Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 527]
| |
Leevensbyzonderheden van Oliver Goldsmith.‘Dr. goldsmith, in Engeland, als Schryver en Dichter, en, uit Vertaalingen van eenige zyner Werken, ook by ons met roem bekend, merkt ergens op, dat het Leeven van een Letteroefenaar zelden stoffe tot zonderlinge ontmoetingen geeft; dan zyn eigen Leeven maakt eene uitzondering op deezen algemeenen regel. Voor de laatste en volkomenste Uitgave zyner Werken, in den Jaare 1801, is eene Leevensbeschryving deezes Schryvers geplaatst, veele byzonderheden opleverende, zyne vroegste jaaren betreffende, medegedeeld door zyne oudste Zuster catharina, Egtgenoote van daniel hodson, Schildk. Het voornaamste daarvan zullen wy hier vermelden.’
De Eerw. charles goldsmith hadt zeven Kinderen, vyf Zoons en twee Dogters. Van zyn oudsten Zoon, de Eerw. henry goldsmith, hadt de Vader de hoogste verwagtingen gevormd, dewyl hy op de laagere en hoogere Schoolen zich zo zeer hadt doen uitmunten; maar een vroegtydig huwelyk, op zyn negentiende jaar, strekte hem ten hinderpaal om vorderingen in den Kerklyken dienst te maaken. Oliver goldsmith was een tweede Zoon, zeven jaaren laater dan zyn Broeder gebooren. De kosten, besteed aan den oudsten Zoon, ten grooten bezwaare van 's Vaders schraale inkomsten, maakten, dat hy deezen tweeden tot een Koopman schikte. Overeenkomstig met dit plan, leerde hy leezen, schryven en rekenen, by den Dorps-schoolmeester op zyns Vaders Standplaats, die Kwartier-meester geweest was in de Oorlogen door Koningin anna gevoerd; met het Leger was deeze na Spanje getoogen: hy hadt een goed gedeelte van Europa doorreisd, en bezat een romanesken aart. Dikwyls onderhieldt hy zynen Leerling met het verhaal zyner zonderlinge lotgevallen: en de indruk, welken deeze vertellingen maakten op den geest van den jongen goldsmith, hieldt de Familie | |
[pagina 528]
| |
voor den grond van dien lossen en onbestendigen aart, welke zich in diens volgend leeven ontdekte. Oliver onderscheidde zich, van zyne vroegste kindsheid af, van andere kinderen; hy toonde aan grilligheden onderhevig te zyn, voor 't meerendeel van een zeer ernstigen aart; doch was hy eens vrolyk, dan stak hy boven allen uit. Reeds zeer vroeg gaf hy blyken van vernuft, sterk genoeg om de aandagt te trekken van de Familie, waarvan veelen tot den geestlyken stand behoorden. Zeven of agt jaaren oud zynde, ontdekte hy eene natuurlyke geneigdheid om te rymen, en vermaakte menigmaal zyn Vader en Vrienden met deeze vroegtydige voortbrengzelen. Toen hy nog naauwlyks leesbaar kon schryven, schreef hy verzen, die hy, naa ze voorgeleezen te hebben, verbrandde. Zyne Moeder, die hem byzonder beminde, de zugt haars Zoons tot boeken en letteroefening bespeurende, was den Vader aan, om hem eene geleerde opvoeding te geeven: dan diens schraal inkomen, de kosten aan den oudsten Zoon besteed, en de talrykheid zyns huisgezins, leverden sterke tegenwerpingen op. Oliver werd intusschen besteld by Mr. griffin, toen Onderwyzer te Elphin, en lag t'huis by zyns Vaders Broeder john goldsmith, Esq. van Ballyoughter, digt by die Stad; deeze Oom was zeer met hem ingenomen. Ten diens huize was op een avond een groot aantal kinderen van beiderlei sexe; en oliver, toen slegts negen jaaren oud, werd verzogt een Hornpipe te danzen; een andere jonge Knaap speelde op den Vedel. Naauwlyks van de kinderziekte hersteld, en daardoor in 't aangezigt sterk getekend, maakte zulks, gevoegd by zyne korte en dikke gestalte, dat hy in 't vermoeden viel, dat de Vedelspeeler hem by esopus, danzende, vergeleek. 't Was waar; en dit denkbeeld verwekte gelach: dan welhaast veranderde die lach van voorwerp. Oliver hieldt te midden van den dans op; twee dichtregels voortbrengende, die zeer scherp waren, en ter oorzaak strekten van het besluit om hem te laaten studeerenGa naar voetnoot(*). Eenigen zyner Bloedverwanten, waaronder | |
