Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Reize van Dimo en Nicolo Stephanopoli in Griekenland, in de Jaaren 1797 en 1798, ter gelegenheid van twee Zendingen, de eene van wegens het Fransche Bewind, en de andere van wegens den Veldoversten Buonaparte, in orde gebragt door een der Hoogleeraaren van 't Oefenschool. Met Afbeeldingen, Platte Gronden, en Gezichten, op de plaats zelve getekend. Uit het Fransch vertaald. II Deelen. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 295 en 313 bladzyden.De Reizigers, die in 't opgemelde Werk de hoofdrollen speelen, leert ons de Voorredenaar kennen. De een is dimo stephanopoli, beschreeven als een dier zeldzaame menschen, wier ontdekkingen de heerschappy der Stook- en Genees-kunde uitgebreid hebben, die, door dezelve op het algemeene leeven en kunstbewerkingen toe te passen, eene zeer onkostbaare verfstoffe uitgevonden heeft, en deswegen met eenen eereprys beschonken is; hy leerde de kragt van het Lemithochorton kennen, als een wormverdryvend middel. Deeze Plant op Corsica beginnende te ontbreeken, en de Ionische Zeekusten een overvloed daarvan voortbrengende, deedt de hoop op een ryken oogst daarvan, alsmede de yver om den kring zyner ontdekkingen wyder uit te breiden, in hem de gedagte ontstaan om oud Griekenland te doorreizen, daartoe te meer aangezet door het verlangen om de haardsteden zyner voorouderen te bezoeken. Noch zyn hooge ouderdom, noch de vrees voor zeeroovers, in de Middellandsche Zee zo menigvuldig, konden hem van dit ontwerp afbrengen. Nauwlyks was de Omwenteling in Frankryk uitgebarsten, of dimo omhelsde dezelve met alle magt; ‘niet,’ gelyk de Voorredenaar schryft, ‘op hoop om 'er zyn fortuin door te verbeteren; maar alleen uit een braaf grondbeginzel, uit liefde tot de Vryheid, welke erflyk is by alle de afstammelingen der Spartaanen.’ Want de stephanopolis waren van die herkomst; blykens het XXVIII Hoofdstuk, waarin dimo de Geschiedenis der verhuizing van zyne Voorouderen uit Mania, en van hun verblyf op Corsica, tot op deezen dag, verhaalt. Zy behoorden tot het Geslacht der Ma- | |
[pagina 122]
| |
nioten, en spraken derzelver taal. Buonaparte maakte zo veel werks van dimos bekwaamheid, dat hy geen geschikter mensch meende te kunnen aantreffen, om hem by de vryste Menschen der wereld te dienen: ook zegt hy in zynen Brieve aan den Oversten der Manioten, wien hy zyne Afgezanten de stephanopolis aanbeveelt: ‘Zo zy tot hier toe niets groots verrichtten, het is om dat zy zich niet op een grootsch tooneel bevonden.’ - Ons deert de blindheid, deezen Man, te midden zyner onvermoeide naspooringen, overgekomen. Nicolo stephanopoli, Neef des voorgemelden, wordt ons beschreeven als nog maar twintig jaaren oud, begaafd met eene vuurige verbeelding, met een geheugen, vol van de grootsche bedenkingen, welke hem het Land van hem bezogt, het Vaderland zyner Voorouderen, by iederen voetstap voor den geest brengt. ‘Zou hy,’ vraagt de Voorredenaar, ‘met die jaaren en met zulk eene verbeelding koel hebben kunnen blyven in 't midden der menigte gedenkstukken van Cythrea? Ook draalde hy niet, die schatting te betaalen aan de oude Godin dier plaatze. 't Was geene gewoonlyke liefde, die hem ontvlamde: hy blaakte; maar steeds hadt zyn pligt by hem den voorrang boven alles; nogthans hieldt hy aan, te blaaken en te kwynen. Hy is een afstammeling der Spartaanen, die op zyn Spartaansch bemint.’ Zo beminde hem ook zyne lucretia. Men leeze in het XI H. het eerste mondgesprek tusschen deezen en de wederzydsche Liefdeverklaaringen. Die Minnary maakt eene zeldzaame afwisseling, met de veelvuldige Zeegevaaren, en dreigende ontmoetingen, van eenen anderen aart, die steeds deeze Tochtgenooten bejegenen. Deeze Reis is bovenal merkwaardig ten opzigte van de Gedenkstukken der Oudheid, daarin voorkomende. De Oevers van de Marathonische Velden vonden zy, inzonderheid de jonge stephanopoli, bezaaid met overblyszels, van welke geen Schryver tot hiertoe sprak: zy gewaagen van gedenkstukken van Sparta, en vooral van Gythium, van welken geen Reiziger kennis draagt. Volgens thucydides kan men in Griekenland geen voetstap doen, zonder over de Geschiedenissen te treeden. De Voorredenaar voegt 'er by: ‘Men kan in den omtrek van Sparta geen voet verzetten, zonder 'er tekens te vinden van haaren roem: zoda- | |
