| |
Reize door Griekenland en Turkyen, gedaan op last van Lodewyk XVI, en met toestemming van het Turksche Hof, door C.S. Sonnini, Lid van verscheide Geleerde en Letterkundige Genootschappen van Europa, en van de Maatschappy van den Landbouw enz. te Parys. In twee Deelen. Naar het Fransch, door G. Nieuwenhuis. Iste Deel. Met Plaaten. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1802, In gr. 8vo. 454 bl.
Sonnini, met een Koninglyken Lastbrieve voorzien, zyne Reis na Egypte volbragt hebbende, bezat nog den Lastbrief des Konings, welke hem gemagtigde om zyne reize te verlengen, zyne navorschingen en waarneemingen in alle zodanige Landen voort te zetten, als hem toescheenen van eenig belang te zyn; terwyl tevens den Landvoogden, Amptenaaren en Opzienderen der vreemde Regeeringen werd aanbevolen, om hem alle bescherming en bystand te verleenen; zo dat men hem als een Fransch Zendeling, die op last des Konings reisde, bleef beschouwen. Hy ving de Reis aan op den 17 van Wynmaand des Jaars 1778. Schoon dus deeze Reis van eene vroege jaartekening zy, draagt dit opstel alzins de blyken van veel laater, en naa het Consulschap van bonaparte, geschreeven te zyn. Het mangel aan eenig Voorberigt doet ons onbepaalder spreeken, dan wy, by eenige nadere inlichting, zouden hebben kunnen doen.
Daar de Schryver een byzonder Werk over Egypte gegeeven hadt, is de beschouwing daarvan, in het I H., zeer vlugtig; dan treffend de vergelyking van Egypte en Griekenland. Byzonder verdeedigt hy de Grieken en de Grieksche Vrouwen tegen de opspraak van den Heer de pauw; - de Grieksche Vrouwen, herhaalen wy, welker ééne onzen Reiziger hoogst bekoord hadt. De zielsbevallig- en lichaamsschoonheden der Grieksche Vrouwen afgemaald hebbende, vervolgt hy:
| |
| |
‘Het model daarvan is diep in myn hart geprent; en zo al de ruwe schets, welke ik 'er van gegeeven heb, nog veel van het weezenlyk voorwerp verschilt, en het vuur, dat myne ziel doorgloeit, op myn tafreel schynt te verdooven, moet men dit meer aan de smart, de droefheid, de angstvallige bekommering, de hoop, de onderscheidene aandoeningen, die myne ziel bestor men, dan aan de zwakheid van myn penceel toeschryven. Welk een aangenaam, maar ook tevens welk een hartverscheurend denkbeeld! Hoe dierbaar, doch te gelyk smartlyk is voor my de herinnering! - Dan laat ik van dit gevoelvol tafreel afstappen; want naauwlyks tog zou myn pen, in eene eeuw, die ongelukkig te veel voorbeelden eener droevige en verregaande gevoelloosheid oplevert, voor de tekening van myn hart by iemand verschooning vinden.’ - Elders, tot dit zelfde onderwerp wederkeerende, schryft hy: ‘Onder dezelfde lugtstreek, in een niet ver afgelegen, maar min aangenaam oord, leerde ik ook eens het teder gevoel der Liefde kennen; maar myn geluk was van korten duur, vermids nyd en afgunst alle myne zoete verwagtingen verydelden. 'Er zyn menschen, in den schoot des ongeluks gebooren, die steeds door een rampzalig noodlot vervolgd worden, en wier ziel onophoudelyk de gevoeligste smarten ontwaar wordt, en onder deezen, helaas! kan ik my zelven rangschikken.’ - Wy haalen deeze plaatzen aan, om dat zy ons eenigzins ten sleutel kunnen verstrekken van het sombere, 't geen wy zomtyds aantreffen, - van de ongunstige beoordeelingen en haatlyke afbeeldingen der Menschen, zo dikmaal voorkomende. Niet dat onze Reiziger geene voorwerpen ontmoet hebbe, die zyner penne sterke afzigtige beschryvingen afpersten. Verte van daar. Een vyand der slaverny, der verdrukking, kon deeze, in veelerlei gedaanten hem voorkomende, niet beschouwen, zonder daar tegen uit te vaaren; gelyk hy ook te meermaalen reden vondt om By- en Waangeloof gevoelig te gispen. Dan wy mogen niet uitweiden.
