Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneeming van eene verzweering in de Linea alba, door welke galsteenen ontlast wierden. Door J.J. Meijer, Med. & Chir. Doctor te Zevenbergen.Alhoewel het zeker is, dat 'er Galsteenen by veele menschen huisvesten, is het egter zeldzaam, dat zy zig een weg door de bekleedzelen van den buik baanen, en dus door zulke tegennatuurlyke wegen ontlast worden; men heeft 'er veel meer voorbeelden van, (en men zou 'er waarschynelyk nog meer hebben, indien men de ontlaste drekstoffe, in zommige gevallen, naauwkeuriger kon of wilde onderzoeken) dat dezelve zig door den endeldarm ontlasten. Het navolgende geval scheen my de aandagt der Genees- en Heelkundigen wel waardig; waarom ik het dan ook mededeele. Op den 26sten September 1798 wierd ik door Diakenen te Trigt verzogt, om de Vrouw van andries verheyen, die al zedert eenige dagen over felle pyn in den buik geklaagd had, te bezoeken, en het noodige daartegen te verrigten. De Lyderesse was eene zeer maagere Vrouw, 61 jaaren oud, van een vaale kleur, zedert verscheiden jaaren gekweld met de Jicht, | |
[pagina 561]
| |
en met toevallen van zwakke werktuigen der spysverteering, die voornaamelyk in krampagtige braakingen, ten tyde wanneer de Jicht uitbreeken wilde, bestonden, en te gelyk dikwyls door Kolykpynen aangetast, en met Jichtknobbels aan de gewrigten der handen en vingers voorzien. Haar onderzoekende, vond ik, ongeveer in het midden tusschen den navel en de schaambeenderen, in de Linea alba, een Ettergezwel, ter grootte van een half hoenderey, met eene duidelyke fluctuatie en een harden ontstooken omtrek; de geheele buik was opgezwollen, hard en gespannen op 't gevoel. Dit gezwel had zig zedert 12 of 14 dagen beginnen te formeeren, na dat de Lyderesse, volgens haar zeggen, hevige pyn in den buik, met sterke koortzen, had doorgestaan, die zig allengskens naar deeze plaats byeentrok, en waarop zy nu zedert eenige dagen een pap van lynkoek leggen had. Den volgenden ochtend opende ik het gezwel met een lancet, en 'er liepen omtrent 4 of 5 oncen bloederige etter, van een goede consistentie, maar ondraagelyken stank, als van foeces, uit; zo dat ik werkelyk op het eerste oogenblik vreesde, dat 'er eene darm ontsteeking, die tot verettering overgegaan was, ware voorafgegaan, en dat zig de etter nu naar buiten ontlastte. Na dat genoegzaam alle etter uit de gemaakte opening was gevloeid, bemerkte men, door eene zagte drukking met den vinger, rondsom de opening, eene groote holligheid en ruimte onder de huid, en eene groote hardigheid rondsom het ettergezwel. In de wond legde ik wat plukzel, en op de hardigheid, om dezelve te ontbinden, een empl. Diachyl. c.g. en verder een behoorlyk verband. Den 28sten liep 'er taamelyk veel van een dun, rood vogt uit de opening; en nu ontdekte ik, dat de gezegde holligheid zig meer naar de beide zyden van den onderbuik, dan wel naar binnen uitstrekte, en dat 'er fistuleuse gangen voorhanden waren, welker loop zig egter, wegens de onrustigheid der Vrouw, niet met zekerheid ontdekken liet. Voor het overige had de Lyderesse aan het ettergezwel geen pyn, maar was koortzig, klaagde over een bitteren smaak in den mond en weinig eetlust. Thans appliceerde ik ettermaakende middelen, inspuitingen van het Digestiv. liquef. plenkii, en de voorschreeven pleister. Inwendig liet ik de Lyderesse eene mixt. refriger. neemen. | |
[pagina 562]
| |
