Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, in 1791 tot 1797; door Cornelius de Jong, met het onder zyn bevel staande 's Lands Fregat van Oorlog, Scipio. IIde Deel. Met Plaaten. Te Haarlem, by F. Bohn, 1302. In gr. 8vo. 348 bl.Het betuigd genoegen, waarmede wy het Eerste Deel deezes Werks lazenGa naar voetnoot(*), zette ons aan, om, te midden van zo veele vertaalde Reisverhaalen, welker vermelding nog voor onze rekening loopt, dit onzes Landgenoots onverwyld op te vatten, en te beproeven of wy 'er het zelfde genoegen in zouden vinden, en 't zelve aan onze Leezeren durven belooven. Aan de goede verwagting deswegen beantwoordde de ons voortsleepende leezing deezes Deels ten vollen. Dit Deel bevat de jongs Tweede Reis na de Kaap de Goede Hoop en Noorwegen. Benoorden Hitland omloopende, merkt hy op: ‘De Eilanden van Fero zyn op onze Kaarten, ten aanzien der Lengte, zeer kwalyk geplaatst, en liggen voorzeker omtrent een Graad meer Oostlyk, waardoor men 'er onverwacht voor opdraait. Ook is derzelver strekking aan de noordzyde in onze zeeboeken kwalyk afgetekend, wordende het land als inwykende verbeeld, daar het in de daad uitspringt.’ - De Kaapverdische Eilanden klaagt hy desgelyks dat op onze Zeekaarten onnaauwkeurig geplaatst zyn. Dit laatste vermeldende, lazen wy met voldoening aan den voet der bladzyde: ‘Met genoegen kan ik zeggen, dat 'er, zedert het schryven deezer Brieven, door Commissarissen tot de Zeezaaken, betreffende het bepaalen der Lengte op Zee, en de verbetering der Zeekaarten, verscheide naauwkeurige verbeteringen in onze Zeekaarten gemaakt zyn, en geen Zeemans-Journaal hunne kundige handen ontsnapt, zonder dat 'er al het nut uit getrokken is.’ De tweede Brief vermeldt de Aankomst te Porto Prayo. St. Jago, in de voorige Reis breed beschreeven, toen hy daar in 't midden van den Zomer landde, was thans, in 't begin van den Regentyd, hetzelfde niet. - De derde Brief vervat het verdere Reisver- | |
[pagina 76]
| |
haal, met veelvuldige opmerkingen, Visch- en Vogel- beschryvingen. Aan boord van de Scipio waren zy min gelukkig met de Vischvangst dan op andere schepen, 't welk de jong voornaamlyk aan den gekoperden bodem van dat Schip toeschryft. Met den vierden Brief bevinden wy ons weder aan de Kaap de Goede Hoop. Het voorig lang verblyf aldaar hadt de Reizigers met de meeste menschen zodanig eigen gemaakt, dat de Kaap door veelen als een ander Vaderland beschouwd werd, het welk in gastvryheid, gulheid en hartlykheid meer genoegens opleverde dan Nederland zelve. Zeer gunstig is het berigt wegens den Commissaris sluysken, die alles deedt om de Volkplanting in orde en rust te houden, waar de Inwoonders wel veele beloften ontvangen hadden, doch die in alles niet waren nagekomen. De jong vondt, in den korten tyd van agttien maanden, de Kaap zodanig verarmd en veranderd, dat het dezelfde plaats niet meer scheen. Hy geeft 'er de oorzaaken van op, en teffens een tafereel van den hoogen prys, tot welken de goederen uit Europa gesteegen zyn, en daarenboven bezwaard met monsteragtige assurantie en woekeragtige wisselkoers. Voorbeelden van duurte der noodwendigheden en andere zaaken verbaazen den Leezer, en met dat alles wordt de tempel der weelde niet afgebroken. Hy vreest, dat de nypendste armoede het eenigst hulpmiddel tegen den hier