorschyn treeden, komen hier in een gunstiger licht. Immers symes schryft: ‘De Birmans zyn, buiten twyfel, onder de regeering van den tegenwoordigen Monarch, merklyk gerezen onder de Oostersche natien; en het is te hoopen, dat eene lange bevryding van buitenlandsche oorlogen hun den tyd zal geeven, om hunne natuurlyke voordeelen te verbeteren. Kundigheden vermeerderen met den Koophandel; en wanneer dezelve door vooroordeelen niet gekluisterd, of door erflyke bezigheden, en het verbod om met vreemdelingen gemeenschaplyk om te gaan, niet verhinderd worden, is het hoogstwaarschynlyk, dat zy 'er spoedig zullen toeneemen. Voor het tegenwoordige zyn zy reeds zoo ver in eene verstandlyke verlichting gevorderd, dat zy, schoon zy de diepten der Weetenschappen niet gepeild hebben, of in schoone Kunsten uitmunten, egter eene onbetwistbaare aanspraak hebben op het karakter van een beschaafd en wel onderweezen Volk. Hunne wetten zyn wys, en gevestigd op eene gezonde zedekunde; hunne burgerlyke regeering is beter geregeld dan in de meeste Europische Landen; hunne natuurlyke gesteldheid is vriendlyk en herbergzaam jegens vreemdelingen; en in hunnen ommegang toonen zy meer eene manlyke oprechtheid dan eene hoofsche veinzery; de onderscheiden rangen en verschuldigde eerbied aan dezelven worden met omzichtigheid in acht genomen. De letterkunst is zoo algemeen, dat 'er geen werklieden, weinig boeren of zelfs gemeene visschers (doorgaans het geringste slag van menschen) in het land gevonden worden, die niet in hunne gewoone taal kunnen leezen en schryven. Weinigen egter onder hen zyn bedreeven in de geleerder deelen der weetenschappen, dewyl dezelve meestal in Shanscritsche uitdrukkingen gesteld, of zelfs in den Pali-styl (even gelyk de Indostansche Shasters) geschreeven zynde, boven het begrip van den gemeenen man
gaan; doch het stelzel van leenroerigheid, het welk een voedster is van onweetenheid, en den mensch een eigendom van den mensch maakt, blyft altoos een hinderpaal voor de beschaafdheid en de verbetering: dan deeze dwang verzwakt trapsgewyze, naar gelang de
| |
| |
kennis van de manieren en gewoonten van andere Natien vordering maakt; zoo dat, indien de woede van eenen burgeroorlog niet weder gaande wordt, of eenige buitenlandsche Mogenheid hen onder een vreemd juk brengt, de Birmans in de gelegenheid zyn, om een voorspoedig, welvaarend en verlicht Volk te worden.’
Na dit Volk ving symes als Agent Plenipotentiaris de reis aan, met volmagt, om, in den naam van den Oppersten Raad van Indie, te handelen met den Keizer van Ava; en teffens om van het gedrag der Britsche Onderdaanen, handelende of hun verblyf houdende in de landen, welke hy moest bezoeken, kennis te neemen.
Twee Hoofdstukken slegts van de Reize levert ons dit Boekdeel. In het Eerste ontmoeten wy een zo zonderling als weetenswaardig berigt van de tot duslang niet te recht gekende of beschreevene Andaman-Eilanden, waar de Engelschen in den Jaare 1791 eene Volkplanting hadden aangelegd. Wy mogen onzen Leezeren een klein gedeelte van de beschryving deezer Eilanderen niet onthouden. ‘Al het geen de reizigers ons verhaalen van onbeschaafde Leevenswyzen schynt te kort te schieten by de woestheid van het Volk van Andaman. De wreede Inwooners van Nieuw Zeeland, de huiverende en als half bezielde Wilden van Terra del Fuego, worden te regt, betreklyk hunnen staat van onbeschaafdheid, by deeze Eilanders vergeleeken.
De bevolking van het groot Andaman bestaat, volgens het verslag van Kapitein stokoe, in tweeduizend of tweeduizend vyfhonderd zielen, welken in kleine buurten langs de kusten, of in de kleiner eilanden, binnen de haven, verspreid zyn, en zich nooit verder dan voor aan in de bosschen begeeven, waar toe zy ook geen reden hebben, dewyl 'er geen dieren in zyn, die hun tot voedsel kunnen verstrekken. Hunne eenige bezigheid is, de rotzen te beklimmen, of langs den zeekant te dwaalen, om een sober vischmaal te zoeken, dat zy, in het stormagtig jaargetyde, niet zelden te vergeefs doen.