Een Voorstander en Bevorderaar van den Handel zyns Vaderlands, beschryft en betreurt hy, in het II H., het Verval des Levantschen Handels in Frankryk; doch eindigt met moedgeevende hoope van herstel. Hier vangt zyne Reis aan. - Het III H. brengt ons
| |
| |
te Cyprus; aan de beschryving van welk Eiland dit en de twee volgende Hoofdstukken gewyd zyn. By den aanvange deelt hy eene Aantekening mede, wegens zyne schryfwyze, hier op neder komende, ‘dat hy, ten einde in geene verdrietige herhaalingen te vervallen, de voorwerpen beschreeven heeft naar maate zy zich vertoonden, en in de orde waarin zy op de Kaart gevonden worden, ten einde daardoor aan zyn verhaal meer duidlykheid by te zetten, en den Leezer niet te noodzaaken, om, gelyk dikwyls met hem het geval geweest is, verscheide maalen op een zelfden weg terug te komen.’ De keurige Kaart van de Levant, van welke hy hier spreekt, is vooraan in dit Deel geplaatst. - Elders, om dit nog wegens zyne schryfwyze, naar zyne eigene opgave, te zeggen, onderrigt hy den Leezer: ‘In eene Reisbeschryving als deeze, in welke men zich niet tot bloote verhaalen bepaalt, staat het den Schryver, ongetwyfeld, vry, om nu en dan eenigen nuttigen uitstap te doen, en niet onophoudelyk het oog op de landen, waartoe zich zyne Reis bepaalt, gevestigd te houden.’ Veele blyken daarvan ontmoet men, en veele dier zydelingsche beschouwingen verleevendigen niet alleen de beschryving, maar vloeijen over van aanmerkingen, ten toepaslyken gebruike geschikt.
Onmiddelyk kwam ons daarvan een voorbeeld onder 't ooge, toen wy van de Lugtsgesteldheid op het Eiland Cyprus lazen, en de sterke droogte aldaar toegeschreeven vonden aan het wegneemen der plantsoenen, en het nedervellen der bosschen, door de Turken. - Sonnini merkt, met betoon van zeer veel gevoels, op, dat Frankryk, uit hoofde van de vernieling zyner bosschen, door dezelfde rampen gedreigd wordt. - Uit de veelvuldige schoone aanmerkingen over dit Eiland zamelen wy 'er eenige op. Zo kan op Cyprus de daar verdelgde Zuikerteelt, onder een ander bewind, hersteld, en de vrugtbaare grond, thans veelal verwaarloosd, in andere opzigten ten nutte aangewend worden. - Uitmuntend is de Wyn, die 'er valt. ‘De Wynen worden in alle oorden van het Eiland vergaderd en na Larnaca gebragt, waar zy tot hunne inscheeping bewaard worden; doch zy moeten door ouderdom die uitsteekende hoedanigheden verkrygen, welke hen zo greetig doen zoeken. De Grieksche bewooneren van Cyprus begraaven by de geboorte van
| |
| |
een Kind, overeenkomstig met een aloud gebruik, groote welgeslooten kruiken met wyn, welke zy niet eerder, dan op den trouwdag van dat zelfde Kind, weder opdelven. Wanneer deeze Wyn, dien men Familie-wyn zou kunnen noemen, om dat dezelve by de voltrekking van de gelukkigste verbintenis gebruikt wordt, voor allen invloed der lucht wordt bewaard, is hy, uit den grond komende, eene uitmuntende drank, en een waare nektar voor een fyn gehemelte. Lieden van vermogen gebruiken by Huwelyks-feesten zelden al hunnen voorraad, dien zy in den grond hebben liggen; wordende een gedeelte aan Europeaanen verkogt, die niet altyd gelegenheid hebben, om 'er zulke goede soort van te kunnen krygen.’
