Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 586]
| |
nen Vriend, betreffende de Ontmoeting en het Onderhoud in 't opschrift vermeld, den volgenden Brief.’
Gy zult u misschien verwonderen, dat ik my zo lang te Geneve heb opgehouden, zonder u een enkel woord over den beroemden bonnet te schryven, die op zyn Buitengoed Genthoo, omtrent vier mylen van Geneve, woont. Dan my was verhaald, dat deeze Heer zich in een zeer slegten staat van gezondheid bevondt, doof en blind was, en verboden hadt, iemand, zyne naaste Bloedverwanten uitgezonderd, by zich toe te laaten. Eindelyk was ik gelukkig genoeg van hoope te krygen, dat ik toegelaaten zou worden by dien grooten Wysgeer en Natuurkenner. De Heer K ....., een Bloedverwant van bonnet, nam vriendlyk op zich, my ten diens huize te brengen; met verzekering, dat de Heer bonnet myne begeerte, om hem te zien, zeer wel zou opneemen. - Wy gingen te zamen op een morgen derwaards; doch vonden hem niet t'huis. De Heer K ..... liet 'er een boodschap, dat een Heer uit Rusland begeerde kennis met hem te maaken. 's Volgenden daags kreeg ik eene uitnoodiging van bonnet zelven. Op het bepaalde uur begaf ik my na 's Wysgeers verblyf. Binnengelaaten, geleidde men my na de kamer, waar zich die Wysgeer bevondt, dien ik, te myner groote verbaazing, in eenen geheel anderen toestand aantrof, dan men hem doorgaans beschreeven hadt. Ik had verwagt een zwak oud man te zullen zien, onder den last der jaaren ter aarde geboogen, met eene ziel, onverduldig nog omzweevende in een broos lichaam, haakende na zyne ontbinding, om als een hemelburger uit zyne ballingschap ontslaagen te worden - met één woord, niets meer dan de ruïnen van 't geen voorheen charles bonnet geweest was. - Doch, in stede hiervan, kwam ik in de tegenwoordigheid van een bevallig oud man, wiens oogen glinsterden met al het vuur van gezondheid en kloek verstand, wiens stem sterk was en duidelyk, in 't kort bonnet zelven, zo als de Leezers van 's Mans Palingenesie hem zich voorstellen. | |
[pagina 587]
| |
Bonnet ontving my aan de deur zyns vertreks, en reikte my gulhartig de hand toe. - ‘Gy ziet,’ sprak ik, ‘een Jongeling, die uwe Werken met veel genoegen en voordeel geleezen heeft, en den Schryver eerbied en liefde toedraagt.’ - De Grysaart antwoordde: ‘Het strekt my tot vermaak, wanneer ik hoor dat myne Werken aan waardige Menschen eenig genoegen schenken.’ - Wy zaten by 't vuur; bonnet in een grooten Armstoel, en ik naast hem op een gewoonen. - ‘Kom nader,’ sprak hy; teffens het Instrument, 't welk hy om te hooren gebruikt, aan zyn oor brengende; ‘myn gehoor is zwak en onvolkomen geworden.’ - Ik kan, van woord tot woord, niet verhaalen, wat bonnet en ik te deezer gelegenheid spraken, in een onderhoud van drie uuren; doch, wat ik my herinner, zal ik u mededeelen, en hiermede zult gy u te vrede moeten houden. In de eerste plaats moet ik vermelden, dar ik geheelenal bekoord was over de vriendlykheid en openhartigheid, waarmede hy my bejegende. Geen zier hoogmoed of trotschheid huisvest by deezen Man. Hy sprak met my alsof ik zyns gelyken was, en ontving myne herhaalde betuigingen van hoogagting met eene beleefdheid en nederigheid, alsof hy een Man geweest ware, die eerst eenigen naam in de Geleerde Wereld begon te maaken. Zyn eigen hart is zo opregt goed, zo zuiver, zo schuldloos, dat hy elke betuiging, welke hem gedaan wordt, ontvangt als eene eerlyke en opregte uitboezeming des harten, en nooit de opregtheid van anderen in twyfel trekt. - ô, Welk een onderscheid