Den 29sten was de uitvloeijende etterstoffe van een beter aanzien, en de hardigheid was aanmerkelyk zagter geworden. Dezelfde middelen wierden tot den 2den October voortgebruikt, wanneer de holligheid zig met jong vleesch byna had opgevuld en weinig etterde, waarom de inspuitingen ook weggelaaten wierden; dan op den 7den October een aanzienlyke menigte van een dun, slymerig, byna helder vogt uit de opening uitvloeijende, zo wel voor als onder het verbinden, onderzogt ik de wond op nieuw, en ontdekte twee fistuleuse openingen, waarvan de eene, ter diepte van anderhalven duim, regt naar binnen, de tweede byna dwars over de regterzyde van den onderbuik, doch eenigzins schuins naar boven, naar de spina anterior et superior ossis ilei, liep, en, voor zo ver ik met de sonde komen kon, ter lengte van een duim; ook waren rondsom de uitwendige opening de bekleedzelen van den buik zeer hard. Naar de menigte der uitvloeijende stoffe te oordeelen, was het zeker, dat deeze pypzweeren zig verder moesten uitstrekken, dan ik met de sonde ontdekken kon, en ik begreep wel, dat dezelve uit een ingewand van den buik voortkwamen, maar uit welk, kon ik te dier tyd met geen zekerheid bepaalen. Daar de stoffe dun, slymerig, zonder kleur, en byna zonder reuk was, zou my dit bykans hebben doen denken, dat dezelve, wegens haar speekzelagtig voorkomen, uit het pancreas kwam, zo niet de ligging van deeze klier een voornaame reden tegen dit gevoelen had opgeleverd. Ook was het zeker, dat de rigting deezer pypzweeren zeer hoekig en ongelyk loopende zyn moest, wyl alle aangewende middelen, ter uitvorsching van derzelver diepte en loop, vrugteloos waren; de ingespuite vogten bleeven gemeenlyk langen tyd terug, en konden niet gemaklyk weder uit de opening worden gedrukt. Voor het overige bevond zig de Lyderesse, onder het toedienen van ontbindende en versterkende middelen, als antimonial., sal. med., afkookzel van rad. gramin., taraxac., cichor., lign. Quass., Extr. Amar. enz., zedert het ontstaan der verzweering, in een beteren staat van gezondheid, dan voorheen. Ik nam myne toevlugt weder tot de voornoemde injecties, en vond den 12den October een goeden etter, in eene behoorlyke hoeveelheid, egter met het speek- | |
[pagina 563]
| |
zelagtig vogt gemengd; de anderzins dikke, harde buik was aanmerkelyk dunner en zagt geworden, en de hardigheid in den omtrek der opening byna verdweenen; voorts de Lyderesse redelyk wel zynde, maakte ik ook geene verandering in de behandeling. Dan deeze schynbaare beterschap duurde niet lang. Den volgenden dag was de geheele buik sterk gespannen en pynelyk; de Lyderesse kreeg hevige poogingen tot braaken, zonder egter iets te ontlastenGa naar voetnoot(*), verzeld van kolykpynen; en 'er liep wederom zulk eene groote menigte dunne stoffe uit de wonde, dat de opgelegde compressen van vier tot zes maalen in de 12 uuren moesten verwisseld worden; ook ontstond 'er, ter zyden van de eerste opening, een nieuw klein ettergezwel, met drie openingen, welke zo wel onderling, als met de eerste gemeenschaplyk ineen liepen. Den 24sten October sneed ik het dwars kanaal in zyne gantsche lengte open, en ontdekte, eenige dagen laater, een sinus van ruim twee en een halven duim lengte, die in eene schuinze rigting naar binnen en opwaards de buikspieren doorboorde, en, gelyk het scheen, naar de lever liep; maar verder te sondeeren, dan tot de gezegde diepte, was my onmogelyk, hetwelk my nu als waarschynelyk deed voorkomen, dat deeze sinus in de lever eindigde. Om nu ook deezen met het mes open te snyden, en vervolgens den verderen loop daarvan op te zoeken, kwam my, by zulk een oud, gebrekkig en bykans uitgeteerd ligchaam, niet geraaden voor; waarom ik dan liever verkoos, denzelven door zagte inspuitingen open en zuiver te houden, en de bovengenoemde middelen inwendig te laaten voortgebruiken. Tusschen den 12den en 19den November bemerkte ik, 't geen ik nog niet gezien had, dat de compressen door het uitgeloopen vogt eenigzins groen geverwd wierden, en dat, wanneer men met de hand zagt van | |
[pagina 564]
| |
