Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKenmerken van zelfverheffing.(Uit het Engelsch.)
I will frown, as I pas by, and let them take it as they list.
shakespeare.
Naardemaal ik een Man ben zonder bedryf, en in de nabyheid van Bath woon, besteed ik veele van myne morgen-uuren met wandelen op de straaten dier schoone Stad. De grootschheid van veele fraaije gebouwen, en de schoonheid van het landtooneel, streelen de verbeelding, en geeven bedaardheid aan den geest. Nogthans wordt de bedaarde gesteldheid van mynen geest niet zelden gestoord, en myn zenuwgestel onaartig aangedaan, door den trotschen en versmaadenden oogslag van Lieden, die my ontmoeten. Schoon ik de onfeilbaarheid van lavaters Stelzel der Physiognomie niet wil onderschryven, zullen, nogthans, de aandoeningen van iedereen, zonder eenige regels of voorschriften, tot verklaaring dienen van de gevoelens der meesten, uit hunne houding en de trekken van hun gelaat. De Mensch is uit den aart gezellig en vriendlyk jegens zynen Medemensch; en wanneer 'er geen strydigheid van belangen plaats heeft, huisvest 'er zelden by hem eenige wangunstige of vyandlyke geaartheid omtrent zyne Natuurgenooten. Van waar dan die onvriendlyke, versmaadende en afstootende houdingen, welke wy zo dikwyls ontmoeten by de zodanigen, | |
[pagina 642]
| |
tot welke wy geene betrekking hebben, die wy nimmer, op eenigerlei wyze, beledigden? - die op ons nederzien met zulk een trots en versmaading, alsof zy ons het regt wilden ontzeggen om met hun in hetzelfde oord te bestaan, of zelfs met hun te leeven op denzelfden aardbol. Zomtyds ontmoet ik een Man, zo staatig in zyn voorkomen, zo trotsch in zyn uitzigt, met zulk een air van versmaading in zyne geheele houding, dat ik my, in zyne tegenwoorheid, als vernietigd vinde. Nogthans, uit myne eerste verslaagenheid bekomende, en lettende op het bepaald vermogen en de begrensde vatbaarheid van elk menschlyk weezen, bevind ik, by nader onderzoek na het weezenlyk character van deeze grootsch voorkomende Personadie, dat hy, ondanks al dit vertoon van Zelfverheffing, niet meer is dan een alledaagsch man, en dat dit zo staatig voorkomen alleen tot een dekmantel dient van zyne onkunde en nietsbeduidenheid. Zodanig zyn veele van die colossale figuuren, die de wereld schynen te bevegten, en onder wier voeten wy geringe stervelingen, als 't ware, moeten kruipen, om een gat te vinden, waarin wy ons kunnen verschuilen, zonder tegen den wand verplet, of in den grond vertrapt te worden. Een Heer, dien ik misschien op drie plaatzen heb aangetroffen, neemt een agterhoudend en afwyzend voorkomen aan, ten einde ik hem niet als een kennis aanspreekeGa naar voetnoot(*). - Een ander ziet met opgesperde oogen recht vooruit; en schoon wy elkander bykans met de elboogen raaken, schynt hy niet te weeten dat 'er iemand omtrent hem is, of die in 't allerminst zyne kennisneeming verdient. - Een derde is jammerlyk byziende of vergeetagtig; en schoon wy elkander, misschien, by verscheide gelegenheden ontmoet hebben, heeft hy de eer niet zich myn persoon of naam te herinneren. Alle deeze zyn onderscheidene kunststreeken van Trotschheid en Zelfverheffing; en, schoon ze niet gebragt kunnen worden tot de juiste regelen van pleitgeding, gelyk een rechtstreeksche leugen, waarover wy iemand voor 't Regt kunnen roepen, mogen wy ons daarover egter gevoelig betoonen, of liever hun behandelen met de veragting, welke zy verdienen. Ik herinner my een forschen Knaap, met een allerverschriklykst voorkomen, die, indien hy iemand ontmoet, in eene verheevene bespiegeling van zyne eigene aangelegenheid, en eene volslaagene veragting van alles wat rondsom hem is, spoedig na hem toeloopt, hem met zyne groote oogen norsch aankykt, en uitroept: Staa! Dit, mag men veronderstellen, wik- | |
[pagina 643]
| |
kelde hem menigmaal in eene onaangenaame ontmoeting; dan verwekte dikwyls een gelach, ten koste van den bespotten trotschaart. Een stout versmaadend uitzigt is een hoon, het Publiek aangedaan. De Hoogmoed is niet geschaapen voor den Man, noch ook voor de Vrouw. Ik heb nogthans een schoone Juffrouw gezien, die in gesprek geweest was met twee of drie jonge Heeren, en deezen minzaam toelachte; doch, op de intrede van eene jonge Maagd in den ontluikenden zestienjaarigen ouderdom, nam zy een vermetel air aan, en sloeg op de onschuldige Schoonheid zulk een nedervellend oog, dat ik voor de gevolgen vreesde. Wat verwagt ik, derhalven, van deezen, die ik in het openbaar ontmoet, en die zeker een regt hebben om te zien, zo wel als om te handelen, gelyk 't hun behaagt, in spyt van myn aangenomen character als Censor? - Wat anders, wat minder, dan dat iedereen met een oog van welwillenheid op geheel het menschdom zal nederzien, of ten minsten geen vyandig en dreigend uitzigt aanneemen, ten opzigte van de zodanigen, die hun nimmer beledigd hebben. Laat een Man van rang of waardigheid eene houding aanneemen, welke aan zyn staat en character voegt; doch laaten zy, die geen rang, en misschien geen character hebben, om hun van den grooten hoop te onderscheiden, die meerderheid zich niet aanmaatigen, welke eene belediging is voor allen, die zy ontmoeten, en hun niet gereedlyk toegestaan kan worden in eenig Land van waare Vryheid, waar Opvoeding en Deugd de eenige weezenlyke onderscheiding maaken, en waar de menschen zich niet zullen laaten bedriegen, of ontzag aanjaagen, door een staatlyk voorkomen, of stoute aanmaatiging. |
|