| |
| |
| |
Wysgeerige Samenspraaken, waar in de voornaamste Drogredenen der Stofstelleren, en byzonder van het berugte Werk Het Stelzel der Natuur, ontzenuwd en wederlegt worden. Uit het Fransch vertaald. Te Utrecht en Leyden, by G.T. van Paddenburg en Zoon, en de Wed. M. Cyfveer J.Z. 1802. In gr. 8vo. 326 bl.
Deze Wysgeerige Samenspraaken zyn reeds, voor meer dan dertig jaaren, in de Fransche taal, in 't licht verschenen. De Vertaaling derzelven, reeds voor drie jaaren, ten verzoeke, en ten byzonderen gebruike van Vriendschap ondernomen, was niet bestemd voor het Publiek. Maar kundige Vrienden van den Vertaaler oordeelden naderhand, dat dezelve van algemeener nut konde zyn, en, op hunnen aandrang, is zy dan nu ter drukpersse gegeeven.
De hoofdpersoon is Dorantes, een jong Officier, die noch Christen, noch ongeloovig zynde, de noodzaakelykheid gevoelt, om party te kiezen. Genoeg in den Godsdienst onderweezen, om 'er de Goddelykheid van te vermoeden, maar te weinig, om deszelfs bestryders den mond te stoppen, was hy nu aan het wankelen geraakt, door zeker voorgewend wonderwerk van St. Cosmus, door het gewyde brood, zoo als te Parys algemeen geloofd wierd, bewerkt, en zondert zich af in zyn Kasteel, om over de gevolgen na te denken, die men 'er uit kon trekken. Een Vriend, onder den naam van Alcimus, een Christen, even zoo kundig als yverig, ontwikkelt hem die gevolgen, beantwoordt zyne zwaarigheden, en maakt indruk. Hiermede liep een vorig Stukjen af, dat twee jaaren vroeger in 't licht verscheen, waarvan 't Werk voorhanden ten vervolge moet dienen. 'Er treedt hier een nieuw persoon te voorschyn, die, door het voordraagen van nieuwe voorwerpen, het tooneel doet veranderen. De Graaf van Lorville, volkomen ongeloovige, en wel, in schyn, ter goeder trouwe, zynde gebuur van onzen Krygsman, komt by hem de zaak der ongodsdienstigheid bepleiten. Hy spreekt op zulken beslissenden toon, en weet zich, met zoo veel behendigheid, van de armhartigste redeneeringen te bedienen, dat Dorantes, in 't
| |
| |
geheel niet afgericht op de kunstgreepen der ongeloovigen, meer dan ooit in 't naauw geraakt. Hy geeft hiervan, in de eerste Samenspraak, openhartig verslag aan zynen Vriend Alcimus, met bygevoegd bericht, dat hy den Graaf uitgenodigd, en ook werkelyk overgehaald had, om heden zyn bezoek te hervatten, en dan wel met Alcimus, over het onderwerp des geschils, in onderhandeling te willen komen. Dit geschiedt. En nu worden de drie volgende gesprekken, voornaamelyk tusschen den Graaf en Alcimus, gewisseld.
De Heeren Wysgeeren, zegt de Schryver, in het Voorbericht, zullen zich over hunnen Advocaat niet te beklaagen hebben. Het zyn hunne denkbeelden, hun stelzel, hunne kunstgreepen, die hy doet gelden. De Graaf noemt zelfs de voornaamste Schryvers, wier magtspreuken en drogredenen hy zich heeft eigen gemaakt. Inzonderheid heeft hy zeer veel op met het schandelyk Stelzel der Natuur, (Systeme de la Nature) doorgaans, hoewel ten onrechte, aan jean baptiste de mirabeau, voormaals bestendigen Secretaris der Fransche Academie, (wel te onderscheiden van anderen van dien zelfden naam, onder welken een by uitneemendheid is bekend geworden, in de Fransche Omwenteling) toegeschreeven, terwyl het, zoo als de Nederlandsche Uitgeever wel te recht aanmerkt, vry zeker is, dat robinet en diderot 'er de waare Autheurs van zyn, die het op naam van den eerstgenoemden, na 's Mans dood, in de waereld gestooten hebben.
