| |
Christelyk Magazyn, of Bydragen ter bevordering van Christelyke verlichting en Euangelische deugd, naar de behoefte van onzen tyd. IIde Deels 2 en 3de Stuk. Te Hoorn, by J. Brebaart, 1802. In gr. 8vo. Te zamen 223 bl.
Dit Christelyk Magazyn houdt zich wonder wel staande. Ook deze Stukken bevatten leezenswaardige Verhandelingen.
I. Het vervolg en slot van eene, uit het Hoogduitsch vertaalde Verhandeling van j.j. hess, over de betrekking tusschen de Bergpredikatie en de Euangelische genadeleer.
II. Eene beschouwing en verdediging van de opwekking van Lazarus.
III. Een onderzoek naar de uitgebreidheid van het be- | |
| |
grip, welk wy ons moeten vormen van het zaligmaaken van zondaaren door Jesus. - Dit verschilt merkelyk van de bekrompene denkbeelden, die men 'er doorgaans, uit onkunde en misverstand, aan hecht. 1. Jesus zaligt, wanneer Hy alle angstvallige vrees voor God verbant, alle harde gedachten, aangaande God, doet ophouden, wanneer Hy van Gods vaderliefde, vergeevende goedheid en gunst, de gewisse verzekering geeft. 2. Hy zaligt, wanneer Hy de kracht der zinnelykheid, der driften en hartstochten, der zonde en ongerechtigheid, verbreekt, het hart heiligt, en ten goede bekwaam maakt en opleidt. 3. Hy zaligt zyne onderdaanen, wanneer Hy alle hunne lotgevallen, ook zelfs de rampspoeden des leevens, dienstbaar maakt aan hunne hoogere bestemming. 4. Hy zaligt, wanneer Hy de vrees voor de scheiding van hier, door den dood, opruimt en wegneemt. 5. Hy zaligt, wanneer Hy zyne geloovige onderdaanen dadelyk van den dood wederom verlost, en in de wooningen des lichts inleidt.
IV. Proeve, ter opheldering van het gebod van Jesus, gy zult uwen naasten liefhebben als uzelven. - ‘Men heeft gevraagd,’ dus stelt de Schryver zyne gedachten, die hy vervolgends nader ontwikkelt en bevestigt, ter neder, ‘Men heeft gevraagd, of men iemand beveelen kan, om anderen te beminnen? - 't Komt 'er op aan, van welke liefde men spreekt: zinnelyke, hartstochtlyke liefde is geen voorwerp van eenig gebod. - Hoe kan men zinnelyke neigingen gebieden? wel beheerschen. Gansch anders is het gelegen met die liefde en toegenegenheid, die louter verstandelyk en zedelyk is. Deze bestaat in een welbehagen in het voorwerp, 't welk men bemint - eene goedkeuring van alles, wat wy in zodanig voorwerp ontdekken, en in eene opregte gezindheid, om deszelfs geluk en volmaaking, zo veel in ons is, te bevorderen. - Zo ras 'er genoegzaame gronden zyn tot zodanige goedkeuring, wordt dezelve pligt, en is dus een voorwerp van gebod.
In den mensch zyn zodanige gronden voorhanden. Zyn oorspronglyke aanleg, zyne zedelyke natuur, gevormd naar Gods beeld, zyne hooge en eindelooze bestemming - dit alles maakt hem tot een voorwerp van welbehagen en goedkeuring. Wie toch deze waarde van den mensch niet behoorlyk bezeft, noch waardeert, die kan ook onmogelyk God zelven, kan on- | |
| |
mogelyk de deugd beminnen. - En wie deze niet bemint, geeft blyken van afwyking en ontaarding.