De Grieken op Cyprus worden ons beschreeven als lang en welgemaakt, als edel van gelaat en houding; doch hun zedelyk character beantwoordt niet aan deeze uitmuntende hoedanigheden. Hunne gastvryheid bedekt, by sonnini, de hun toegeschreevene ondeugden eenigermaate. Hy voegt 'er by: ‘De Bewooner van Cyprus is vrolyk; een groot beminnaar der pragt en vermaaken, en niet de eenige slaaf, dien men zyne kluisters blymoedig ziet torschen.’ - Een Man, zo gevoelig als sonnini, kan men zich niet onaandoenlyk verbeelden voor de Vrouwen deezes Eilands; te welker opzigte hy zich dus uitdrukt: ‘Men verwacht, ongetwyfeld, dat in een land, door venus tot den zetel van haar zagt gebied, en een kweekschool der bevalligheden en genoegens uitgekoozen, de schoonheid in allen haaren luister moet schitteren. De Vrouwen van Cyprus, eertyds beroemd door heure bekoorelykheden, hebben dezelve nog tot op heden toe bewaard, en zelfs het aandenken niet verlooren, dat heur eiland eenmaal der tederste liefde werd toegewyd.’ Men leeze in het Werk, 't geen hy des verder vermeldt. - Bedroevend is de beschryving, welke hy van den tegenwoordigen toestand deezes Eilands geeft; en wordt dit verdiept door eene beschouwing van de voordeelige ligging, en de party, die 'er van zou te trekken zyn. - Hier treffen wy eene breede en keurige beschryving, nevens eene fraaije Afbeelding, aan van de Scorpioen-spin. - Voorts merkt hy aan: ‘Het zal ongetwyfeld nutloos zyn, te berigten, dat de Laminga, een dier, of liever viervoetig monster, de grootte van
| |
| |
een paard, en voor het overige veel overeenkomst met een slang hebbende, welk dapper, volgens een ander even ligtgeloovig Schryver, verzekert, dat zich op den Berg Olympus onthoudt, en de menschen verslindt, alleen een weezen der verbeelding is, welk bedrog en ligtgeloovigheid hebben voortgebragt; en waarlyk, Cyprus wordt al genoeg door menigvuldige weezenlyke rampen geteisterd, dan dat men derzelver aantal nog door harssenschimmige plaagen behoeft te vergrooten.’
De Zeetocht, in het VI H., bevestigt het slegt denkbeeld van der Turken Zeevaard; en laat sonnini niet naa, een ongunstigen blik te werpen op de onvoorzigtigheid der Franschen in de hulp, tot derzelver verbetering toegebragt. - By zyne komst te Rhodus, geeft hy, H. VII, ons eene schets van de slegte Staatkunde der Fransche Regeering omtrent de Turken. Het Zonnebeeld van Rhodus ontgaat zyner opmerking niet; en omhelst hy het gevoelen van den Heer de caylus, die zich aankant tegen de meening, dat het aan den ingang der haven zou gestaan hebben in zulker voege, dat de schepen met volle zeilen tusschen deszelfs beenen heen voeren. - Het volgend Hoofdstuk is ter nadere beschryving van Rhodus bestemd; welke hy besluit: ‘Een schoone en zagte lugtstreek, een vrugtbaare grond, en verscheidenheid en overvloed aan de noodzaaklykheden en genoegens des leevens bezittende, gepaard met eene ligging, by uitstek geschikt tot nuttige onderneemingen en eenen voorspoedigen handel, is 'er niets, dat het Eiland Rhodus, ter bevordering van zynen welvaart, mangelt, dan alleen, dat het van de willekeur der Turken afhangt, die het rampzalig vermogen, om het gelukkigste verblyf in eene plaats van schrik te veranderen, in den hoogsten graad bezitten.’