[pagina 529]
| |
men agtenswaardige Geestlyken telde, booden aan, de kosten te zullen draagen; byzonder de Eerw. thomas contarine, aan olivers Moei getrouwd. De Eerw. Mr. greene droeg, naar goldsmiths eigen getuigenis, daartoe ryklyk by. Met dit inzigt werd oliver besteld op de School van Athlone, omtrent vyf mylen van zyns Vaders huis. Hier bleef hy omtrent twee jaaren onder den Eerw. Mr. campbell, voor zeer bekwaam bekend: dan deeze, ter oorzaake van ongezondheid, die School verlaatende, werd oliver gezonden aan den Eerw. patrick hughes, te Edgeworthstown, in Longford, waar hy zich tot het onderwys op de Universiteit bekwaam maakte. Van deezen leerde hy, naar zyn eigen getuigenis, meer, dan van iemand anders, en verkeerde met hem op een anderen voet dan dien van Meester en Leerling. Op zyne laatste reize na deeze School hadt hy eene vreemde ontmoeting, die aanleiding gaf tot een zyner BlyspelenGa naar voetnoot(*). Een Vriend hadt hem een Guinje gegeeven. Op zyn weg na Edgeworthstown, van zyns Vaders huis omtrent twintig mylen gelegen, hadt hy zich den geheelen dag vermaaklyk bezig gehouden met het beschouwen van de Buitenplaatzen; zodat hy zich met het vallen van den avond in eene kleine Stad, Ardagh, bevondt. Hier vroeg hy na het beste huis in de Stad; daardoor de beste Herberg verstaande: dan men begreep zyne vraag letterlyk, en wees hem het huis van een voornaam Heer te dier Stede. Hy riep om een knegt, om zyn paard in den stal te brengen en te bezorgen: hy steeg af, en werd in eene kamer gebragt; dewyl men veronderstelde, dat hy een Heer was, die ten deezen huize een bezoek kwam afleggen. Hy vondt den Heer zittende by een goed vuur. Deeze ontdekte terstond olivers misslag. Dan, een aartig man zynde, en uit den gast den naam van diens Vader verneemende, die toevallig by hem bekend was, zette hy de misneeming voort. Oliver beval een goeden avondmaaltyd gereed te maaken, noodigde den veronderstelden Herbergier met Vrouw en Dogters nevens hem aan te zitten, deedt twee vlessen wyn komen, en beval, te bedde gaande, dat men hem tot zyn ontbyt eenig gebak zou gereed maaken; en het was niet dan by zyn | |
[pagina 530]
| |
vertrek, toen hy om de rekening vroeg, dat hy ontdekte gastvry onthaald te zyn in een huis, 't welk niets minder was dan eene Herberg. In de maand Juny des Jaars 1744 werd oliver gezonden na het Collegie te Dublin. Hy vervoegde zich by den Eerw. Mr. wilder, aan wien hy byzonder was aanbevolen. Dan deeze Heer was van een stuurschen aart, en zeer oploopend; oliver, daarentegen, bedagtloos en onoplettend: zy stemden dus geheel niet overeen. Welhaast maakte oliver kennis te Dublin, en was los genoeg om een gezelschap van beiderlei sexe by zich ten maaltyd en op een dansparty te noodigen. Dit alles kwam zynen Opziender ongelukkig ter oore, die te midden van de vrolykheid ter kamer binnentradt, en welhaast een einde daaraan maakte; niet alleen behandelde deeze hem ruwlyk met woorden, maar besloot alles met hem, in tegenwoordigheid des gezelschaps, te slaan. De smaad, door die behandeling hem aangedaan, dreef den Jongeling tot wanhoop; hy besloot niemand zyner Vrienden te gaan zien, maar