Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney naar China, door George Staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. VIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 409 bl.Onze Aankundigingen en Beoordeelingen van de Vyf voorige Deelen deezer breedspraakige ReizeGa naar voetnoot(*), en de welverdiende lof, zo aan het oorspronglyk Werk als aan den veel ophelderings verschaffenden arbeid des Vertaalers geschonken, kunnen ons genoegzaam bevryden van alle verdenking, alsof wy de vermelding van het voortzetten deezes Werks agterwege lieten uit eenige minagting; wyd en verre van daar. 't Is alleen door de menigte van intusschen uitgegeevene Reisbeschryvingen, die om plaatzing riepen, dat wy geene aan die van staunton konden inruimen. De twee laatste Deelen hebben wy ontvangen, en geeven thans verslag van het VIde, in voorneemen om met dat van het VIIde niet te verwylen. De Reis van een gedeelte des Britschen Gezantschaps, van Hang-choe-foe na Chu-san, en van het ander gedeelte van daar na Kanton, maakt het XIX of eerste Hoofdstuk uit. De beschryving van eerstgemelde Stad, en byzonderheden op dien weg ontmoet, beslaat de Eerste Afdeeling. Byzonder merkwaardig is de wyze, om door middel eener Schuinsche Vlakte, zo wel als die, om door Sluizen uit een hooger in een laager Kanaal te vaaren, door eene Plaat en breede beschryving opgehelderd. - De Tweede Afdeeling stelt ons voor oogen, de merkwaardigheden, ontmoet door het andere gedeelte. Met veel breedvoerigheids vinden wy hier verhaald, de gesteltenis des Lands, der voortbrengzelen des Gronds, en der Manufactuuren der Ingezetenen. Onder de Reis-ontmoetingen mag men | |
[pagina 69]
| |
als eene zeer byzondere tellen, die der Gezanten van de Leoe-keoe- of Lequise-Eilanden. ‘Zy zeiden, dat zy zich niet herinnerden, ooit een Europeesch schip aan hunne Eilanden te hebben zien landen; maar dat, indien 'er eens een of ander kwam, hetzelve wel zou ontvangen worden; hunne havens waren voor geen vreemdelingen geslooten. - Zy voegden 'er by, dat hunne hoofdstad zeer uitgebreid, en ongemeen volkryk was; en dat 'er op en kleinen afstand van daar een schoone haven was, daar zelfs de zwaarste schepen veilig konden inloopen. Zy verzamelden ook Thee; maar dezelve evenaarde in deugdzaamheid de Chineesche niet. Zy hadden op hunne Eilanden verscheide koper- en yzer-mynen; maar goud- en zilver-mynen werden 'er niet gevonden. - Zy zyn door de Chineezen onderworpen en aan dat Ryk cynsbaar gemaakt: de Souverein stervende, ontvangt diens opvolger de Leenverheffing zyner Staaten van den Keizer van China.’ Naardemaal Mr. staunton niet heeft goedgevonden, de eigenlyke ligging deezer Eilanden te bepaalen, verhelpt de Nederduitsche Vertaaler dit gebrek, en deelt uit Mr. grosiers Descript. gen. de la Chine de berigten van p. gaubil mede, welke ons de Eilanden en derzelver voortbrengzels vry beter doen kennen, dan stauntons korte aanduiding. - Onder de voortbrengzels des Lands, hier beschreeven, als de Kampher, het Zuikerriet en de Thee, en de handelwyzen daaromtrent gebruiklyk, kan de Heer cossigny, ten opzigte van de Thee, zich niet onthouden van veele aanmerkingen op het gebrekkig berigt des Reizigers te maaken. Niet verre van den weg, dien de Engelschen gingen, lag een vlek, of onbemuurde Stad, Kin-te-chin geheeten, ‘alwaar men zeide, dat drie duizend porcelein-ovens op een en denzelfden tyd gestookt werden; 't welk te wege bragt, dat de Stad, geduurende den nagt, eene vertooning maakte als of dezelve in vuur stondt. - Deeze geest des vuurs is de voornaamste godheid, welke men in die plaats vereert. Het sterke vuur, welk men daar onderhouden moet, geeft 'er den onverlichten Chinees aanleiding toe. Het welgelukken der porcelein-manufactuur by de Chineezen is onzeker, vermids het hun aan een zekeren en naauwkeurigen rigtsnoer ontbreekt, om den graad der hitte in de ovens net te regelen. Ook gebeurt het somtyds, dat | |
