Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize in de Binnenlanden van Africa, geduurende de Jaaren 1795, 1796 en 1797; door Mungo Park. Met Kaarten en Plaaten. IIde Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 261 bl.Wegens deeze Reize, in onderscheidinge van die ten titel voert, Reize en Ontdekkingen in de Binnenlanden van Africa, door den Majoor houghton en den Heer mungo parkGa naar voetnoot(*), hebben wy, het Eerste Deel aankundigende, het noodige verslag gedaan; dan oordeelen het dienstig, daartoe over te wyzenGa naar voetnoot(†). Het thans voor ons liggend Deel, in behandeling des Vertaalers a. van den ende met het voorgaande gelyk, geeft ons het vervolg der Reize, en bykans ongelooflyke rampspoeden en ontkomingen van den Heer park, te leezen. In de verkorte, boven gemeld, moesten wy ons reeds over het algemeen verhaal verwonderen, en by de vermelding der kleindere byzonderheden neemt die verwondering in geene geringe maate toe. | |
[pagina 127]
| |
Wy vinden, met den aanvang deezes Deels, park nog by ali, en blootgesteld aan mishandelingen van den eigensten aart als hy voorheen moest verduuren; doch daar, by het vertrek van ali naar diens Legerplaats, hem vergund werd te Jarra te blyven, besloot hy te ontvlugten. Hy ontkomt, maar met leevensgevaar en uitplundering. Op zyne reis door de wildernis, smagtende van dorst, blootgesteld aan alle behoeften, wordt hy, door eene gunstige beschikking der Voorzienigheid, door het vallen van regen geheel verkwikt en gered. Aan een Dorp van Foulahs komende, werd hy door de Dooty afgeweezen, maar kreeg eenige spys van eene arme Vrouw; hy ondervondt, ‘dat zo wel in Afrika, als in Europa, de gastvryheid niet altyd in de aanzienlykste wooningen haar verblyf kiest.’ Dergelyk een onthaal ontmoette hy ook van Schaapherders. In de laage en bekrompe tent des gastvryen Foulahs getreeden, werd 'er een schotel met gekookt koorn en dadels opgebragt; de Vrouw en drie Kinders waren 'er tegenwoordig; dan naauwlyks sprak de Schaapherder het woord Nazarani uit, of de Kinderen begonnen te schreeuwen, terwyl de Vrouw zagtkens na de deur kroop, waar zy als een windhond uitsprong, gevolgd door haare Kinderen. Zo verschrikt waren zy op den naam van Christen, dat zelfs geenerlei aanzoeken in staat waren hun weder by de tent te doen naderen. - Een oude Foulah, die hem om de Stad Dingyee zag zwerven, onthaalde hem in zyne hut. Dan, toen hy gereed stondt om te vertrekken, verzogt de Gastheer hem om een lok van zyn hair. ‘Hy hadt,’ schryft park, ‘hooren zeggen, dat van het hair van eenen blanken een zeer goede Saphie kon gemaakt worden, welke den geenen, in wiens bezit zy was, alle de kundigheden van een blanken bezorgde. Nooit had ik van zulk eene eenvoudige wyze van onderwys gehoord, maar bewilligde terstond in zyn verzoek. De zucht van myn Gastheer, om te leeren, was zo groot, dat hy, met myn hair deels af te snyden, deels uit te trekken, de eene zyde van myn hoofd ryklyk dunde, en 't zelfde aan de andere zyde ook zou gedaan hebben, zo ik niet, door myn hoed op te zetten, myne afkeuring had te kennen gegeeven, hem tevens beduidende, dat ik een gedeelte van deeze kost- | |
[pagina 128]
| |
baare waar voor eene volgende gelegenheid bewaaren wilde.’ Op eenen langen verdrietigen tocht, vol wederwaardigheden, nieuwsgierig na de Rivier de Niger omziende, riep een zyns Reisgezelschaps uit: Geo affili! dat is: Zie het water! ‘En voor my uitziende,’ schryft park, ‘zag ik met oneindig veel vermaak het groot voorwerp van myne zending, de lang gezogte majestueuse Niger, bescheenen door de morgenzon, zo breed als de Theems voor Westmunster, en zachtjes stroomende naar het Oosten. Ik liep eensklaps naar den oever der Rivier, en na van derzelver water gedronken te hebben, hief ik myne gebeden op tot den grooten Beheerscher van alles, Hem dankende, voor dat Hy myne poogingen dus verre met een goeden uitslag bekroond hadt. - Dat de Niger oostwaards in de daar heen strekkende streeken stroomde, baarde my echter geene verwondering: want hoe zeer ik Europa verlaaten had in groote twyfeling ten dien aanzien, en toen eer geloofde, dat hy in eene tegenovergestelde richting voortliep, had ik, geduurende myne reis, zo veele lieden naar die Rivier ondervraagd, en van de Negers van verschillende Natien zulke duidelyke en beslissende aanwyzingen gekreegen, dat derzelver doorgaande loop was naar de opgaande Zon, dat 'er daaromtrent naauwlyks eenige twyfel by my was overgebleeven, en meer byzonderlyk daar ik wist, dat de Majoor houghton op dezelve wyze gelykluidende berichten hadt ingewonnen.’ Mislukkingen, moeilykheden volgden weder elkander op; afgewisseld door een herbergzaam onthaal, der vrouwlyke kunne tot eere strekkende, waarvan wy reeds melding gedaan hebbenGa naar voetnoot(*), en 't welk hier uitvoeriger verhaald wordt, met byvoeging van het Dichtstukje, op muzyk gebragt, 't geen tot eer der Negerinnen strekt. - Voorts stelde het wantrouwen omtrent het oogmerk zyner Reize hem aan veele onaangenaamheden bloot. Zyn zeggen, dat hy voornaamlyk kwam om de Niger te zien, deedt vraagen, of 'er in zyn eigen land geene Rivieren waren, en of de eene rivier niet gelyk aan de andere was? Naa zo veel doorgestaan te hebben, zag hy, by | |
[pagina 129]
| |
eene pooging om verder oostwaards in te dringen, zyn verderf onvermydelyk te gemoete, en zich tot wederkeeren genoodzaakt; waarvoor hy de redenen in 't breede opgeeft. Dan, hiertoe gedwongen, kwam hy, naa veele twyfelingen en neerslagtige overdenkingen, tot het besluit om westwaards terug te keeren; dan, eer hy dit verste standpunt verliet, oordeelde hy het zyn pligt, van de Moorsche en Neger-handelaars alle de berigten in te winnen, die hy maar kon, aangaande den verderen loop van de Niger ten Oosten, alsmede aangaande de gesteldheid en uitgestrektheid der Koningryken in derzelver nabuurschap. Deeze, daar zy van verschillende zyde kwamen, en hem toescheenen voor geloofwaardig gehouden te moeten worden, deelt hy mede. Parks terugreize gaat weder met opeengestapelde moeilykheden vergezeld; doch door goedgunstigheden afgewisseld. Meermaalen kwam het schryven van Saphies hem te stade; het bygeloof, het vooroordeel wrogt hem hier in de hand. Te zonderling, om het niet af te schryven, is zyne ontmoeting deswegen te Koolikorro, ten huize van een Bambareesch Koopman. ‘Zyne meerdere kennis van de wereld hadt,’ schryft park, ‘dat bygeloovig vertrouwen in Saphies en behoedmiddelen, het welk hy in vroegere jaaren ingezoogen hadt, niet verzwakt: want toen hy hoorde, dat ik een Christen was, kwam hy aanstonds in het denkbeeld om zich door my een Saphie te doen schryven, ten welken einde hy zyn walha of schryfplankje voor den dag haalde, my zeggende, dat hy voor myn avondmaal ryst zou doen gereed maaken, zo ik hem een Saphie wilde schryven, die hem tegen alle slechte lieden beveiligde. Dit voorstel was voor my van te groot gewigt om het van de hand te wyzen; ik schreef dus het plankje aan de beide zyden van boven tot beneden vol, waarop myn gastheer, om verzekerd te zyn dat hy de geheele kracht van het tovermiddel had, het schrift van het tafeltje in een kalbas met een weinig water afwaschte, en, na 'er eenige gebeden over te hebben uitgesproken, dezen krachtigen teug opdronk; waarna hy, opdat hem toch geen woord ontvallen mogt, het plankje aflikte, tot dat het geheel droog was. Een Schryver van Saphies was een man van te groot gewigt om lang verhoolen te blyven. Het belangryk bericht, dat zodanig een zich in het Dorp ont- | |
[pagina 130]
| |
hieldt, wierd aan den Dooty overgebracht, die my zyn Zoon zondt met een half vel schryfpapier, van my verlangende, een Naphula Saphie, dat is een behoedmiddel tegen ongesteldheid, te vervaardigen. Daarvoor bracht hy my wat meel en melk ten geschenk mede, en toen ik de Saphie geschreeven, en hem met eene hoorbaare stem voorgeleezen had, scheen hy met zyn koop ten hoogsten voldaan te weezen, en beloofde hy my des morgens wat melk tot myn ontbyt te zullen brengen. Toen ik myn avondmaal van ryst en zout geëindigd had, leide ik my op een ossenhuid, en sliep zeer gerust tot den morgen toe, terwyl dit het eerste goede maal en de eerste verkwiklyke slaap was, die ik in langen tyd genooten had.’ Nieuwe reis-elenden beliepen park, doch door heuschheden weder afgewisseld, bovenal by een Mandingueesch handelaar op een romanesk Dorp, Kooma geheeten, een schaars bezogt, maar voor den vreemdeling herbergzaam oord; een onthaal, welhaast afgewisseld door Roovers, die hem aanvielen, van Paard en alles beroofden; dan hy krygt het vervolgens, op eene zeldzaame wyze, weder, alsmede zyne kleederen. Park, zich eenigen tyd te Kamalia onthoudende, hadt ledigen tyd; van deezen bediende hy zich, om de aanmerkingen, welke hy over de Lugtstreek en Voortbrengzelen deezer Landen reeds gemaakt hadt, te vermeerderen en uit te breiden, en om eene meer volledige kennis van de Inboorelingen op te doen, dan hem mogelyk geweest was in den loop van eene steeds voortduurende gevaarlyke Reis. Ook trachtte hy alle berigten, welke hy kon, in te winnen, ten aanzien van de belangrykste takken van Africaanschen handel, die naamlyk van Goud, Ivoor en Slaaven. De uitslag van zyn onderzoek en navorschingen legt hy zyne Leezers voor, met vermyding, zo veel hy kan, van omstandigheden en aanmerkingen, reeds by voorkomende gelegenheden in zyn Reisverhaal voorgedraagen. Die belangryke stoffe wordt in de overige Hoofdstukken deezes Deels afgewerkt, en maakt een allergewigtigst gedeelte uit van dit Reisverhaal. Wy leeren 'er, behalven de Lugtsgesteldheid, Gewassen en Bevolking, de Mandinguezen in alle byzonderheden kennen. | |
[pagina 131]
| |
In het Land, waar de Slaavenhandel zo sterk gedreeven wordt, zich bevindende, schikt hy een geheel Hoofdstuk, om zyne Aanmerkingen, betreffende den staat en de oorzaaken van slaverny in Africa, mede te deelen; 't welk veel lichts over die stoffe verspreidt. De veelvuldige oorzaaken en den aart dier slavernye, in een Land, waar hy rekent, dat de Slaaven, in evenredigheid tot de vrye lieden, byna tot elkander staan als drie tot één, opgegeeven hebbende, schryft hy ten slot: ‘Dit is de algemeene schets van het stelzel van slaverny, het welk in Afrika heerscht; en het is uit deszelfs aard en grooten omvang klaarblyklyk, dat het niet een stelzel is van jongere tyden. Het heeft waarschynlyk zynen oorsprong in de verwyderde tydperken der oudheid, voor dat nog de Mahomedanen zich een pad dwars door de woestyn baanden. In hoe verre het voor het overige door den Slavenhandel, dien de Europesche Volken voor tweehonderd jaaren met de Inboorelingen van de kust hebben begonnen te dryven, wordt in stand gehouden en ondersteund, behoort noch tot myne taak, noch is ook in myne magt te ontvouwen. Wierd myne gedachte gevraagd over de uitwerking, die eene afschaffing van dien handel op de zeden der Inboorelingen zoude voortbrengen, ik zou geene zwaarigheid maaken 'er voor uit te komen, dat ik, by den tegenwoordigen onverlichten staat van hunnen geest, van meening ben, dat deeze uitwerking zich op verre na niet zoo verre zou uitstrekken, noch ook zoo weldaadig weezen zou, als menig wys en weldenkend man zich uit gevoel van menschenliefde wel verbeeldt.’ Het laatste Hoofdstuk deezes Deels bevat des Reizigers opmerkingen, over het Stofgoud, en de wyze, waarop het gewasschen en verhandeld wordt, over het Ivoor, de opzameling der Olyfantstanden, die hier en daar in de bosschen verstrooid liggen. De jagt op de Olyfanten wordt beschreeven, en dit alles beslooten met eenige aanmerkingen over de weinige bebouwing en verbetering van het Land. Wy schryven het slot deezes Hoofdstuks af. ‘Het kan geen twyfel lyden, of alle de ryke en kostbaare voortbrengzelen, zoo wel van Oost- als West-Indiën, konden in die streeken van dit uitgestrekte land, welke onder de keerkringen gelegen zyn, gemaklyk genaturalizeerd en tot de hoog- | |
[pagina 132]
| |
ste volkomenheid gebragt worden. Hiertoe ontbreekt 'er niets, dan het voorbeeld van anderen, om den geest der Inboorelingen te verlichten, en onderrichting, ten einde hen in staat te stellen om hunne vlyt aan geschikte voorwerpen te besteeden. Het was my niet mogelyk, de wondere vruchtbaarheid van den grond, de groote kudden vee, geschikt voor den arbeid zoo wel als tot voedzel, en eene menigte andere, ter bevolking en bearbeiding van het land, gunstige omstandigheden, te beschouwen, en daarenboven na te denken over de middelen, die zich aanbieden tot een uitgebreide binnenlandsche scheepvaart, zonder 'er my over te bedroeven, dat een land, zoo overvloedig door de natuur bedeeld en begiftigd, in deszelfs tegenwoordigen woesten en verwaarloosden staat zou blyven. Nog meer ging het my aan het hart, dat men een Volk van zulke zachte en goedaartige zeden en aanleg, of, zoo als het thans is, gedompeld zou laaten in de grove en geenen troost aanbrengende blindheid van Heidensche bygeloovigheid, of gedoogen zou, dat het overgebragt wierd tot een stelzel van Dweepery en dommen Godsdienst-yver, het welk, zonder het verstand op te klaaren, het hart dikwyls verlaagt.’ Onder het schryven deezer Aankondiging ontvangen wy het Derde of laatste Deel deezer belangryke Reize, waarmede wy welhaast onze Leezers hoopen bekend te maaken. |
|