Het vertrek van Rhodus en de Scheepsreize biedt verscheidenheid van stoffe aan voor het IX H. Wy vinden 'er eene uitvoerige beschryving van de Muraena of Zeeslang, met eene Afbeelding; welke Plaat ons ook de Fangri en de Calmar, in de Reis vermeld, voor oogen stelt. By gelegenheid van het vermelden des kleinen Eilands Symi, verhaalt sonnini: ‘De Grieken, die 't zelve bewoonen, houden zich byna alleen met de Spons-visschery bezig; met welk gewas de rotsen, die het eiland omringen, op den bodem der zee bedekt zyn. Het zyn de stoutmoedigste en meest
| |
| |
ervaaren duikers, die dit werk verrigten, tot op de diepte van twintig en dertig vademen, dat is byna honderd-vyftig voeten, in den schoot der zee nederdaalen, aldaar de Spons-gewassen van de rotsen, waaraan zy gehegt zyn, losmaaken, vervolgens boven water komen, om lucht te scheppen, en eindelyk weder op nieuw na de diepte duiken.’ De Symiers maalt hy af als ervaarene Schippers, en in gestalte nog gelykvormig aan den Koning van Symé, door homerus beschreeven. ‘De leevenswyze deezer Eilanderen is eenvoudig: zy zyn door den aart en de gestadigheid hunner bezigheden voor het bederf der zeden bewaard gebleeven; en de dwinglandy, onder welke hunne nabuuren gekromd gaan, heeft een volk verschoond, of laat ik liever zeggen veragt, waaronder niet dan gestrenge gewoonten, en moeilyke bezigheden, de zekerste waarborgen der onafhangelykheid, gevonden worden.’ - Cnide krygt haar verdiend aandeel. - Een op het schip gesprongene Calmar, op Plaat III afgebeeld, beschryft de waarneemer in 't breede.
Gaarne volgden wy onzen Reiziger in zyne korte wysgeerige beschouwing van de Eilanden der Middelandsche Zee, waarmede hy het X H. aanvangt; dan wy moeten plaats bespaaren: waarom wy ook niets zeggen van de Eilanden, in dit Hoofdstuk vermeld. Desgelyks wyzen wy tot het Werk, om Stancho, het oude Cos (het Geboorte-eiland van hippocrates) te leeren kennen. Het komt hier, in het XI H., voor, als zo ongezond niet, gelyk het by dapper getekend wordt. - Zeevaartkundige Aanmerkingen, de ongelukkige toestand der Grieken op de kleine Eilanden van den Archipel, met de beschryving van eenige derzelve, is de voornaame inhoud des XII H. In het volgende wordt zulks voortgezet, en dit voorts gewyd aan de Visschen daar voorkomende, doormengd met zeer gepaste en oordeelkundige aanmerkingen over dit nog zo onvolkomen deel der Natuurlyke Historie. Eene Plaat doet ons eenige zeldzaame kennen. - Amorgo krygt zyn aandeel in het XIV H., en geeft aanleiding, by het vermelden van de Orseille, of steenmos, tot eene vergelyking van den Handel der Franschen en Engelschen in de Levant, die, ten opzigte van de wyze en het vlytbetoon, de balans zeer ten voordeele der laatstgemelden doet overslaan. - Nanfio, Nio, Santorin worden in het XV H.
| |
| |
beschreeven, en geeven aanleiding tot veele tusschenvallende byzonderheden. Breed, en zo bewonderensals leezenswaardig, is het verhaal van een Eiland, in den Jaare 1707 daar schielyk verscheenen, met de ontzettendste tekenen.