[pagina 70]
| |
al het porcelein, welk deeze ovens bevatten, mislukt, en niet dan een onnutte massa uitmaakt.’ Zeer belangryk is de Derde Afdeeling. Eene reis, over land afgelegd, geeft gelegenheid tot zeer naauwkeurige naspeuringen in een Land, waar de Landbouw de kunst is, waarin de Chineezen het meest uitmunten, en welke zy tot een hooger trap van volmaaktheid gebragt hebben, dan in Europa tot hiertoe geschied is. Schoon hy noch de Nederduitsche Vertaaler zich van aanmerkingen onthouden, verklaart cossigny, ‘dat het geen Mr. staunton wegens den Akkerbouw der Chineezen opgeeft, het merkwaardigste, gewigtigste en volledigste gedeelte van zyn Werk is.’ Eene onheusche bejegening, twee Engelschen aangedaan, geeft gelegenheid om over de Strafwetten der Chineezen uit te weiden. 't Geen cossigny des aantekent, mag wel in 't oog gehouden worden: ‘Het is altyd moeilyk voor vreemdelingen, den waaren geest en zin der Wetten van een Volk, welk niet zeer mededeelzaam is, en hun eene aanhoudende en vrye verkeering in zyn land niet wil toelaaten, wel te vatten, en die wetten op alle gevallen toe te passen.’ ‘In China,’ tekent staunton op, ‘gaan des Keizers belangen boven alles. 'Er zyn geen eigendommen, die tegen zyne regten kunnen beveiligen.’ ‘De reden daarvan is,’ zegt de Fransche Aantekenaar, ‘om dat de belangen des Keizers die des Ryks zyn. De inkomsten des lands behooren aan de Natie. De Keizer is 'er slegts de uitdeeler van, en daarby bedoelen zy alleenlyk het algemeen nut. Hy heeft byzondere inkomsten, die hem in persoon toebehooren. Dezelven worden uit zyne Domeinen of byzondere goederen geheeven, en tot onderhoud van zyn huis en familie besteed. In dit land zyn de openbaare uitgiften aanmerkelyk minder, dan de inkomsten. Het overschot wordt weggelegd, en bewaard, om in buitengewoone en onvoorziene toevallen gebruikt te worden.’ - Kon men dit van alle Landen zeggen! Wy herinneren ons hier eene vroegere aanmerking des Heeren staunton: ‘Men heeft in China dringende reden om geene landen onbebouwd te laaten. Alle die Landeryen, welke men braak laat liggen, worden, ten behoeve des Souvereins, verbeurd verklaard, die ze aan nieuwe pachters, welke lust hebben om ze te bebouwen, verleent.’ | |
[pagina 71]
| |
De volgende Afdeeling behelst stoffen van gelyken aart, den Landbouw betreffende, in andere doorgereisde gedeelten waargenomen. In de zuidelyke Provincie Kiang-si reizende, begon de tarwe uit den grond voort te komen. Men zag geheele velden van dit Graan, en het nagenoeg ryp Suikerriet. Dan zy ontdekten 'er eene byzonderheid, welke wy overneemen: ‘In deeze Provincie zyn de Vrouwen, tot de laagste klasse behoorende, vry van het vooroordeel der schoonheid van kleine voeten. In tegendeel zyn zy zo ongemeen sterk en werkzaam, dat het niet zelden gebeurt, dat 'er Mannen uit andere Provincien komen, om, gelyk zy zeggen, eene arbeidzaame Vrouw in Kiang-si te zoeken. Dikwyls ziet men een landbouwer deezer Provincie, houdende met de eene hand den ploeg, waarvoor zyne Vrouw aangespannen is, en met de andere hand het graan zaaijende. 't Is waar, de grond is los, en de ploeg van zeer ligt hout en dergelyk maakzel; maar desniettegenstaande schynt de taak, der Vrouwe opgelegd, in een Europeesch oog zeer ongevoegelyk, te meer daar zy tusschen de beide kunnen zo ongelyk verdeeld is.’ De Vyfde Afdeeling, het vertrek der Engelsche Schepen Lion en Indostan van Chu-san, en hunne reis van daar na Kanton vermeldende, geeft aan het verhaal een afwisselende wending. De zeegevaaren liepen hoog, op dit ongestuimig vaarwater. ‘Op deeze reis ontmoette, verhaalt staunton, de Lion een Brikscheepje, welk, na dat het onderzogt was, erkend werd dat schip te zyn, waartoe de vyf man behoorden, welken de Engelschen, in Sprokkelmaand deezes jaars 1793, op het klein, meestal uit volkaansche stoffen bestaande, en onvrugtbaar Eiland Amsterdam gevonden en gelaaten hadden. - Dewyl Sir erasmus gower, uit Kanton reeds aangaande den oorlog tusschen Groot-Brittanje en Frankryk onderrigt was, maakte hy zich meester van de Brik, die, om dat ze aan lieden, op Isle de France woonende, toebehoorde, en aldaar uitgerust was, voor goeden prys verklaard werd. Dus geraakte het Brikscheepje op eenmaal in de onmogelykheid, om naar het Eiland Amsterdam te rug te keeren, ten einde perron en zyne vier makkers, met eene laading zeehonden of robbenvellen, welke zy daar gereed zouden maaken, weder af te haalen. En byaldien die arme lieden dat eenzaam, woest en onvrugtbaar Eiland ooit weder verlaaten zullen, moeten | |
[pagina 72]
| |
zy het verschuldigd zyn aan de gelukkige gebeurtenis, dat 'er, by geval, eens een schip op die kust komt, en het gemelde Eiland aandoet, en de kapitein van 't zelve menschlievenheid genoeg bezit om hen uit hunne ballingschap te verlossen.’ - Regtmaatig is deeze aanmerking van staunton; en niet min de aanmerking van castera, aan den voet der bladzyde geplaatst: ‘Al komt het gedrag van Sir erasmus gower met de wetten des oorlogs overeen, het strydt echter niet te minder met de heiliger pligten der menschlievenheid. De pryswaardige en goedwillige perron hadt de Engelschen met veel hartlykheid ontvangen; en tot belooning van zyn gul onthaal, aan hun betoond, beroofden zommigen van het Scheepsvolk van de Lion hem van een aanzienlyk deel der robbenvellen, welke hy bereids in gereedheid had gebragt. Eindelyk neemt de Kapitein van dat schip, zich van de berichten, door perron zelve hem gegeeven, bedienende, zyn vaartuig weg, en stelt dus den Franschman en zyne vier makkers aan het gevaar bloot, om, op een woest en onvrugtbaar Eiland, van wanhoop en elende om te komen.’ - Een Lyst van Planten, in de Provincien Kiang-si en Quang-tung gevonden, sluit deeze laatste Afdeeling des XIX Hoofdst. De Nederduitsche Vertaaler maakt op dezelve eene nog nadere aantekening, dan hy over eene voorgaande gemaakt hadt; doch het aangeweezen gebrek is niet ligt herstelbaar. Het XX Hoofdstuk voert ten opschrift: Verblyf des Britschen Gezantschaps in Kanton, en deszelfs vertrek van daar na Makao. Hoogst belangryk is de Eerste Afdeeling voor den Koopman, en den Liefhebber der Weetenschappen. Verscheide byzonderheden van den Koophandel der Vreemdelingen aldaar, en byzonder der Engelschen, vinden wy 'er opgegeeven, en den staat van zommige Weetenschappen in China, alsmede de Volkrykheid. De byzonderheden, hier voorkomende, zyn te veelvuldig om ter aanstipping plaats in te ruimen. Uit alles blykt, dat de Chineezen, schoon zeer verstandig en in hunne byzondere Kunsten en Handwerken zeer ervaaren, nogthans, in al 't geen nuttige en wysgeerige Weetenschappen betreft, by de Europische Natien verre te kort schieten. Van de geringe vorderingen deezes Volks in de Geneeskunde spreekende, blykt de juistheid der gemelde aanmerking op de Plan- | |
[pagina 73]
| |