de lever naar de buitenste opening heen drukte en streek, het uitloopen van het vogt aanmerkelyk bevorderd wierd; ook was het uitvloeijend vogt zo scherp, dat 'er op de huid, zo ver het zig verspreidde, puistjes verscheenen; het liep nu in grootere, dan in kleinere hoeveelheid uit, welk laatste de Lyderesse altoos pynelyk was; en in de maand January 1799 wierd de buitenste opening zo klein, dat ik genoodzaakt was, dezelve door middel van de bereide spons te verwyden. Toen, in de maand February, de inundatie van Gelderland ontstond, had ik in eenige weeken geene gelegenheid, om de Lyderesse te zien; maar in de maand April weder by haar komende, vond ik, dat in de uitvloeijende stoffe zwarte stipjes en schilfertjes in menigte dreeven; en de Lyderesse verhaalde my, dat zy, eenige dagen geleden, zwaare kolykpynen en braakingen had doorgestaan; dat daarop de omtrek der opening sterk ontstooken was geworden, en dat 'er kort daarop een zwarte brok, van grootte als een paarde-boon, uit was gekomen, maar dezelve op den grond vallende, was die weggeraakt. Het gantsche geval overweegende, begon ik in twyffel te trekken, of dit vreemde ligchaam niet een Galsteen mogt geweest zyn; en het kwam my nu zeer waarschynelyk voor, dat de, in de uitvloeijende stoffe dryvende, stipjes en schilfertjes, deeltjes van Galsteenen waren, door de inspuitingen en door de beweegingen der buikspieren losgewerkt; en wyl ik vermoedde, dat 'er meer zulke steenen ten voorschyn konden komen, verzogt ik de Vrouw, zo dra zy weder iets van dien aart ontdekte, my te laaten roepen; hetwelk dan op den 6den May ook geschiedde. De Lyderesse had, geduurende een paar dagen, zwaare braakingen doorgestaan, en klaagde nu over pyn in de zweer, in welker opening ik een zwart, hard ligchaam ontdekte. De opening door het mes ruimer gemaakt, en het ligchaam daaruit gehaald hebbende, bevond ik, dat het een Galsteen was, van eene langwerpige gedaante, met verscheiden hoeken, en hebbende de grootte van een eikel; de kleur van buiten was donkerbruin, inwendig saffraan-geel; de zelfstandigheid scheen meest uit kleine blaadjes of schilfertjes te bestaan, voornaamelyk de buitenste korst; hy dreef op het water, | |
[pagina 565]
| |
brandde aan de kaars, en had verder de door de Scheikundigen opgegeevene kenmerken van een Galsteen. Het toedienen van ontbindende en versterkende middelen wierd voortgezet, en daaglyks, of om den anderen dag, eene verzagtende inspuiting toegediend, als ook zomwylen, wanneer zig krampagtige pynen opdeeden, warme weekmaakende en ontspannende stoovingen en pappen op den buik geäppliceerd; by welke behandeling de Lyderesse merkelyk beter scheen te worden. Intusschen bleef de uitvloeijende stoffe van hetzelfde aanzien, en byna altoos met die zwarte stipjes en schilfertjes gemengd; zo dat men eene nieuwe ontlasting van Galsteenen kon te gemoet zien, gelyk ook werkelyk, in de maand July des zelfden jaars, geschiedde, wanneer, naa voorafgegaane kolykpynen, die egter niet zo hevig waren als voorheen, een derde steentje, half zo groot als de voorgaande, ontlast wierd. Of 'er nog meer steenen door den endeldarm ontlast zyn, is my onbekend, wyl zekere omstandigheden veroorzaakten, dat ik de Lyderesse maar zelden meer te zien kreeg; doch ik kan niet voorby, aan te merken, dat de Lyderesse, naa het ontlasten deezer steenen, veel verligting in de krampagtige toevallen der maag, alsmede een langer uitblyven der Jicht, ondervond. Myn vertrek van Trigt maakte nu aan deeze Waarneeming een einde; doch in de maand April deezes jaars ontving ik het berigt, dat de Lyderesse nog leefde en taamelyk wel was, maar dat het ongemak aan den buik nog in denzelfden staat was, als by myn vertrek; dat 'er by aanhoudendheid etterstoffe uitvloeide, en van tyd tot tyd nog steentjes voor den dag waren gekomen; de pleisters, die 'er opgelegd worden, waren, by het afneemen, zo zwart als basilicon; 'er was een sterke reuk by; en de Lyderesse ging toen met een stokje door het huis. Alhoewel nu deeze Waarneeming geenzins eene nieuwe ontdekking, nopens het ontlasten van Galsteenen, door verzweeringen aan den buik, moge behelzen, scheen my dezelve egter, als eene kleine bydrage, in dit geagt Maandwerk, tot de geschiedenis der Galsteenen, te kunnen dienen. - Wy vinden voornaamelyk in hallers Element. Physiologiae, Tom. VI. Lib. 23, veele gevallen byeen verzameld, in welke zulke steenen zig een weg door de vliezen der galblaas en de bekleed- | |
[pagina 566]
| |