tusschen de Hoogduitsche Geleerden en zulk een Man als bonnet! De eerstgemelden ontvangen uwen lof, met een glimplach, waar de trotschheid kennelyk door heen kykt, als eene verschuldigde schatting, hun toegebragt, en slaan naauwlyks eenige acht op hem, die ze aanbiedt; maar bonnet brengt zedig de beleefdheid, welke men hem bewyst, op den bewyzer over. Nogthans, hoe verbaazend groot was het onderscheid tusschen hem en my! Ik zat in gesprek met eenen Man, bekend en geëerd als een der grootste Wysgeeren, door geheel de wereld; hy sprak met een Jongeling, die onder den grooten hoop der menschen heen wandelt, en hem geheelenal onbekend. Bonnet schiep genoegen in myn voorstel, dat ik ten | |
[pagina 588]
| |
oogmerke had, zyne Werken in 't Russisch te vertaalen; doch vroeg my, ‘waarmede ik zou beginnen?’ - ‘Met de Beschouwing der Natuure,’ was myn antwoord, ‘als een Werk, 't welk, in waarheid, een Magazyn van nuttige kundigheden mag genaamd worden.’ - ‘Ik was,’ gaf hy hierop te verstaan, ‘toen ik dit Werk schreef, verre van te verwagten, dat het zulk een gunstig onthaal zou ontmoeten, en in zo veelerlei Taalen overgezet worden. Gy kunt uit de Voorreden zien, dat ik ééns op het punt stond om het geheele Werk in het vuur te werpen. Ik acht de Palingenesie het nuttigste van alle myne Schriften, en dat meest verdient vertaald te worden. De tegenwoordige Eeuw is de Eeuw der Ongeloovigen.’ Geenzins was bonnet 'er over te vrede, dat men zyne Beschouwing der Natuure, zonder zyne toestemming, in 't Engelsch en Hoogduitsch vertaald hadt. ‘Wanneer,’ zeide hy, ‘de Schryver van eenig Werk nog in leevenden lyve is, komt het my voor, een groot gebrek aan welleevenheid te zyn, aan de Vertaaling, zonder diens toestemming, de hand te slaan.’ - Minst betoonde hy zich voldaan over de Hoogduitsche Vertaaling, door den Hoogleeraar titius vervaardigd; dewyl deeze het zich onderwonden hadt, om, op verscheide plaatzen, verbeteringen in dit Werk te maaken, en zyne eigene denkbeelden in die des Schryvers in te lyven. - Ik merkte aan, dat titius, schoon een geleerd Man, dikwyls zyne meening niet begreepen hadt; by voorbeeld, de woorden van bonnet, Je m'eleve à la raison eternelle! zet titius over, Ich erhebe mich zu der ewigen Vernunft! schoon de zin duidlyk vordere, dat hy het woord Vernunft niet, maar Ursache bezigde: Ik verhef my tot de eeuwige Oorzaak! gelyk de Engelsche Overzetting heeft. Bonnet sloeg my op de schouder, toen ik deeze aanmerking maakte. Bonnet bemint lavater; hy prees diens hart en bekwaamheden: ‘maar,’ voegde hy 'er by, ‘men kan hem niet tot een veiligen Gids in de Wysbegeerte neemen.’ Rousseau werd door bonnet onderscheiden als een der keurigste Schryveren. ‘Rousseaus Styl,’ zeide hy, ‘is waarlyk muzyk; maar zyne Philosophie bouwt kasteelen in de lugt.’ Aan de naagedagtenis van | |
[pagina 589]
| |
rousseau kon bonnet niet vergeeven de gestrengheid, waarmede hy de Regeering van Geneve behandeld hadt. Bonnet merkte aan: ‘In geheel Europa is geene Stad zo verlicht als Geneve. Kunstenaars, Werklieden, Kooplieden, Vrouwen, jonge Dogters, leezen hier niet alleen Romans en Tooneelspelen, maar ook Boeken over de Wysbegeerte, en hebben ieder eene kleine verzameling van zulke Boeken.’ - Uit myne eigene ondervinding kan ik in dit geval spreeken. Een Kapper in Geneve heeft doorgaans voltaire op zyn duim; en een jonge Graaf, die Lessen gaf over de Verborgenheden der Natuure, werd door de Jufferschap het greetigst gehoord. - Bonnet draagt in Geneve den bynaam van het Insect. |
|