Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal der uitbarstinge eener lugtverhevelinge naby Benares, in de Oost-Indiën, en van het vallen eeniger steenen ten zelfden tyde, op den afstand van omtrent veertien mylen van die stad. Door John Lloyd Williams, Esq. F.R.S.‘Ziet hier het zo beslissend geval van Steenen, uit de Wolken op Aarde nedergekomen, waarvan | |
[pagina 615]
| |
wy hier boven gesproken, en welks verhaal wy beloofd hebbenGa naar voetnoot(*).’
Eene byzonderheid van zo zeldzaam eene natuure, als het vallen van Steenen uit den hemel, kon niet missen de verwondering te verwekken, en de aandagt te vestigen van elk onderzoeklievende. Onder een bygeloovig Volk wordt elk ongewoon, en daarom veelal bovennatuurlyk geheeten, Verschynzel met een stilzwygenden schrik en eerbiedenis aangezien: de oorzaak toeschryvende aan den wil des Opperweezens, krygen zy het niet in den zin, om te oordeelen over de middelen, waardoor het daargesteld wordt, of de oogmerken, waartoe het strekke; en wy hebben allen grond om te vermoeden, dat vooroordeel en bygeloof invloed hebben op de verhaalen of beschryvingen van zodanige Verschynzelen. In het geval voorhanden heb ik myne naspeuringen meest gedaan by Europeaanen, die dun gezaaid zyn in dat gedeelte des lands. Het berigt, 't welk ik ontving, was, dat, op den 19 December des Jaars 1798, omtrent agt uuren in den avond, een zeer sterk lichtende Verheveling in de lugt gezien was door de Inwoonders van Benares en de omliggende streeken; dezelve hadt de gedaante van een grooten Vuurkloot, en ging vergezeld door een sterk geraas, gelykende op dat des donders; - dat 'er eene menigte van Steenen uit viel naby Krakhut, een Dorp, op de Noordzyde van de Rivier Goomty, omtrent veertien mylen van de Stad Benares, gelegen. De Lugtverheveling vertoonde zich in het westlyk gedeelte des halfronds, en was slegts korten tyd zigtbaar; zy werd waargenomen door verscheide Europeaanen zo wel als door Inboorelingen, op verscheide plaatzen des lands. In de nabyheid van Juanpoor, omtrent twaalf mylen van de plaats, waar de Steenen gezegd worden gevallen te zyn, werd dit Lugtverschynzel waargenomen door verscheide Europische Heeren en Dames, die hetzelve beschreeven als een grooten Vuurkloot, gepaard | |
[pagina 616]
| |
met een kletterend geluid, niet ongelyk aan dat van een Peloton, 't welk gebreklyk afvuurde. Het Lugtverschynzel werd ook gezien en het geluid gehoord door verscheide Persoonen te Benares. De Heer davis nam waar, dat het licht scheen in het vertrek, waar hy zich bevondt, door een glazen venster, met zulk eene sterkte, dat de schaduw der glasroeden zich vry duidelyk vertoonde op een donker vloertapyt: het scheen hem toe zo helder geweest te zyn als het helderst maanlicht. Wanneer het verhaal van de daarby gevallene Steenen te Benares kwam, zondt de Heer davis, Regter en Magistraatspersoon van dit District, een kundig persoon, om te dier plaatze onderzoek te doen. Toen deeze in het Dorp kwam, naby 't welk de Steenen gezegd werden gevallen te zyn, verhaalden hem de Inboorelingen op zyn vraagen, dat zy dezelve of in stukken gebroken, of al het opgeraapte gegeeven hadden aan den Tesseldar (den daar gebooren Collecteur) en anderen; doch dat hy gemaklyk eenige in de omliggende velden zou vinden, waar dezelve gereed te ontdekken zouden weezen, (het gewas stondt niet hooger dan twee duimen boven den grond) door na te gaan, waar de aarde nieuwlings opgeworpen was. In gevolge van deeze onderrigtingen, bragt die man vier Steenen, door hem gevonden, aan den Heer davis: dezelve waren, door de kragt des vals, volgens de maat, welke hy medebragt, omtrent zes duimen diep gevonden in velden, die zeer onlangs bewaterd scheenen; en het bleek, uit 's mans beschryving, dat dezelve op een afstand van omtrent honderd roeden van elkander gelegen hadden. Verder vernam hy van de Inboorelingen, ten opzigte van het Lugtverschynzel, dat het omtrent agt uuren in den avond was, wanneer zy, na huis gaande, een zeer helder Licht zagen, uit de lugt komende, gepaard met een zwaaren donderslag, onmiddelyk gevolgd door het geraas van lichaamen, die daaromstreeks uit den hemel vielen. Onzeker of eenige hunner Goden betrokken waren in dit voorval, hadden zy het niet durven waagen, des eenig onderzoek te doen, voor den volgenden morgen. Het eerste, 't welk toen hunne aandagt getrokken hadt, was het vertoon, dat de grond op verscheide plaatzen in hunne velden op de | |