Men ziet hieruit duidelyk het verband, dat 'er is tusschen de liefde tot God, tot den naasten, en tot ons zelven - en hoe de eerstgenoemde het eerste en grootste gebod, de bron waaruit de andere voordvloeijen, genoemd mag worden. Liefde tot God is, in den zuiveren zin des woords, liefde tot het hoogste Ideaal van verstandelyke en zedelyke volmaaktheid. - Wie daarin een welbehagen vindt, wie dezelve goedkeurt, moet ook die volmaaktheid, waar hy dezelve ook ontdekt, al is zy in een minderen trap, beminnen. De zuivere liefde tot ons zelven en tot den naasten, als beeld van God, is dus een uitvloeizel van de liefde tot God. - En waar deze woont en huisvest, daar woont ook liefde tot waare deugd. Hoe ryk moet dezelve nu niet worden in vruchten der gerechtigheid, wanneer zy het heerschend beginzel des harten is.’
V. Het voorbeeldig Huisgezin, uittrekzel uit een Brief.
VI. Jesus, in den volsten nadruk, een groot Man. Of Verhandeling over de grootheid des Zaligmaakers, als Mensch. Naar aanleiding van Gabriëls voorspelling, Luc. I:32a. Deze zal groot zyn. - De Schryver dezer Verhandeling, die zich .... nck. noemt, (waaruit men stronck zou kunnen spellen) onderzoekt eerst, om welke redenen, en wanneer, iemand waarlyk groot mag heeten. Men kan dat zyn, of van den kant van het verstand, of van de zyde van het hart, of eindelyk door zyne daaden. In den eersten zin was, by voorbeeld, Salomo een groot man, in den tweeden Joseph, in den laatsten zin Samuel. En nu wordt vervolgends aangetoond, dat Jesus, niet maar in ééne der drie byzonderheden, waarvan elke, op zich zelve reeds, den grooten man maakt, uitgemunt, maar ze allen, in den volsten zin, en in alle derzelver uitgestrektheid, in zich vereenigd heeft. - Hy was groot, met opzicht tot zyn verstand, zyne geestvermogens, wysheid en weetenschap. Dit zag men reeds, in zyne kindsche jaaren, en nog meer, in zynen mannelyken ouderdom. Het is bevestigd door de voortreffelykheid zyner leere, door de denkwyze, die Hem eigen was, en de byzondere vorming van zynen geest, door de groote maate van wysheid, welke Hy blyken
| |
| |
liet in het verkeer met menschen, en de wyze, op welke Hy hen behandelde. - Hy was ook groot van hart. Zyne leer vertoont ons een, in den meesten nadruk, God- en mensch-lievend gemoed, een edel en hoogst beminnelyk hart; zyne redenen, die zoo zacht, zoo vol gevoel, en zoo lieftaalig waren, kenmerken het voortreffelykst hart; en zyne aandoenelykheid voor de schoonheden en zachte indrukken der natuur doen het ons ook aan den voordeeligsten kant kennen. Slaan wy Hem gade, in deze en gene byzondere gevallen en omstandigheden, by welken zyn hart, door woord of handel, zich kennen doet, allerwege openbaart zich waare grootheid van hart. Stille weltevreedenheid met het Godlyk bestel, maatiging en beheersching zyner begeerten, gevoel van den regten prys der dingen, eerbiediging der allesbeschikkende Voorzienigheid, onwrikbaar vertrouwen op God en zyne zorg, de wyduitgestrektste menschlievendheid, de grootste belangstelling in anderer welzyn, met overwinning van alle onbetaamende drift, en ter zyde stelling van alle eigen onaangenaam gevoel, onvergelykelyke liefde en eerbied voor God, met de volkomenste onderwerping aan zyn bestel, en overgegeevenheid in zynen wil; dit alles ging by Jesus samen; Jesus was zóó, niet slechts nu en dan; zóó te zyn, was Hem geen moeilyke stryd; al dat edele, verhevene, schoone en voortreffelyke wierd nooit, by Jesus, door iets onreins of verkeerds bevlekt. - Eindelyk, Hy was ook groot door zyne daaden. Hier beroept zich de Schryver op zyne weldaadige wonderwerken, op de daadelyke bevordering van kennis en van verlichting onder zyne landgenooten, nog by zyn leeven, op de instelling van het Christendom, op het bestier, het welk Hy nu, als de Middelaar Gods en der menschen, de mensch Jesus Christus, aan Gods rechtehand verhoogd, over de wereld en zyne gemeente voert, met de hoogste wysheid, met het onbeperktste vermogen, en tot de weldadigste einden, en op zyn volbragt