Sonnini hadt drie maalen het Eiland Candia bezogt; welke beroemde landstreek oudtyds, onder den naam van Creta, door de wetten van minos, de honderd Steden, welken zy bevattede, en den moed haarer bewoonderen, zeer vermaard was; in laater tyden een kostbaar eigendom van het Venetiaansch Gemeenebest, en het tooneel van den uitsteekenden moed van deszelfs legers werd; en thans in 't algemeen ongelukkig lot van alle landen deelt, die aan het verschriklyk gebied der Ottomannen onderworpen zyn. Zyn langer en korter verblyf aldaar hadt hy zich ten nutte gemaakt, en deelt, zonder zich aan de tydvakken deezer onderscheidene tochten te verbinden, de waarneemingen, op die drie reizen verzameld, den leezer, in één punt vereenigd, mede. Dit maakt de stoffe uit van het XVI tot het XXII H. en dus tot het einde deezes Deels. Te veel opmerkenswaardigs, om het hier aan te stippen, komt in deeze Hoofdstukken voor. Wy bepaalen ons tot het mededeelen eener belangryke waarneeming. ‘Dit Eiland is, zo als de meeste van den Archipel, langer dan breeder. Men begroot deszelfs geheelen omtrek op tweehonderd mylen; het ligt op de breedte van 31 en op de lengte van tusschen de 41 en 44 Graaden. Dan, 't geen nog niet is opgemerkt, en, egter, eene belangryke waarneeming is, bestaat hierin, dat alle andere Eilanden van dezelfde zee, in hunne lengte, eene richting van het Noorden naar het Zuiden, min of meer naar het Oosten of Westen hellende, hebben: terwyl de platte grond van het Eiland Candia eene strekking van het Oosten naar het Westen heeft. Hetzelve vertoont eene lange streek, en deszelfs byzondere richting levert een bewys voor eenen verschillenden oorsprong op. De Eilanden der Egeische Zee bestaan uit toppen van bergen, die weleer tot eene landstreek behoorden, welke door eenen schielyken doorbraak van
de Zwarte Zee, of Pontus Euxinus, is overstroomd geworden. Men herkent de uitwerkzels dezer uitgestrekte overstrooming aan de gedaante der brokken, welke zyn staande gebleeven, en die allen eene oppervlakte behou- | |
| |
den hebben, gelykstandig aan den vloed, waardoor zy werden afgezonderd, en welks kracht door den grond van Candia, waardoor dezelve zich geenen weg kon baanen, gebrooken werd. Zoude men nu niet kunnen veronderstellen, dat deze zelfde zoo verbaazend snel stroomende Zee, welks vloed voor een gedeelte naar het Zuidoosten gericht was, door de landen van Syrien gevloeid zynde, vervolgens eenen, met haare eerste voortstuwende beweeging strydigen, loop zoude hebben kunnen neemen, en het Eiland Candia van Africa hebben afgezonderd, door de laage landen, die hetzelve met dit werelddeel vereenigden, te overstroomen? Hoe het zy, deze gissing der aloude vereeniging van Candia met de kusten van Barbaryen verkrygt eenen trap van meerdere waarschynlykheid, wanneer men op de geringe diepte van het Kanaal acht geeft, dat beide landen van een scheidt, en waarvan de grond overal kan gepeild worden.’
Hoe veel sonnini van Candia geschreeven hadt, laat hy nog veel onbeschreevens over, vermids hiertoe een geheel Boekdeel zou noodig zyn. Veel tegenspraaks ontmoet savary ten opzigte van dit Eiland, en wordt onze Landgenoot dapper, die, als een Kamer-reiziger, in den Jaare 1688 de Eilanden van den Archipel beschreeven hadt, vaak wedersprooken: dan desniettegenstaande hebben wy, by het leezen van sonnini dit Werk nagaande, veel aangetroffen, 't welk volmaakt strookte, en de Plaaten in de Nederduitsche oorspronglyke Uitgave gaven ons niet weinig lichts; of dezelve in de Fransche gevonden worden, is ons onbekend. - De styl van sonnini kenmerkt een afgerigten Schryver; de Vertaaler gt. nieuwenhuis heeft zich wel gekweeten.
|
|