[pagina 123]
| |
nige zyn het Amphitheater van lycurgus, de Kolonnen, de Steenen, de Munten, de Borstbeelden, de Opschriften, welken deeze beide Reizigers het eerst gezien hebben, en welken anderen vóór hen niet konden zien, uit hoofde van de onmogelykheid om te komen tot de plaatzen, die schatten bevattende.’ Onder hunne ontdekkingen, in de Reis breed met veele byzonderheden beschreeven, en deels afgebeeld, munt uit, het Standbeeld der Vryheid, 't welk zy, by hunne terugkomst, ten geschenke gaven aan den Generaal (thans Consul) buonaparte, en 't welk thans daadlyk te Parys gezien wordt. Hy vondt hetzelve te midden van andere hem vertoonde oude overblyfzelen. Wy ontmoeten, by de Afbeelding, dit berigt: ‘Op het zien daarvan riep stephanopoli (de Jonge) uit, zich werpende op een stuk Marmer: O hemel! wat zie ik - het Standbeeld der Vryheid! Zy hieldt in haare rechter hand eene lange Speer, en in haare linksche een Wetboek, omgeeven van een Lauerkrans, tot zinspreuk hebbende deeze woorden: νικη ή θανατος, de Overwinning of de Dood. Aan dit opschrift herkende hy de wapenen van Lacedemonie. Deeze steen was in een kleine nis, en men hadt denzelven gevonden in den Tempel der Overwinning onder de puinen van Gythium. Op staande voet nam hy dit kleine Standbeeld mede, en haastte zich, hetzelve aan zyn Oom te laaten zien. Dimo omhelsde het met dezelfde blydschap, en denzelfden eerbied, als men eene moeder omhelst; hy verzogt demetrius (den eigenaar, by wien zy zich bevonden) om 't zelve, willende het ten geschenke geeven aan buonaparte. Het verzoek werd ingewilligd, en dimo, te Parys terug gekomen, haastte zich, hetzelve ter hand te stellen aan den Held, die den eerdienst van deeze Godin zo wel weet voort te planten.’ - ‘Toen,’ wordt 'er in eene aantekening bygevoegd, ‘de Generaal buonaparte dit Standbeeld der Vryheid ontving, zeide hy aan dimo: Zy heeft het voorkomen eener Heilige; waarop de Grysaart hernam: Gy bedriegt u niet; zy is de eerste van alle Heiligen!’ Onder de gedaane ontdekkingen munt in belangrykheid mede uit, de plaats, waar de Tempel van venus (aphrodita) te Cythrea gestaan heeft; de vier ryen | |
[pagina 124]
| |
boomen, welke van Vader tot Zoon, indien men zich dus moge uitdrukken, de plaats beslaan van 't gewyde Bosch, 't welk dien Tempel omringde - van het stuk marmer, op welk men nog het opschrift vindt, dat den voornaamen ingang van het bosch aanduidde; en eindelyk de plaats-ontdekking der drie andere Tempelen van venus, tot hiertoe onbekend. Van alle deeze Oudheden vinden wy hier geen dor oudheidkundig, maar, mogen wy zo schryven, een bezield naaricht. Wat de Grieksche Opschriften, Woorden, enz. aanbelangt, herinnert de Nederduitsche Vertaaler, dat hy dezelve, zo ten aanziene der Letteren als der Accenten, opzettelyk altyd zonder eenige verandering gesteld heeft zo als die in de Fransche Uitgave gevonden worden, al waren de feilen zigtbaar. In de beschryving van een der merkwaardige Steenen, tot een der Tempelen van venus behoorende, ontmoeten wy eene strydigheid met de Plaatverbeelding. In de eerste wordt gesproken van ‘twee jonge geknield liggende Gelieven.’ Dit is zeker een misslag, en zal moeten weezen, haar vereerende Gelieven; te meer, daar wy op de volgende bladzyde leezen: ‘De Jongeling stondt te leenen op zyn Schild.’ De Vertaaling, schoon vry goed, is niet vry van onnaauwkeurigheden, welke wy niet kunnen nalaaten sterk te vermoeden, doch, by gebrek van het oorspronglyke, ter vergelyking, voor ons te hebben, niet kunnen aanwyzen. De oorspronglyke Schryver berigt in de Voorrede: ‘Zedert lange verwyt men algemeen aan de Reisbeschryvers, dat zy zich bepaalen tot de stoflyke stukken, van zeden, wetten, aart en inborst der Inwoonderen van de landen, welke zy doorreisd hebben, zonder iets van de Geschiedenis des Reizigers te reppen, als of het mogelyk ware, dat iemand, door het een of ander na wydafgelegene landen gelokt, ongevoelig kon zyn voor alles, wat zyne zinnen treft. - Wy hebben getracht, dit verwyt niet te verdienen.’ - Dit verwyt zal niemand hem doen; maar men loopt dikwyls van het een in 't ander uiterste, en wordt, in deeze Reis, het waare, zo het ons voorkomt, met zo veele bekleedzelen omhangen, dat het zeer bezwaarlyk valle, alles wel te onderscheiden. In zodanige byvercieringen, of voordragten naar zinlyk- | |
[pagina 125]
| |
heid gevormd, blyft het eene noodzaaklykheid, die de eigenaartigheid vordert, dat men elk zyne eigene taal doe spreeken, door deezen Schryver zomtyds wel, doch altoos niet in acht genomen. De Scheepskapitein, by voorbeeld, bl. 47, spreekt niet op zyn Kapiteins. Eenige Hoofdstukken des Tweeden Deels zyn bestemd om ons de Manioten te leeren kennen, in alle de Volksbyzonderheden, als een braaf en dapper Volk. Alles is met bevallige inmengzels voorgedraagen en leest onderhoudendGa naar voetnoot(*). Het XLI Hoofdstuk is bestemd om ons de Regeering der Ottomannische Porte, en het gedrag der Turken jegens de Grieken en andere Volken, te doen kennen. Een bejaarde Maniot voert hier het woord, zeer ongunstig voor de Turken. - Het volgende geeft de aankomst te verstaan der afgezondenen uit verscheide Landstreeken van Griekenland, en hun gesprek met dimo, beslooten met een Klaaglied in de gemeene Volkstaale, vergezeld van de Vertaaling in ondicht, en de Troostspraak van buonapartes komst te hunner verlossinge. Naa het vertrek van Mania, en veele Reisontmoetingen, komen zy in eene kleine verlaaten Haven van Arcadie, welks zeden bevallig beschreeven worden, met het inmengzel eener vreemde ontmoeting. Zante is voorts de plaats van eenige dagen verblyfs. Zy doen zich daar gelden, by eene en andere ontmoeting. Reis en reisontmoetingen, tot zy te Corfu kwamen. Van de Albaniers treft men hier eenig berigt aan, en vervolgens de vreugdebedryven, wegens de vereeniging der Ionische Eilanden met de Fransche Republiek. Voorts de verdere Reis na Parys en de ontmoeting by buonaparte, met het verslag der verrigtingen, naar de orde van de plaatzen, door hun bezogt: deeze worden, gelyk ook de Aanspraak, in 't Italiaansch en vertaald gegeeven. Kort zyn ze, maar belangryk, en vol vuurs; gepaard met de Plans ter overmeestering, alsmede eene Lyst der Grieksche Eilanden, onder de ééne onverdeelbaare Fransche Republiek gebragt, met eene korte Be- | |
[pagina 126]
| |
schryving. Ook stelden zy buonaparte Berichten, wegens het Ottomannische Ryk, ter hand. - Agter de Reis treft men Memorien en Bewysstukken aan; als een Verslag wegens het zwart verwen door Eikenschors, in stede van met Galnooten, - eene Memorie, wegens het Lemithochorton, - de Vrygeleidbrieven. Dimo stephanopoli heeft de Reis in Italiaansche Verzen bezongen, hier in 't oorspronglyke met eene Nederduitsche Vertaaling gegeeven. Het Bericht, 'er voor geplaatst, zegt 'er van: ‘Schoon nu het onderwerp en de meeste gevallen in de Reize zelve in prosa voorkomen, bevat dit Dichtstuk nogthans byzonderheden, welke zoo eenvoudig en met eene zoo natuurlyke losheid gesteld zyn, dat dezelven niet zullen nalaaten, in 't byzonder, de liefhebbers der Italiaansche Dichtkunde te behaagen.’ - De Plaaten en Afbeeldingen, in het Eerste Deel voorhanden, strekken niet alleen ter verciering, maar ook tot opheldering. |
|