Met de ongerymde grondbeginselen en bedriegelyke redeneeringen van dat boek, tracht de Graaf van Lorville alle Godsdiensten des aardbodems, als onzinnig bygeloof, en het allerschadelykst voortbrengsel, of der heerschzucht, in de Souverainen, of der schraapzucht, in de Priesteren, te doen voorkomen, en de Natuur op derzelver puinhoopen te verheffen, en een gebouw te laaten stichten, dat de eeuwen kan verduuren. Alcimus blyft hem niets schuldig. Hy bekent, dat de allerredelykste Godsdienst dikwyls, door ondeugende menschen van allerlei rangen, op de allergruuwzaamste wyze, misbruikt is, als een dekmantel van allerlei godloosheid, en staat gereedelyk toe, dat veelen, die zich Christenen noemen, een geheel strydig gedrag met den geest en met de vorderingen van het Christendom houden; maar beweert, met allen grond, dat de Christe- | |
| |
lyke Godsdienst, by deszelfs waare belyders, ten allen tyde, bewonderenswaardige vruchten, van een geheel anderen aart, voortgebragt heeft, beroept zich op eene menigte voorbeelden van edelmoedigheid, grootheid van ziel, en belangeloosheid, op zoo veele wonderen van standvastigheid, zachtmoedigheid, nedrigheid, geduld en liefdaadigheid, die men, op alle bladzyden van de Jaarboeken der Kerke, doch nergens in de Schriften der Ongeloovigen, aantreft, en toont, met onwederlegbaare bewyzen, dat de Godverzaaking op eene onbeschaamde tegenspraak van de onbetwistbaarste waarneemingen, en zinnelooze verloochening van de tastbaarste klaarblykelykheden, uitloopt, en dat de verheffing van het Stelzel der Natuur eene aaneenschakeling van ongerymde redekavelingen en lompe tegenstrydigheden in zich bevat. De Graaf wordt eindelyk, door de kracht der bewyzen, dermaate in de engte gebragt, dat hy begint over te hellen, om wel eene Ziel in den Mensch, en eenen God in 't Heelal, toe te staan. Maar nu breekt hy de onderhandeling plotsling af. Hy begint te vreezen, dat men nu ook
al verder zal bewyzen, dat het geweeten geen vooroordeel is, dat wy vry zyn, dat wy plichten hebben, en dat het Euangelie, Hemel en Hel geene menschelyke uitvindingen zyn. Hy zegt, tot hier toe geen kwellingen gehad te hebben, en dat hy ze ook niet wil hebben, en gaat heen. Hierover houdt Alcimus nu nog eene Samenspraak met Dorantes, die zich zeer verwonderd toont over dit verschynsel, en over de vry algemeene verachting van den Godsdienst, zelfs by de verlichtste lieden, ofschoon rede en belang 'er zoo sterk voor pleiten. Alcimus brengt verscheidene oorzaaken te berde, die hiertoe samenwerken. Hy meent, dat men die, in eene slechte opvoeding, in het leezen van ongedsdienstige boeken, zonder zich over anderen, die tot verdediging van den Godsdienst ingericht zyn, te bekommeren, en vooral in gebrek aan regtschapenheid, moet zoeken. Het laatste vindt by Dorantes, die zich, door het valsch vernuft, en de bedriegelyke voorgeevens van de voornaamste heirvoerders der ongeloovigen, merkelyk had laaten verblinden, eene allerheftigste tegenspraak. Eerst op de laatste bladzyde van het boek, wordt hem, als nu eindelyk door drang van redenen overwonnen, deze bekentenis afgeperst: ‘Welk ook het besluit van den
| |
| |
Graaf zyn moge, ik zie zoo veele beweeggronden, om eene party te kiezen, zoo veele, om de zekerste te omhelzen, dat noch de tegenspartelingen en de spotternyen van de Lorvilles, noch zelfs de noodzaaklyke opofferingen, verder in staat zullen zyn my te wederhouden. Geheelenal voortaan overgegeeven aan het onderzoek, dat ik zoo verwaarloosd heb, van kundigheden, die in allen opzichte zoo belangryk zyn, zal ik myne misslagen en doolingen trachten uit te wisschen, of althans te verminderen, door my wel in te dringen in de leerstellingen, welker kennis van zoo weezenlyk belang voor my is, en die ik ongelukkiglyk tot hiertoe met zoo veel onverschilligheid en zoo ligtvaardig heb behandeld.’
Zullen wy nu onze gedachten, over dit boek, ronduit zeggen, dan moeten wy oprechtelyk bekennen, dat wy liever gezien hadden, dat men hetzelve aan het Nederlandsch publiek niet had in handen gegeeven. Wy gelooven niet, dat het aantal van lieden, die dit boek noodig hebben, en niet in staat zyn, om het oorspronkelyke Fransche Werk te leezen, onder ons zoo groot is, dat 'er rede genoeg zy, om het zoo algemeen bekend te maaken, en daardoor veelen, die nog weinig of niets van soortgelyke scherpzinnige tegenspraak van den Godsdienst weeten, in gevaar te brengen, om 'er door verleid te worden, en dat te meer, omdat de stoutste verdediger van het ongeloof zyne tegenwerpingen zoo breedspraakig voordraagt, en, in weerwil van de krachtigste tegenredenen, ten einde toe volhoudt, en Dorantes zelf, na zoo sterk voor den Godsdienst te hebben hooren pleiten, nog steeds, met den grootsten ernst, blyft tegenspreeken, en zich alleen ten langen laatsten in zoo verre gewonnen geeft, dat hy het besluit neemt, om de zaak nader te onderzoeken. Men kan ook niet ontkennen, dat Alcimus hier en daar stellingen te baat neemt, die door zeer veele warme voorstanders van het Christendom even zeer tegengesproken worden, als door de ongeloovigen. Men had ten minsten de beroeping op het onfeilbaar gezag der Kerke, op de kracht van zoogenaamde heilige Reliquien, en op steeds voortduurende Wonderwerken, hier niet in 't spel moeten brengen. Dit ter zyde gesteld, behelzen deze Samen- | |
| |
spraaken een aantal gewigtige bedenkingen, die de onbestaanbaarheid van het Stelzel der Natuur, en de onzinnigheid van het Ongeloof, in het helderste licht plaatzen.
|
|