| |
| |
| |
Berigt wegens Thomas Williams Malkin, een kind van ongemeene begaafdheden, in den ouderdom van omtrent zeven jaaren, te Hackney, in Engeland, gestorven.
‘Op eene Sterflyst, in een geagt Engelsch Maandwerk, vonden wy onlangs vermeld het overlyden van thomas williams malkin, in den ouderdom van zes jaaren en negen maanden voorgevallen, met eene nevensgaande algemeene vermelding van 's Kinds ongemeene begaafdheden. Een meer uitvoerig verslag daar van, in een volgend Stukje diens Tydschrifts voorhanden, zal, vertrouwen wy, veelen onzer Leezeren niet onaangenaam weezen, en tot eene gewigtige bydraage kunnen dienen tot de bekende berigten, wegens beroemde Kinderen voorhanden. Aldus luidt hoofdzaaklyk dat Verslag.’
Wat aangaat het ongemeen Kind, wiens vroegtydigen dood wy betreuren, zou de uitgebreidheid zyner vorderingen zommigen twyfelagtig kunnen schynen. Op grond der geloofwaardigste en best bevestigde getuigenissen mogen de zulken van de echtheid onzer opgave zich verzekerd houden. Behalven eene naauwkeurige kennis van zyne Moedertaal, was hy in 't Latyn zoo verre gevorderd, dat hy de gemaklykste stukken van cicero's Werken verstondt. In het Fransch was hy ook eenigzins bedreeven, en in de Aardrykskunde zoo verre gevorderd, dat hy niet slegts de ligging der voornaamste landen, steden, rivieren enz. wist, maar ook uit het hoofd Kaarten teekende, met eene netheid en naauwkeurigheid, naauwlyks geloofbaar dan by de zulken, die de blyken daarvan in handen hebben. Zonder eenig opzettelyk onderwys te hebben genooten, hadt hy in de Teekenkunst aanmerkelyke vorderingen gemaakt; en eenige van zyne Kopyen van raphaëls Koppen, hoewel de naauwkeurigheid van een Leerling der Teeken-Akademie daar aan ontbrak, vertoonden blyken van eene gelykformigheid aan den styl en het gevoel der Origineelen, die grond gaf om te verwagten, dat
| |
| |
eene verdere beoeffening der Kunst hem met de grootste mannen zou hebben doen wedyveren.
Doch de voornaamste trek van zyn karakter was eene kloekheid van verstand, en snelheid van bevattinge omtrent alle onderwerpen, buiten de zulken, die de onmiddelyke voorwerpen zyner beoeffeninge waren, welke, met de jaaren toeneemende, in 't toekoomende hem een ruimer veld zou hebben doen bewandelen, dan het gewoone deel der stervelingen is. Op eene uitsteekende wyze paarde hy het bondige met het schitterende te zamen: want de sterkte van zyn geheugen hieldt een gelyken tred met zyn verstand en verbeeldingskragt: en zyne ziel kan in weinige, doch kragtige woorden aldus gekenschetst worden: ‘dat hy zich alles herinnerde, wat hy eens hadt geweeten, en alles doen konde, wat hy eens hadt zien doen.’
Niet ondienstig, egter, zal het zyn, de tydperken van zyn kort leeven, in welke de heerschende trekken van zyn karakter zich 't eerst openbaarden, te doorloopen. Hy was gemeenzaam met het Alphabet, eer hy kon spreeken, niet slegts zoo als het op kaartjes wordt verbeeld, maar ook in boeken wordt uitgedrukt, met welke hy, dezelve geduurig ziende voor zich liggen, al vroeg was ingenomen. Op zyne derde Geboorteverjaaring schreef hy zynen eersten Brief aan zyne Moeder; en hoewel dezelve weinig meer dan korte betuigingen van zyne liefde voor haar behelsde, begon hy welhaast in eenen styl en over onderwerpen te schryven, aan de kinderen gemeenlyk onbekend; en in deeze gewoonte, van zyne gevoelens over allerlei onderwerpen op het papier te stellen, volhardde hy met eene steeds toeneemende uitbreidinge en volmaakinge, zoo wel ten aanzien van stoffe als wyze, welke ons met regt ons leedweezen doet betuigen, dat wy, om de kortheid van ons bestek, daar van geene proeven kunnen aanvoeren. Op den ouderdom van drie jaaren kon hy niet slegts naauwkeurig spelden en leezen, maar kende ook de Grieksche letters, en zou hy die Taal hebben beginnen te leeren, indien niet zyne Ouders hem daar van hadden terug gehouden. Vyf jaaren oud zynde, hadt hy in 't Latyn aanmerkelyke vorderingen gemaakt, zoo wel als in alle de andere Weetenschappen, welke hy, bykans twee jaaren, met een zoo gelukkigen uitslag voortzette. Zyne beoeffening van het Latyn in 't byzonder
| |
| |
week merkelyk af van dien werktuiglyken weg, welken scholieren van meer gevorderden ouderdom gemeenlyk bewandelen. Zyne vergelyking van het taaleigene en de woordvoeging van het Latyn met die van het Engelsch en Fransch, zyne schranderheid in het naaspooren van de Afstamming en het ontdekken van de zamenvoegende deelen der Woorden: dit alles toonde, dat hy eenen geest bezat, voor taalkundige naavorschingen byzonderlyk berekend. Zyne opmerking bepaalde zich niet by woorden; nooit las hy eene bladzyde, waarvan de styl of het onderwerp eenigzins duister of moeilyk was, zonder zulk eene oplossing, als zyne twyfelingen wegnam. Drukfeilen in boeken, zelf die van de geringste soort, ontglipten zyne opmerking niet; hy verbeterde dezelve met een penseel, welk hy daar toe steeds by de hand hadt. In weerwil deezer zucht tot weetenschappen, was hy een kind van een vast gestel, ongemeen leevendig en werkzaam. Niets minder was hy dan van een stillen aart, uitgezonderd in zyne boekoeffeningen, van welke hy, egter, door werkzaame tydkortingen zich ligt liet aftrekken; doch de pest van alle volmaakinge, zoo wel ten aanzien van lichaam als van geest, ledigheid en lanterfanten, was hem onbekend.