De Andamanners zyn in de gedaante van hunne lighaamen niet gunstiger bedeeld, dan in derzelver verstandlyke vermogens. Hunne lengte is zeer zeldzaam boven de vyf voeten; hunne ledemaaten zyn onregelmaatig rank; zy hebben hangbuiken, hooge schouders en breede hoofden; en, dat zeer vreemd is in
| |
| |
dit gedeelte van de waereld, zy zyn een ontaart geslacht van Negers, met wollig haair, platte neuzen en dikke lippen; hunne oogen zyn klein en rood, en derzelver kleur roetagtig zwart, terwyl hun voorkomen zeer wreed en eene mengeling van honger en woestheid is. Zy gaan geheel naakt, en hebben geen denkbeeld van schaamte of naaktheid.’ Zeer behoedzaam egter voor haare kuischheid waren twee Andamansche jonge Vrouwlieden, eenigen tyd met geweld aan boord gehouden. Dit Volk wordt voorts in alle opzigten vry breed beschreeven; en het berigt des Eilands verschaft den Leezer een aandagt toevend onderhoud. 't Zelve vult het grootste gedeelte deezes Hoofdstuks.
Het Tweede Hoofdstuk vervolgt het Reisverhaal, en vermeldt de komst te Rangoen. De ontmoetingen aldaar waren vreemd, en spelden het Gezantschap niet veel goeds. Ophoudingen, uitvlugten, gaven staag belemmering; en vonden zy zich in een bykans onduldlyk bedwang. Laaten wy symes zelve hooren. ‘De bedenklyke omstandigheid, waarin ik my bevond, deedt my in ernstige overweeging neemen, welke de verkieslykste weg was om in dezen in te slaan. De waakzaamheid, met welke ik werd gade geslaagen, en de bepaalingen, waaronder ik en myn gevolg gebragt waren, en die weinig verscheelden van eene gevangenis, nog verzwaard door het verbod van geen ommegang te hebben met myne eigene Landslieden, scheenen my eenen ongunstigen uitslag van de bezending te voorspellen, en deeden my haast het besluit neemen om my te gedraagen aan dat gedeelte van mynen lastbrief, by welke het aan my overgelaaten was, om terug te keeren, in geval ik zulks geraaden mogt vinden; doch bedenkende, dat, wanneer ik misnoegd vertrok, voor dat ik met hooger magt in onderhandeling geweest was, zulks, in den tegenwoordigen toestand van zaaken, alleen zou dienen om hun vermoeden te bevestigen en voedzel aan die afgunst te geeven, welke het eerste voorwerp was om door de bezending uit den weg geruimd te worden; hier by nog in aanmerking neemende, de waarschynlykheid, dat de regeerders van Rangoen het Gezantschap vyandig waren, als onbestaanbaar aanziende met hun eigenbelang, of dat zy mogelyk onkundig waren hoe zy in zulk een geval moesten handelen, deeden alle deeze
| |
| |
bedenkingen, zoo wel als de plegtige en eerbiedige wyze, op welke het Gezantschap by deszelfs eerste aankomst ontvangen was, my het voorzigtigst oordeelen, om my liever nog een tydlang aan de onaangenaamheden van myn stand te onderwerpen, dan een stap te doen, waardoor de hervatting van alle onderhandelingen voor het vervolg zoude worden afgebrooken.’
Eindelyk deezer ophoudingen moede, gaf symes zyn oogmerk, om na Calcutta te vertrekken, te verstaan. Dit baarde eene groote verandering. In een laatste onderhoud van drie uuren, waarin zy het een hem aanboden, het ander weigerden, stonden zy hem ten laatsten alles toe. ‘Mr. wood zou baba-shien vergezellen na Pegu, de Kapiteins van de Engelsche Schepen zouden vryen toegang hebben, en ons gevolg vryheid hebben om te koopen wat zy noodig hadden en te gaan waar zy wilden, de spions aan boord van het Schip het Zeepaard zouden terug geroepen worden, en de booten van en naar het Schip mogen vaaren zonder een Birmansche schildwagt.’ Deeze bedingen dus bepaald, en derzelver nakoming plegtig beloofd zynde, zag symes van zyn voorneemen om te vertrekken af, en scheidden zy met eene uiterlyke wel te vredenheid van weerskanten.
Zo ging de zaak voort, die in het volgend Deel zal vermeld worden. Dit Deel is verrykt met twee zeer veel lichts geevende Kaarten van de Rivier Irrawaddy of Irabatty, van Rangoen tot Ummerapoora, thans de Hoofdstad van het Birmansche Ryk. Twee Plaaten, die in het Engelsche Werk niet gevonden worden, vercieren de Inleiding van dit Werk, 't welk in 't Engelsch een Boekdeel in gr. 4to van ruim 500 bladzyden beslaat. Wy vermelden dit, dewyl de Inleiding anders van eene ongeschikte grootte moet voorkomen.
|
|