Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Uitgelezene Leerredenen van Dr. Franz Volkmar Reinhard. Iste Tiental. Te Zwolle, by J. de Vri, 1802. In gr. 8vo. 269 bl.Naar maate de naam van den beroemden reinhard, voormaals Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte te Wittenberg, thans Opperhofprediker by het Keurvorstelyk Hof van Saxen, in Nederland meer algemeen, met welverdienden lof, begint bekend te worden, ziet men ook onderscheidene hoogachters van 's Mans uitmuntende Schriften zich, als om stryd, beyveren, om dezelven, door goede Overzettingen, ook onder ons meer in omloop te brengen. 'Er zyn, in 't Hoogduitsch, ettelyke bundels van Leerredenen van den verdienstelyken Schryver voorhanden, die, in de laatste jaaren, merkelyk zyn vermeerderd, nadat hy begonnen is, alle zyne van tyd tot tyd uitgesprokene Leerredenen in het licht te geeven. Onze Nederlanders hebben den prediktrant van reinhard reeds, uit eenige onlangs vertaalde Leerredenen, leeren kennenGa naar voetnoot(*), die wy vertrouwen, dat het verlangen, om 'er in onze moedertaal meer van te hebben, by velen zullen hebben opgewekt. De Uitgeever van het Tiental, 't welk wy thans aankondigen, vindt het niet doelmaatig, alle de Leerredenen van reinhard te vertaalen, deels, omdat, in dezelven, soortgelyke, of ook wel dezelfde stoffen, meer dan eens, behandeld worden; 't geen door de Leeraars van het Luthersch Kerkgenootschap in Duitschland, die jaarlyks, over dezelfde afdeelingen uit de Euangelische geschiedverhaalen, moeten prediken, niet kan vermyd worden: deels ook, omdat eenige zyner uitgegeevene Leerredenen zoo | |
[pagina 142]
| |
zeer voor tyd en plaats berekend zyn, dat ze voor andere Gemeenten, vooral voor Nederlanders, van weinig belang moeten gerekend worden. Hy heeft dan liever uit de geheele verzameling, die vry talryk is, eenige willen uitkiezen, om aan zyne Landgenooten aangeboden te worden. In dien trant wil hy meer dergelyke bundels laaten volgen, byaldien deze arbeid, door den byval van het Publiek, wordt aangemoedigd. De behandelde stoffen, in dit Boekdeel, zyn de volgende: 1. 1 Joh. IV:9. Dat de zending van Christus het grootste bewys der goddelyke liefde is. Op een Bededag. 2. Joh. XVI:23-30. Over de hooge waardy van het oprecht geloof in Christus. 3. Matth. XI:2-13. Over eenige hoofdzwaarigheden, die zich by de zaak van het Christendom opdoen. 4. Joh. XX:19-32. Over den geest van beproeving, welke de Apostelen van Jesus, na zyne opstanding, bezielde. 5. Matth. VI:24-34. Hoe menigvuldig de inrichtingen zyn, waardoor God ons herinnert, om voor eene betere wereld te leeven. 6. Dezelfde stof. Opwekkende overdenkingen over de wyze, op welke God in de natuur werkt. 7. Joh. XVI:23-30. Hoe een ieder zyne wyze van bidden, als een kenmerk van de gesteldheid zynes harten, moet beschouwen, en ter zyner zelfkennis aanwenden. 8. Joh. XIV:23-31. Hoe wy de groote gebeurtenis van het eerste Christlyke Pinxterfeest ons regt moeten voorstellen. 9. Joh. III:16-21. Hoe wy de groote gebeurtenis van het eerste Christlyke Pinxterfeest, tot onze opwekking, moeten aanwenden. 10. 1 Kor. XI:23-32. Dat ons alles aan onze onsterflykheid herinneren moet, wanneer wy het Avondmaal van Jesus genieten. De toon en geheele inhoud van de meeste dezer Leerredenen verschilt aanmerkelyk van dien der in Duitschland eerst uitgegeevenen. Men erinnert zich onze aankondiging van eene veel geruchts gemaakt hebbende Leerrede van den Schryver, op den gedenkdag der Kerkhervorming, 31 Oct. 1800, gehoudenGa naar voetnoot(*). Denzelfden geest bespeurt men, gelyk in de meeste, sedert dien tyd, uitgekomene Kerkelyke Redevoeringen van reinhard, zoo ook in dezen bundel. Telkens verklaart hy zich rondelyk tegen de zoogenaamde nieuwe | |
[pagina 143]
| |
Hervormers, door zyne verkleefdheid aan de oude karakteristieke leerbegrippen der meeste Protestanten aan den dag te leggen, en ter verdediging derzelven op te treeden. In dat opzicht zullen dezelven aan hun, die van de onbetwistbaare zekerheid en aangelegenheid van deze en gene leerstellingen, door den Redenaar zoo styf en sterk beweerd, en met zoo veel ernst aangedrongen, niet zoo vast overtuigd zyn, minder bevallen, dan de voorgaanden, waarin meestal stoffen uit de Zedekunde zyn behandeld geworden. By anderen, voor den gewoonen denktrant meer ingenomen, zullen ze, in tegendeel, om diezelfde rede, des te beter welkom weezen. Het zy daarmede, zoo als het wil, dit Tiental Leerredenen munt ontwyfelbaar, even als de meeste van dezelfde bekwaame hand, verre uit boven de groote menigte van Kerkelyke Redevoeringen, waarmede men, in Duitschland, van jaar tot jaar, als overstroomd wordt. Men ziet daarin allerwege uitgebreide kundigheden, inzonderheid wyduitgestrekte menschenkennis, diep inzicht in het menschelyk hart, doorstraalen. Allerwege ontdekt zich warme