[pagina 617]
| |
voorgemelde wyze opgeworpen was; te welker plaatze zy, by nader onderzoek, de Steenen vonden. De Adsistent van den Collecteur aldaar, de Heer erskine, een kundig jong Heer, een deezer Steenen ziende, hem gebragt door den Tesseldar, vondt zich opgewekt om iemand na dat gedeelte des Lands te zenden, ter verdere naspeuring. Deeze keerde terug met verscheide dier Steenen, en gaf een verhaal, gelyk aan dat des Persoons, door den Heer davis gezonden; ter nadere bevestiging een ondertekend en gezegeld geschrift medebrengende. De Heer maclane, zeer digt by het Dorp Krakhut woonende, gaf my een gedeelte van een Steen, hem 's morgens naa het vertoon des Lugtverschynzels gebragt, door den man, die ten zynen huize de wagt hieldt. Deeze Steen was (volgens het verhaal diens mans) gevallen door het dak van zyne hut, niet verre van des Heers wooning gelegen: verscheide duimen diep hadt dezelve zich in den vloer geboord, die van vastgestampte aarde was. De Steen zou, naar 't gegeeven berigt, in 't geheel meer dan twee ponden gewoogen hebben. Op den tyd deezes Lugtverschynzels was de hemel geheel helder; geen zweem van een wolkje hadt men zints den elfden dier maand gezien, en vertoonden 'er zich geene wolken eenige dagen laater. Van deeze Steenen heb ik 'er agt gezien, bykans volkomen, behalven de gedeelten van verscheide andere, door de bezitters gebroken, om ze aan hunne vrienden te schenken. De gedaante der volkomenste was die van een onregelmaatigen Cubus, aan de kanten gerond; doch de hoeken waren op de meeste zigtbaar. Zy waren onderscheiden in grootte, van omtrent drie tot vier duimen in de grootste diameter; één derzelven vier en een vierde duim haalende, woog twee ponden en twaalf oncen. Zy hadden alle hetzelfde voorkomen, en waren van buiten bekleed met eene harde zwarte omkorsting, die op eenige plaatzen gevernisd scheen, of na Joodenlym geleek: in de meeste waren spleeten, die, daar ze overdekt waren met eene stoffe, gelyk aan die des bekleedzels, veroorzaakt scheenen in den val, door het kletzen van de Steenen tegen elkander; eer zy in den val op aarde kwamen, scheenen zy door eene middenstoffe van zeer groote hette heengegaan te zyn. | |
[pagina 618]
| |
- Inwendig bestonden deeze Steenen uit een aantal kleine klootsche lichaamen van eene leikleur, omringd met eene witte zandagtige zelfstandigheid, doormengd met glinsterende korreltjes van eenen metaal- of vuursteenagtigen aart. Die klootsche lichaamen waren veel harder dan het overige van den Steen; het witte zandige gedeelte liet zich gemaklyk vergruizen door het wryven met eenig hard lichaam; gebroken zynde, hegtte zich een gedeelte aan den Zeilsteen; doch meer byzonder was dit het geval van de korst of het buitenste bekleedzel, 't welk zich meestal daardoor liet aantrekken. Naardemaal twee van de volkomenste Steenen, die ik heb kunnen krygen, zo wel als de gedeelten van eenige andere, onderzogt zyn door verscheide Heeren, welbedreeven in de Delfstof- en Scheikunde, zal ik het my niet onderwinden, eene verdere beschryving te geeven van de zamenstellende deelen deezer Steenen; noch ook het waagen, eenige gissing by te brengen wegens de wording van zo zeldzaame voortbrengzelen; noch ophaalen, welke ik van anderen vernomen heb: ik laat het der wereld over, om gevolgen te trekken uit de vermelde daadzaaken. - Alleen moet ik 'er nog byvoegen, dat 'er, gelyk bekend is, geene Volcaanen op het vaste land van Indie zyn; en, zo verre ik heb kunnen ontdekken, vindt men, in dat gedeelte des aardkloots, geene Steenen in den grond, welke eenige de minste gelykvormigheid hebben met de boven beschreevene. |
|