heerschenden kanker weezen zal. - Hy beantwoordt verscheide vraagen, wegens verbeteringen aan deezen Uithoek, als een ooggetuige en onderzoeker van de Landsgesteltenis, welke alle overweeging verdienen, en in de Reis zelve moeten nageslaagen worden. Wegens de Versterkingen vindt men zyn onderhoud met den Kollonel gordon, Kommandant der Militaire Magt aan de Kaap; in den vyfden en zesden Brief. Een tochtje landwaards in geeft aanleiding tot het mededeelen zyner gedagten over den Landbouw. Voorbeelden staaven de mogelykheid eener groote verbetering, ook in het aanleggen van Houtgewas, daar het brandhout van tyd tot tyd schaarscher en duurder wordt, en men in de nabyheid der Stad geen hout meer vindt. - De Reis na de Hout-baai geeft gelegenheid om de versterking daarvan na te gaan. Het verhaal wordt in den zevenden Brief afgewisseld | |
[pagina 77]
| |
door 's Reizigers Huwelyk en een Reisje na den Tafel-berg. De agtste beschryft de middelen tot Verdeediging, door de uitvinding van den Kollonel gordon zodanig veranderd, en de Kaap in een zo geduchten staat van verdeediging gesteld, ‘dat, zo 'er slechts 2500 man goede troepen meer waren, men met een eskader veel moeite zou hebben om de plaats in te neemen. Van de van Kamps-baai, even bezuiden den ingang der Tafel-baai, tot het Fort de Knokke, niet verre van de Zout-Rivier, heeft men negentien vuurovens, die in veertien minuten ruim 450 kogels van 36, 24, 18 en 12 ponden doen gloeijen.’ Breed en allerkeurigst is het verslag van de verbetering in het schieten met gloeiende kogels, door den meergemelden gordon, naa veele proeven, hier vermeld, ingevoerd. Met schrik leest men de strafoefening aan Slaaven volvoerd; met deelneeming de moeilykheid der tochten der diep landwaards in gelegene Boeren, om hunne goederen aan Kaapstad te brengen; en met genoegen, hoe men Zeep en Zuikerboschstroop bereidt; - de inhoud van den negenden Brief. De volgende is gewyd aan de Gezondheidsbronnen ten dien Lande, volgens medegedeelde berigten. Dit geeft aanleiding om van de Geneesheeren aan de Kaap te spreeken, 't welk niet voordeelig luidt. De onzekere tydingen uit Europa doen hem aan zyn Vriend, op den 8 May 1795, wanneer deeze hem zeker op de tehuisreize oordeelde, uit Simons-baai schryven, werwaards hy met het Convooi gezeild was. Steeds op de voordeelen deezer Volkplanting bedagt, vermeldt hy, aan den Slangen-kop Katoen en Ryst van eene heerlyke hoedanigheid te hebben aangetroffen: hy uit zynen wensch, wegens de voortzetting van die Gewassen; doch laat 'er op volgen: ‘Ongelukkig blyft alles by beginzelen; men heeft thans proeven genomen van katoen, ryst, vlas en hop: en dat alles misschien binnen zes of minder jaaren; en wie weet, of binnen zes andere jaaren, daar niets wordt aangemoedigd, ook niet alles weder verdweenen is?’ - Den overvloed van visch voor de keuken in Simons-baai vermeld hebbende, spreekt hy van een Kajelot of Noordkaper, daar gestrand. Deeze zyn hier in menigte; van den eigen- | |
[pagina 78]
| |