Godsdienstyver, verstandige toeleg, om Godsdienstig gevoel te verwekken, en werkdaadige betrachting van het Christendom te bevorderen. Van den text wordt doorgaans weinig gezegd, maar de hoofdgedachte, die 'er de Redenaar uit afleidt, juist bepaald, al hetgene 'er, naar zyn inzicht, toe behoort, in eene natuurlyke orde, met veel naauwkeurigheid, ontwikkeld, het gestelde met welgekozene bewysredenen gestaafd, en ten nuttigen gebruike aangedrongen, met gepaste aanwyzing der geschiktste hulpmiddelen, tot deszelfs heilaanbrengende beoefening. De geheele wyze van behandeling is regelmaatig, en by uitneemendheid belangwekkend. De uitdrukking klimt niet boven het peil der gewoone bevatting, en heeft niets van gezochte sieraaden. Zy is overal duidelyk, en kenmerkt zich door eenvoudige schoonheid. Wel verre van eenigzins in het laage te vallen, onderscheidt zy zich altoos door edele kieschheid. De taal van reinhard is doorgaans roerende, krachtig overreedende taal van het hart. Tot eene proeve van dit soort van Leerredenen, willen wy het kort beloop der zevende Leerrede, over Joh. XVI:23-30, mededeelen. Omtrent den text wordt alleen deze aanmerking gemaakt: ‘'Er ligt eene waare, | |
[pagina 144]
| |
hoewel zachte berisping in de woorden van Jesus: tot nog toe hebt gy niet gebeden in mynen naam. Hy geeft zyne Apostelen te verstaan, dat zy voor zyn waare oogmerk, voor het groote werk, dat Hy naar Gods bestelling op aarde moest verrichten, tot hiertoe zo weinig zin gehad, zo weinig yver gevoeld hadden, dat hunne gebeden daarop nog geheel niet gericht, maar van eenen geheel anderen inhoud geweest waren. Wie de verwachtingen en wenschen kent, waarvan de Jongeren van Jesus toen nog bezield waren; wie het weet, hoe begeerig zy uitzagen na de oprichting van een aardsch Koningryk, dat hun de grootste voordeelen zoude aanbrengen, die zal zich niet verwonderen, dat zy zich nog niet konden verheffen tot die groote geestelyke oogmerken, welke Jesus bedoelde, en voor welke zy in het vervolg leeven en werkzaam zyn zouden. Maar juist daarom, dat hunne gebeden slechts de aardsche welvaart betroffen, welke zy in het Ryk van Jesus verwachteden, was hunne wyze van bidden het kenmerk en de uitdrukking van eene nog zeer onvolmaakte gemoedsgesteldheid; waren hunne inzigten opgeklaarder, hunne gezindheden zuiverder, hun yver voor Jesus en zyne zaak echter geweest: zy hadden zo niet kunnen bidden, zy zouden in staat geweest zyn te doen, wat zy in het vervolg met zo veel nadruk deeden, zy zouden in den naam van Jesus, dat is, voor zyne oogmerken, en voor de groote zaak van waarheid en deugd, met onbaatzuchtige trouw gebeden hebben. Maar zo is het, M.H., onze gebeden zyn een getrouwe spiegel van onze gezindheden en van onze geheele wyze van denken. Wenscht gy u naauwkeuriger te leeren kennen; denkt dan slechts over dezelve na, merkt slechts op, wat zich daarin aan den dag legt, welke beweegingen van uw hart daarby werkzaam zyn, en hoe gy u by dezelve gedraagt; en 'er zal u een verwonderlyk licht over u zelven opgaan, gy zult in uwe gesteldheid dingen ontdekken, die gy anders niet zoudt hebben opgemerkt.’ En nu gaat de Leeraar over tot het onderwerp, dat hy, naar aanleiding van den text, wil behandelen. ‘Ik zal u tot deze wyze van zelfsbeproeving heden aanleiding geeven, M.H., en derhalven aantoonen: hoe een ieder de wyze van zyn bidden als een kenmerk van de gesteldheid zynes harten moet beschouwen en ter zyner | |
[pagina 145]
| |
zelfkennis aanwenden. Dit moet naamlyk daardoor geschieden, dat wy op de vlyt, met welke wy bidden, op de inrichting van onze gebeden, op den inhoud van dezelve, en eindelyk op de inspanning en aandacht letten, met welke wy ze verrichten.’ - ‘Gy hebt,’ zegt hy, ten aanzien van het eerste, ‘groote oorzaak, om bezorgd te zyn over uwe denkwys, wanneer gy zelden of geheel niet bidt; gy moogt daartegen een zeker vertrouwen op u zelven zetten, wanneer gy de behoefte om te bidden dikmaals en sterk gevoelt.’ Ten aanzien van het tweede: ‘Het is een bewys, dat wy nog niet ver gevorderd zyn, wanneer wy byna altyd slechts met vreemde woorden bidden; wy mogen daartegen veel gunstiger over ons oordeelen, wanneer wy gewend zyn, om ons met eigen woorden uit te drukken.’ Met opzicht tot het derde: ‘Het is een treurig kenmerk, wanneer de inhoud van onze gebeden baatzuchtig is; daartegen moet een waare Christelyke zin in ons heerschen, wanneer wy gaarne in den naam van Jesus bidden.’ Van het laatste: ‘Het geeft weinig goeds te kennen, wanneer wy gedachteloos en koud by onze gebeden blyven; wel ons daartegen, wanneer wy met aandoening en vuurigheid bidden.’ Alle deze stukken worden, in een leerryken trant, ernstig en nadrukkelyk uitgebreid en bevestigd, met treffende aanspooringen, om het voorgestelde zoo aan te neemen, en zoo te gebruiken, als de Prediker het wenschte. |
|