zich na eenig ander Land te begeeven, waar hy, geheel onbekend, zyn fortuin zou zoeken. Hy ontdeedt zich van zyne boeken, kleederen, en verliet het Collegie; doch zwierf in Dublin om, tot dat hy slegts één schelling in zyn zak hadt, toen hy zyne reis aanving. Zyn oogmerk was, te Cork aan boord van eenig Schip te gaan, en na eenig Land te zeilen, - welk, was by hem onbepaald. Van deeze ééne schelling onderhieldt hy zich drie dagen lang; waarop hy, zyne opperkleederen verkogt, en het geld, daarvan komende, verteerd hebbende, ten laatsten tot zulk een uiterste van honger kwam, dat hy, naa volle vier-en-twintig uuren gevast te hebben, een handvol graauwe erten, hem geschonken, voor het heerlykst eeten hieldt, 't geen hy immer proefde. Ten dien stonde bemerkte hy de dwaasheid van zynen stap, en besloot, even als de Verlooren Zoon, tot zynen Vader weder te keeren. Hy bevondt zich van 's Vaders huis niet zo verre verwyderd, of hy wist te bewerken, om zyn Broeder van zynen toestand te verwittigen, die tot hem kwam, hem van het noodige verzorgde, en weder in het Collegie terug bragt, waar hy met den Opziender zich eenigermaate verzoende; doch zy werden nimmer hartlyke vrienden. | |
[pagina 531]
| |
Kort naa dien tyd stierf zyn Vader. Zyn goede Oom contarine zogt dit verlies te vergoeden, en wenschte van hem een Geestlyke te maaken; doch dit stondt hem niet aan; zyn heerschende zugt was, andere Landen te gaan zien: toen hy zich tot den Bisschop vervoegde, werd hy afgeweezen, omdat hy te jong wasGa naar voetnoot(*). - Zyn Oom beschikte egter dat hy Huisonderwyzer werd by een Heer, waar hy zich omtrent een jaar onthieldt: dan, afkeerig van dit bepaalde leeven, verliet hy zyne Vrienden; en omtrent dertig Ponden byeen, en een goed Paard gekogt hebbende, verliet hy het Land. Zyne Vrienden beslooten, naa eene afweezigheid van zes weeken, in welken tyd zy niets van hem vernomen hadden, dat hy het Koningryk verlaaten hadt; wanneer hy op het onverwagtst ten huize van zyne Moeder kwam, op een elendig Paard. Zyne Moeder was geweldig op hem verstoord; dan zyne Broeders en Zusters bewerkten eene verzoening. Gevraagd om rekenschap te doen wegens het verlies van zyn geld, linnen, en het Paard, waarmede hy vertrokken was, verhaalde hy te Cork geweest te zyn, waar hy het Paard verkogt, en een Schipper betaald hadt om na America over te steeken. Dan de wind drie weeken lang tegen zynde, hadt hy zich vermaakt met alles, wat in en om die Stad was, te bezigtigen; en op den dag dat de wind goed was, bevondt hy zich met een party op 't land, en de Schipper was zonder hem gaan zeilen. Hy bleef te Cork, tot hy slegts twee Guinjes over hadt; van deeze gaf hy veertig Schellingen voor zyn Paard, en hadt by zyne afreize slegts twee Iersche Guinjes in zyn zak. Schoon dit veel te weinig was tot eene reis van honderd-en-twintig mylen, hadt hy ten oogmerk, onder den weg, niet verre van Cork, eenen Vriend te bezoeken, een Academiekennis, die hem menigmaal gevraagd hadt om een Zomer ten zynen huize door te brengen; op diens bystand vertrouwde hy. In die verwagting gaf hy de helft van zyn geringen schat aan eene arme | |
[pagina 532]
| |