lyk gezegden Walvisch gewaagt de Reisbeschryver hier niet. De twaalfde en dertiende Brieven vermelden het Uitzeilen der Retourvloot en veele Zeebyzonderheden. Het Eiland Ascension ligt, naar onzes Reizigers waarneeming, ‘op omtrent agt graden Zuider Breedte en drie graden van onze Lengte, het welk een verschil van vyf-en-twintig minuten in Breedte en één graad en dertig minuten in Lengte met onze gewoone kaarten zal uitmaaken.’ - In Augustus kreegen zy op zee berigt van de nieuwe Alliantie met Frankryk, van de Vlugt van zyne Hoogheid na Londen, en de Vredebreuk met Engeland. Dit deedt nadere schikkingen beraamen. Bergen werd tot Rendezvous bepaald; doch men vondt genoegzaame reden om Drontheim te neemen. Stormen, Scheepsziekten, en daaruit gereezene ongelegenheden, beliepen de Vloot. Eigenaartig en treffend beschryft hy der Matroozen lot op zulk eene reis. De ongelegenheden aan boord van andere Schepen vermeld hebbende, geeft hy op, hoe het aan zyn Boord gesteld was. ‘Wy zelven hadden vystien menschen in de kooi, en tien anderen, hoewel nog dienstdoende, ongesteld, door verkoudheid en keelontsteeking, welke kwaalen waarschynlyk nog sterker zouden hebben voortgegaan, wanneer 'er niet in drie, in plaats van in de gewoone twee kwartieren gewaakt was geworden. Het verschilt toch veel, of men maar naauwlyks vier uuren slaapen kan, dan wel verzekerd is, agt uuren rust te zullen genieten. In het eerste geval springt een matroos, om tyd te winnen, dikwils met natte plunje in de kooi; in het laatste liever naakt. Dit woord klinkt vreemd; doch begryp, dat Janmaat niet zodanig van plunje voorzien is, om zich gestadig in een langduurig nat, mistig, regenagtig stormweêr, zo als wy nu omtrent een maand aan elkander gehad hadden, te kunnen veranderen. Drie hembden, twee baaitjes, even veel broeken, drie paar koussen, twee paar schoenen en een muts; zie daar omtrent zyne geheele uitrusting. Als men dit met opmerking gadeslaat, is het te verwonderen, hoe de matroos nog gezond blyft; en hoe 'er menschen gevonden worden, die voor twaalf gulden in de maand, behalven het gedurig gevaar, zich blootstellen willen aan een ongemak, waarvan de armste landbouwer geen denkbeeld heeft; en nog meer, hoe | |
[pagina 79]
| |
deze nuttige leden der maatschappy met veragting kunnen aangezien en behandeld worden door zommigen, die omtrent, even als de mannetjes-beijen in de korf, weinig meer doen, dan misschien het hunne toebrengen tot de instandhouding van hun geslagt.’ Van het Eiland Walderhow krygen wy, in den veertienden Brief, een breeder berigt dan wy ergens aantroffen. Wy verheugden ons over het vriendlyk onthaal, door deeze Eilanderen den Tochtgenooten aangedaan. Drontheim werd ter plaats des verblyfs gekoozen, op het berigt van het in 't Vaderland voorgevallene. De reis derwaards was ongevallig; de lootzen waren gebrekkig. Oryland wordt hier vry uitvoerig beschreeven: wy ontleenen 'er dit van: ‘De Gemeente op dit half- of Schiereiland zal in 2200 of 2300 ledemaaten bestaan, alle landlieden, die zoo hier als op onderscheiden niet ver van een liggende eilanden verspreid zyn. Zy moeten dus des zondags hier met booten komen, en met hun huisgezin somtyds twee mylen wegs afleggen om ter kerke te gaan. Is dit moeilyk voor hun, het is zulks niet minder voor den Prediker, die eensdeels twee kerken op onderscheide Eilanden heeft, waarin hy van tyd tot tyd, ik meen eenmaal des maands; moet prediken, en ten anderen verpligt is over water bezoeken te doen, inzonderheid in geval van ziekte, het welk in den winter door koude, ongemak, zwaaren wind, dikke sneeuw, die het gezicht belet, als anderzins, zeer onaartig is; het is gebeurd dat hy tot het bezoeken van éénen kranken drie dagen van huis was.’ Een bezoek, op uitnoodiging afgelegd by den Kancelaryraad, op diens Landgoed, niet verre van Orylands Kerk, geeft aanleiding tot het vermelden van weetenswaardige byzonderheden, die in den vyftienden Brief moeten nagegaan worden. - Noorwegen en Drontheim leveren de stoffe op tot de vier volgende Brieven, welke den Leezer veel verscheidenheids op eene bevallige wyze mededeelen. Ter gelegenheid der onthoofding van een Meisje, om vergiftiging, schooten twee of drie menschen toe, en dronken van het laauwe bloed, als een souverein middel tegen de Vallende Ziekte, mits zich daarna door hard loopen tot nedervallens toe vermoeijende, en daardoor aan het zwee- | |
[pagina 80]
| |
ten geraakende. - Niet minder zeldzaam is de Reis na Röraas, het bezigtigen der Kopermynen aldaar, in den twintigsten Brief aangevangen en in den tweeën-twintigsten beslooten. - Veel hadden wy uitgemerkt, als voor ons mededeelenswaardig; doch plaatsgebrek dringt ons voort te vaaren, en op te geeven wat de hoofd-inhoud is der volgende Brieven. By het vermelden der Krygsmagt in Noorwegen treffen wy een zonderling verslag aan van een corps Schieloopers, in den drieëntwintigsten Brief; terwyl de volgende ons de Yzerwerken, en de Inwoonders van die schaars bewoonde streek, doet kennen. - Agt Maanden verblyfs te Drontheim gaven de jong gelegenheid tot alle deeze uittochten. Aan die Stad schryft hy ‘steeds met genoegen en dankbaarheid te moeten gedenken; dewyl de genootene hoffelykheid, vriendlykheid en gastvryheid, van meest alle de inwoonderen genooten, de hoogste aanspraak op myne erkentenis hadden. Nimmer dagt ik het mogelyk, dat ik op 63 Graaden breedte eenen aangenaamen winter zou kunnen doorbrengen, en digt by de Noordpool vrienden zou maaken. Gelukkige Noorwegers! door klippen, door rotzen, door bykans ontoeganglyke bergen van andere volken afgescheiden, zyn de ondeugden en dwaasheden van latere tyden nog niet allen tot u doorgedrongen; de aartsvaderlyke zeden hebt gy behouden: eenvoudig, vriendlyk, ondergeschikt, eerlyk, gastvry, getrouw aan uwe overheid, redelyk, maatig, smaakt gy ook het natuurlyk gevolg van uwe deugden, gezondheid, sterkte van lichaam en een opgeruimd gemoed!’ Welke treffende voorbeelden van Eerlykheid worden hier vermeld! Op de Reis na Bergen nam de jong een Engelsche Brik met ballast; van deeze namen zy het bruikbaare af; de victualie en zeilen werden ter versnapering en plunje aan het Volk uitgedeeld, en men liet de Brik zelve zinken. - In Bergen in Noorwegen werd onze Reiziger binnen gejaagd; dagt 'er weinig dagen te vertoeven; doch bleef 'er weeken. Zo groot was het verschil tusschen het styve Bergen en het bevallige Drontheim, dat hy zyne verwondering daarover betuigt; voorts die Koopstad, Inwoonders, Handel enz. beschryvende. De vier laatste Brieven zyn hiertoe ingericht. Met bevreemding zal men leezen, | |
[pagina 81]
| |
wat hy van een Kerk, Huis en Kagchels van Papier vermeldt. Zyne Zeereis eindigt met dit Deel; daar hy zyne Reis vervolgens te Land doet, waarvan wy het verslag in het Derde Deel verwagten. Het tegenwoordige is opgecierd met een Plaat van de Kaapstad - van de Simons-baai - van een en ander Insect - en van de Schieloopers. |
|