verzoeningswerk, en het daardoor daargestelde heil. - Zy, die in Jesus meer dan een bloot mensch eerbiedigen, zullen zwaarigheid maaken, om dit alles van Hem, alleen als mensch aangemerkt, te laaten gelden. Wy willen hun evenwel, tot voorkoming van verdenking, alsof de Schryver Jesus alleen als mensch wilde beschouwd hebben, aan zyne aantee- | |
| |
kening, op bl. 230, erinneren: ‘Op den mensch Jesus had zeker een grooten invloed de naauwe betrekking en vereeniging, welke 'er plaats had tusschen Hem, als zoodanig, en den Zoon van God. Men verlieze dit dan, schoon men Hem in de eerstgenoemde hoedanigheid beschouwe, niet geheel en al uit het oog.’ Wy twyfelen echter, of de Schryver, in dit gevoelen staande, wel gedaan heeft, met de grootheid van Jesus, als mensch, zoo verre uit te strekken. 'Er heerscht ook in de geheele voorstelling, inzonderheid daar de grootheid van Jesus wordt voorgesteld van de zyde van het hart, vry wat verwarring.
VII. De opwekking van Lazarus door Jesus. (Vervolg.) Door V.G. Predikant te ..... m. Ook deze naams-aanduiding laat zich gemaklyk aanvullen.
VIII. Het gesprek van Jesus met Nicodemus, Joän. III:1-21, en over de Wedergeboorte, door den Uitgeever, (p. beets.) Eene van de gewoone denkwyze afwykende verklaaring van de wedergeboorte, door opheldering van 't bovengenoemde gesprek, die, zoo als bl. 287 gemeld wordt, door den Schryver reeds hoofdzaakelyk was medegedeeld in den Godsdienstvriend, V D.N. 48, en nu nader wordt ontwikkeld. Allen, die tot den Joodschen Godsdienst overgingen, en daardoor (volgends hunne gedachten) een recht op dat Ryk van Messias kreegen, waren gebooren, omdat zy tot Kinderen van God wierden gevormd, waarvoor de Jooden zich alleen hielden. Jesus toont aan, dat niet alleen de Heidenen en Samaritaanen moesten gebooren, gevormd en overgebragt worden in dat Ryk van Messias, indien zy deelgenooten van de voordeelen van hetzelve worden zouden, maar dat zy, Jooden, die zich reeds voor Kinderen Gods hielden, wederom moesten gebooren worden, indien zy het Koningryk van God zouden zien. Vervolgends leert Hy, dat deze wedergeboorte, waarvan Nicodemus zich geen denkbeeld kon vormen, moest geschieden door water en geest, dat is, door zich te laaten doopen en den Euangelischen Godsdienst aan te neemen. Hoe de Zaligmaaker deze leer, by die gelegenheid, verder verklaard, en Nicodemus daarover onderhouden hebbe, wordt door den Schryver, naar zyne aangenomene vooronderstelling, met veel schranderheid opengelegd: waarop echter ook nog wel iets zou aan te merken vallen.
| |
| |
IX. Heeft Jesus bepaaldelyk zyne Opstanding voorspeld? (naar het Hoogduitsch van Prof. suskind, ontleend uit flatts Magazin fur Christliche Dogmatik und Moral.) Van deze Verhandeling is hier nog maar het eerste deel voorhanden. Zy is voornaamelyk ingericht tegen eenige nieuwe Schriften, waarin dit ontkend wordt; onder anderen van een ongenoemden in eichhorns Allgemeine Bibliothek der Biblischen Litteratur, VII Band, over Joan. XIV-XVI.
|
|