Vrouw onder den weg, die eene gifte vraagde voor zich en agt kinderen, wier Vader om schulden in de gevangenis gezet was. Goldsmith vondt zyn Vriend even herkomen uit eene zwaare ziekte; met een slaapmuts op 't hoofd en met muilen ontving hy den onverwagt opdaagenden gast, doch betuigde des zyn hoogst genoegen, en vroeg met drift, welk eene gunstige gelegenheid hem daar gebragt hadt. Oliver, denkende dat zyne ongelegenheden nu een einde genomen hadden, verheelde niets van het voorgevallene aan zynen Vriend: om diens medelyden op te wekken, maalde hy hem op het treffendst, niet alleen den verlegen toestand, waarin hy zich thans bevondt, maar ook het gering uitzigt, 't welk hy hadt om t'huis te keeren, uit hoofde van de onaangenaamheden, zyner Familie aangedaan: hy merkte op, dat dit een werk van langen adem zou weezen, en dat 'er veel tusschenspraaks zou noodig zyn om hem weder toegang te verleenen. De droefgeestige stilzwygenheid, met welke dit droevig verhaal werd aangehoord, schreef oliver toe aan het tederst medelyden: de herhaalde zugten van zynen Vriend, diens handwringen, strekten hem tot aanmoediging om voort te vaaren met die treurgeschiedenis. Het lange stilzwygen zyns Vriends deedt hem het onderwerp hervatten, en breeder uitweiden over zynen hulploozen toestand; tot hy in 't einde vernam, dat zyn Vriend hem vry koeltjes deedt opmerken, hoe kwalyk het hem gelegen kwam, gezelschap te ontvangen in zynen tegenwoordigen zwakken staat van gezondheid; dat hy geen voorraad van spys in huis hadt om een gezonden te onthaalen; hy hadt slegts soup en melkspyze voor zichzelven; hiervan mogt Mr. goldsmith zyn aandeel neemen; doch hy vreesde, dat het niet spoedig zou gereed zyn. Dit was eene kwaade tyding voor een hongerigen reiziger, die den geheelen dag niets geëeten hadt. Het was zes uuren in den avond, wanneer eene oude Vrouw binnenkwam om de tafel te dekken; waarop zy een kleine kom met sago-soup voor haaren meester zette, en een grootere met dikke melk en bruin brood voor diens gast. Welhaast was dit eeten gedaan; de zwakke zeide, noodzaaklyk vroeg na bedde te moeten gaan, en liet den armen gast aan zyne eigene bedenkingen over. | |
[pagina 533]
| |
Den volgenden morgen zynen Vriend weder onderhoudende over zynen ongelukkigen staat, raadde deeze hem, zonder uitstel na huis te gaan, dewyl zyne Familie hoogst gestoord moest weezen over zyn wegblyven. Oliver waagde het hierop, een Guinje ter leen te vraagen, om zichzelven en zyn Paard onder den weg het noodige aan te schaffen. Zyn Gastheer onderhieldt hem daarop ernstig over het maaken van schulden; teffens te verstaan geevende, dat zyne ziekte hem genoodzaakt hadt zyn gereede geld uit te geeven. Hy voegde 'er by: ‘Myn Vriend, gy kunt uw Paard verkoopen, en dit geld zal genoegzaam strekken; en ik zal u een ander Paard tot het doen uwer reize leenen.’ Toen oliver hem verzogt dit Paard te mogen zien, haalde hy van onder het bedde een eiken stok, en dreigde daarmede te slaan. - Op dit oogenblik gaf het kloppen aan de deur te kennen, dat 'er bezoek kwam. Dit was een Heer, daar digt by woonende, van een zeer inneemend voorkomen; aan deezen werd onze Reiziger, alsof 'er niets gebeurd ware, voorgesteld, als die eigenste jonge Vriend, van wien hy, als Medestudent, zo menigmaal met grooten lof gesproken hadt. Het bezoek werd beslooten met eene uitnoodiging, dat zy beiden by hem zouden komen eeten. Oliver stemde bezwaarlyk toe in dit verzoek; doch daar hy een goeden maaltyd hoogst noodig hadt, gaf hy eindelyk zyn woord, ging daar heen, en was zeer voldaan over het onthaal. Wanneer zy, met het vallen van den avond, gereed stonden om weder na huis te keeren, verzogt hun Gastheer, die uit eenige tekens opgemaakt hadt, hoe het niet recht was tusschen de twee oude kennissen, den Heer goldsmith, eenige dagen by hem te vertoeven, die, by het scheiden, zynen Vriend verzogt, zorg te draagen voor het Paard, 't welk hy hem zo vriendlyk hadt aangeboden, en zyne Vrienden niet te overlaaden met zyne melkspyzen. Dit werd met een versmaadenden glimplach beantwoord; en oliver hadt gelegenheid om alle omstandigheden van het onthaal te vertellen. Zyn tegenwoordige Gastheer lachte hierover hartlyk, zeggende, dat dit alles zeer beantwoordde aan zyns Buurmans doorgaand character. Onze Reiziger werd hier gastvry onthaald, en ver- | |