ten; daar zy, volgens de aantekening van cossigny, verscheide Kruidkundige Boeken hebben, waarin de eigenschappen van zeer veele planten en droogeryen ontwikkeld worden, en zy zich weinig van zamengestelde artsenyen bedienen. De Inenting der Kinderziekte, door de drooge etterstof te laaten opsnuiven, en andere kunstbewerkingen worden hier vermeld. De Vroedkunde is 'er verre gevorderd, doch wordt alleen door Vrouwen verrigt. Keurig zyn de gedagten over de Volkrykheid deezes Lands, in deeze Afdeeling aangevangen, en in de Tweede voortgezet; zeer opgehelderd door cossigny en den Nederduitschen Vertaaler beiden. Breed is het berigt wegens de groote Inkomsten deezes Ryks. ‘Ten aanziene der Schattingen,’ schryft staunton, ‘mogen de Chineezen aangemerkt worden als eene Natie, welke, in dat opzigt, boven de meeste Volken van Europa aanmerkelyk begunstigd en bevoordeeld is, mits men onderstelle, dat het zilver de maatstok der eigendommen zy, de rechte waarde der bezittingen bepaale, en in China zoo wel als in Europa in gelyke evenredigheid tot de waaren van de eerste noodzaaklykheid staa: want byaldien de geheele inkomste des Chineeschen Ryks in hoofdgeld verdeeld wierd, zou ieder Chinees niet meer dan vyf Engelsche Schellingen betaalen; terwyl, volgens eene dergelyke berekening, de inwoonders van Ierland agt zouden betaalen; de Franschen, vóór de oprichting der Republiek, zestien betaalden; en van ieder persoon in Groot-Brittanje ten minsten vier-en-dertig Schellingen betaald moeten worden.’ - De Krygsmagt deezes Volks afgehandeld hebbende, geeft hy een zeer leezenswaardig berigt van de Letter-, Staat- en Zedekunde. Wat 'er van de Tydrekenkunde en het daartoe betrekkelyke gemeld wordt, verdient eene byzondere aandagt. De Derde Afdeeling geeft ons het slot der Chineesche byzonderheden, voornaamlyk den Koophandel der Europeëren in China. Sterk pleit Mr. staunton voor een uitsluitenden Handel op China. Breed zyn de aanmerkingen over de Chineesche Taal; en wordt, daar de Nederduitsche Vertaaler van den Heer staunton wegens den oorsprong der spraak onder de menschen verschilt, deeze byzonderheid met eene zeer breede Aantekening toegelicht. Staunton merkt aan (opdat wy dit algemeene, uit veele byzonderheden, afschry- | |
[pagina 74]
| |
ven): ‘Het zamenstel van veelen der Chineesche karakters spreidt dikwerf eene aanmerkelyke schranderheid ten toon. Ook dient het tevens niet zelden om inzigt in de zeden en begrippen des Volks te geeven. - Het Karakter, waardoor Gelukzaligheid wordt uitgedrukt, sluit verkorte tekens in en van Land, als de bron hunner natuurlyke, en van Kinderen, als die van hunne zedelyke geneugten. Het teken, welk deeze zaak te kennen geeft, of het eigen karakter van dit woord, op verscheidenerleie wys versierd, is bykans in alle huizen opgehangen. Somtyds wordt het, door den Keizer zelven eigenhandig geschreeven, door hem als een geschenk, daar men een zeer hoogen prys op stelt, aan den eenen of anderen gezonden; gelyk hy de goedheid had, den Britschen Ambassadeur een dergelyk stuk te vereeren.’ Mr. staunton bykans niets gezegd hebbende van Kanton zelve, komt de Nederduitsche Vertaaler dit gebrekkige te hulp, door eene gepaste toelichtende Aantekening. Hy heeft in de daad alles gedaan, om zyne Vertaaling eene meerderheid boven het Oorsprongelyke te doen bekomen. Ten blyke daarvan dient, in dit Deel byzonder, diens Aanhangzel, behelzende eene korte Wysgeerige Verhandeling van Lord monboddo, over de Chineesche Taal, met de geleerde Aanmerkingen van den Hoogleeraar buttner, een groot kenner der Chineesche Taal. De byzonderheden, door Lord monboddo, in 't laatste gedeelte zyner Verhandelinge, over de Chineezen en hunne Taal aangestipt, naamlyk, van waar zy hunne Taal, hunne éénlettergreepige Taalwortelen en Karakterschrift gekreegen hebben, gaven den doorgeleerden Hoogleeraar buttner aanleiding, om die onderwerpen wat breeder uit te haalen; en, dewyl hy, by die gelegenheid, verscheidene merkwaardige zaaken, niet alleen de Chineezen, benevens hun taal en schrift, maar ook de Indiaanen, de Egyptenaars en andere Volken betreffende, kortlyk maar geleerdlyk aanvoert, heeft de Nederduitsche Vertaaler het niet ongepast geoordeeld, 's Hoogleeraars aanmerkingen en waarneemingen daarover te laaten volgen: deeze besluiten dit Deel. |
|