Doch gelyk eene bloote beschryving, zonder voorbeelden, zelden een naauwkeurig denkbeeld van iemants karakter geeft, zal het niet ondienstig zyn, eene en andere aanmerking te vermelden, die van de geaartheid van zynen geest tot proeven kunnen dienen. Eene Juffrouw hem gezegd hebbende, dat zy hem 's anderen daags zou laaten haalen, wanneer hy zoo veel zou kunnen teekenen als hy wilde, antwoordde hy: ‘Ik wilde wel dat morgen aanstonds kwam;’ kort daarnaa 'er nevens voegende: ‘Waar mag tog wel morgen nu zyn? Het moet ergens weezen: want ieder ding is ergens.’ Naa zich een weinig bedagt te hebben, zeide hy: ‘Misschien is morgen in de zon.’ - De volgende korte Spreuk aantreffende: ‘Geleerdheid wordt van de wyzen niet zoo hoog geagt, als zy van de zotten veragt wordt,’ zeide hy: ‘Ik denk, dat de man, welke deeze Spreuk schreef, een groote zot was want wyze lieden waardeeren de geleerdheid zoo hoog als mogelyk is, en de zotten kunnen haar niet dieper veragten.’
Het treffendste voorbeeld, intusschen, waarin hy de
| |
| |
vrugtbaarheid zyner verbeeldinge, nevens het vermogen, om alwat hy in boeken en in de verkeering aantrof zich toe te eigenen, ten toon spreidde, was zyne uitvinding van een denkbeeldig Gewest, Allestone genaamd, waar van hy zich zelven als Koning beschouwde. Het geleek naar het bekende Utopia, hoewel hy van dien Politieken Roman nooit hadt hooren spreeken. Van dat Land beschreef hy de geschiedenis, en maakte 'er eene fraaie en vernuftige Kaart van, geevende naamen van zyne eigen vindinge aan de voornaamste steden, bergen, rivieren, enz. En gelyk de Geleerdheid immer het voorwerp van zynen diepsten eerbied was, voorzag hy dat Land ryklyk met Universiteiten, aan welke hy Hoogleeraars aanstelde, aan inrichtingen en schikkingen bepaald, welke aan Stigters van meerdere jaaren geene oneere zouden gedaan hebben.
Doch hoewel hy, in den loop van zyn kortduurend leeven, met het opleggen van eenen voorraad van kundigheden zich immer onledig hieldt, klaarblykelyk tot oogmerken, welke, zoo als de uitkomst leerde, nooit zouden bereikt worden, - zyne laatste Ziekte, welke hy met eene kloekmoedigheid, die bykans geen voorbeeld hadt, doorstondt, diende ten spreekenden bewyze, dat hy de kunst verstondt, om de verzamelde schatten ter bemoediginge en vertroostinge van zynen geest te doen dienen. Dikmaals kortte hy de verdrierige uuren van een krankbed, met de herinnering van 't geen hy geleezen, gezien of gedaan hadt, in zyne gezonde dagen. Dikmaals sprak hy over zyne herstelling, doch nooit met ongeduld; en de zegepraal der ziele op het lichaam bleef tot het uiterste toe zoo volkomen voortduuren, dat hy tot in het laatste half uur vóór zyn sterven zyne geteekende Landkaarten met vermaak beschouwde.
Zonder in een uitvoerig verslag van de natuur zyner ziekte uit te weiden, zal het voor Ouders in 't algemeen van belang zyn te weeten, dat dezelve geen grond gaf ter versterkinge van het algemeen gevoelen, dat een vroeg vernuft geen lang leeven belooft. De merkwaardige gedaante van zyn hoofd, 't welk de bewondering van veelen, inzonderheid van Kunstenaaren, hadt gewekt, hadt eenige twyfelingen doen ontstaan, die het wenschelyk maakten, dat zoo wel het hoofd als het lichaam wierdt ontleed. Hier uit bleek, dat de harssenen buitengemeen groot, en volmaakt gezond waren;
| |
| |
dat de oorzaak der ziekte in de Maag huisvestte, om welke te overwinnen de toegediende hulpmiddelen niets vermogt hadden; en dat hy, zonder dit ongemak, voor 't welk ouden en jongen even zeer blootstaan, de jaaren der volwassenheid zou hebben kunnen bereiken.
|
|