zelen van den buik baanden; en in hetzelfde Werk is uit frank, Anmerk. Tom. IV. p. 480. een geval aangehaald, waarin een steen, van de gedaante eener moerbezie, door eene verzweering naast den navel doorbrak. Dan het behoort zeker tot de allerzeldzaamste gevallen, dat dezelve aan den onderbuik, zo ver onder den navel, doorbreeken; meest ziet men dit in den regter bovenbuik, zodanig als het geval, door Dr. koole waargenomen, in de Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, I Deel, p. 509, beschreeven is. Ik beken ook, geen vermoeden op Galsteenen gehad te hebben, voor dat de Lyderesse my verhaalde, dat 'er een zwart ligchaam uit de zweer was gekomen, alhoewel de verschynzels, die men veelal by persoonen, met Galsteenen geplaagd, waarneemt, hier in een aanmerkelyken graad voorhanden waren; maar dezelfde verschynzels ziet men ook by dat zoort van Jicht, welke cullen, (zie cullen, First Lines of the Practice of Physic, Vol. I. § 520 der Hoogduitsche Vertaaling, tweede Druk, Leipz. 1789, en insgelyks in zyne Nosologia methodica) onder den naam van Atonic Gout, Podagra atonica, beschryft; en dewyl by onze Lyderesse zulke duidelyke teekens van dat zoort van Jicht aanweezig waren, versterkte my dit in myne opgevatte meening, dat deeze toevallen enkel door de Jicht, en de met dezelve verbonden zwakke werktuigen der spysverteering, veroorzaakt wierden; egter niet uit het oog verliezende, dat 'er hoogstwaarschynelyk zwartgallige verstoppingen der ingewanden van den buik mede gepaard gingen; te meer, daar verscheiden voornaame Geneeskundigen, als grant, stoll, mezler enz., de Jicht onder de zwartgallige Ziekten rangschikken. En hieruit nam ik myne indicatie en indicata, welke ik, ook zelfs naa het ontlasten van Galsteenen, niet weezenlyk veranderde; ofschoon my niet onbekend is, dat men verscheiden middelen, b.v. dat van durande, (zie richters Chirurg. Bibliothek, Band 8. St. 2.) uit Naphtha vitrioli, met ol. terebinth., ter ontbinding der Galsteenen, heeft aangepreezen. Dan daar deeze aanpryzingen meestal op Scheikundige, buiten het ligchaam te werk gestelde, proeven steunen, die, zo als de ondervinding meermaalen geleerd heeft, op het levende dierlyke ligchaam aangewend, zeer onzeker zyn, en waardoor men veel- | |
[pagina 567]
| |
al meer na- dan voordeel heeft toegebragt: zo heb ik my, by dit gebrekkig ligchaamsgestel, liever tot zagtere middelen bepaald; de les behartigende, dat, waar men geen nut kan stigten, men ook niet moet schaden. Even min, als het gebruik van sterk prikkelende inwendige middelen, zou, in dit geval, de operatie, die de nieuwere Heelkunde aan de hand geeft, om Galsteenen uit de Galblaas te haalen, gepast geweest zyn. Ik heb boven reeds aangemerkt, dat de Lyderesse, naa het ontlasten der Galsteenen, veel verligting, zo in de krampagtige toevallen der maag, als in de kolykpynen, voelde; terwyl nu ook de jichtpynen langer uitbleeven. Zouden ook veelligt de Galsteenen, door hunne mechanische prikkeling, de aanvallen der Jicht bevorderd hebben? - Ik durf deeze vraag niet beslissend beantwoorden, alhoewel 'er eenige grond ter omhelzing van dit gevoelen voorhanden schynt te zyn. Dit zal ik 'er alleen nog byvoegen, dat, myns bedunkens, deeze Waarneeming kan strekken, om Geneeskundigen, die jichtige Lyders, en voornaamelyk jichtige VrouwspersoonenGa naar voetnoot(*), die niet meer menstrueeren, te behandelen hebben, ook op Galsteenen te doen denken; in 't byzonder, wanneer de Jicht van haaren geregelden loop afwykt; - verder, om te doen zien, dat men de krampagtige toevallen in den buik, by jichtige Lyders, niet altoos van eene verplaatzing der Jichtstoffe kan afleiden, dewyl zomtyds eene grove stoffelyke oorzaak aanweezig is; en dat het dus, in zulke omstandigheden, ook niet dienstig zyn zal, de vermeende Jichtstoffe door in- of uitwendige sterk prikkelende middelen naar de buitendeelen te dryven, maar dat daarentegen krampstillende en ontspannende middelen, voornaamelyk op den buik geäppliceerd, van grooter nut zullen zyn. |
|