opend worden. Ik schreef voor, stoovingen, met warme melk [en verder alle gewoone bedenkelyke uit- en inwendige middelen.] - Alles zonder de minste beterschap. De oogleden bleeven thans onophoudelyk vast geslooten, en konden, wegens de groote gevoeligheid, voor geen oogenblik geopend worden; daarby waren zy gestadiglyk, uit hoofde der ontlasting van een scherp weiagtig vogt, druipende en zweerende. 'Er werden stoovingen van Dolle Kervel aangelegd; doch ook deeze verergerden de kwaal. Na dat aldus op nieuw vier weeken, met vruchtloos in 't werk gestelde proeven, doorgebragt waren, sloeg ik de volgende geneeswyze in. Vooreerst, werden zes bloedzuigers gelegd, om de opgepropte vaten eenigzins te ontlasten, hierop van de Tinctura Stramonii, [uit twee lood zaad van Stramonium, agt lood Spaansche Wyn, en twee lood Wyngeest] zekerlyk het vermogendste verdoovend middel, dat wy bezitten, een half lood, met een half pond water vermengd, gestadig koel omgeslagen, en daarby inwendig niet dan een koud aftrekzel van Kina gebruikt. Dit deed terstond eene wonderlyke werking. De prikkelbaarheid der oogen verminderde zodanig, dat dezelve reeds den anderen dag tamelyk veel licht, zonder zich te sluiten, konden verdraagen. Met deeze stoovingen werd derhalven geheele vier weeken lang aangehouden; de beterschap nam iederen dag toe, en de geneezing werd, door dit eenvouwig middel alleenlyk, en door eenige laxeermiddelen, voleindigd.’