[pagina 534]
| |
zogt, zyn verblyf te rekken, met eene aanbieding van zo veel gelds als hy dagt noodig te hebben, alsmede van een man en paard om hem na huis te geleiden. Drie dagen verstreeken zynde, welke hy doorgebragt hadt in het aangenaam gezelschap van deezen Heer en diens twee schoone Dogters, verzogt hy te mogen vertrekken. Hy sloeg het aanbod van den knegt en het paard af, maar nam drie halve Guinjes ter leen. Dit verhaal gaf goldsmith, t'huis komende, van zyn wedervaaren, aan zyne Moeder, en besloot met te zeggen, hoe hy zich verwonderde, dat zy niet meer verheugd was hem te zien. - Zy betuigde daarop haar genoegen over zyne wederkomst, en beval hem zo spoedig mogelyk dien weldoener zyne dankbaarheid te doen weeten. Door bystand van zynen Oom contarine, aan wiens volstandige vriendschap hy zich altoos verpligt rekende, trok goldsmith, in het jaar 1752, uit Ierland na Edenburg, om zich aldaar op de Geneeskunde toe te leggen. - Op zyne reis derwaards gaf hy een doorsteekend blyk van zyne agtloos- en losheid. Van Leith te Edenburg gekomen, nam hy een draager aan, om zyn goed te draagen, en hy zogt een verblyf: dit bekomen hebbende, beval hy deezen, zyn Reisgoed daar te bezorgen. Dit gedaan hebbende, ging hy uit om de Stad te bezigtigen, zonder den naam gevraagd te hebben van de Vrouw, by welke hy zyn intrek stondt te neemen, noch van de straat, waarin zy woonde. Gewandeld hebbende tot dat de avond viel, dagt hy om 't geen hy vergeeten hadt, toen het te laat was om het te herstellen; en hadt hy niet toevallig den draager zyner goederen ontmoet, hy zou waarschynlyk dien nagt op straat hebben moeten omzwerven. Met deeze Vrouw was hy niet alleen overeengekomen omtrent de inwooning, maar ook ten opzigte van het eeten: ten aanziene van het laatste werd hy slegt bediend; hy zelve geeft 'er deeze beschryving van: Een Schapenbout, op verscheidenerlei wyze toegemaakt, diende voor een week lang; en dan werd 'er Zondags van de beenen met brood een soup gekookt. Welhaast verveelde hem dit onthaal, en hy betrok een ander verblyf, waar andere Studenten in de Medicynen woonden, die hy dikwerf met zyn zingen en | |
[pagina 535]
| |
vertellingen vermaakte. Deeze poogingen om te vermaaken sprooten voort uit eene overmaatige zugt om toejuiching te verwerven, en alles in rep en roer te brengen, maar al te dikwyls gepaard met schalkagtige bedryven, waarvan zyn gedrag, schoon naderhand in de beschaafdste gezelschappen verkeerende, nimmer geheel vry was. Van Edenburg trok hy na Leyden, waar hy omtrent een jaar zich onthieldt, en onder gaubius in de Chymie, en onder albinus in de Anatomie Lessen nam. Ten deezen tyde onderging hy veele lotwisselingen van staat: want hy was overgegeeven aan 't Spel; eene verkeerdheid, welke hem alle de rampen, die hy vervolgens leedt, op den hals haalde, en die ter oorzaak strekte van die afwykingen van braaf- en eerlykheid, welke vervolgens zyn Zedelyk Character bezoedelden. Leyden verlaatende, doorreisde Mr. goldsmith een groot gedeelte van Europa te voet, en hadt veelvuldige ontmoetingen, welke hy verhaalt in zyn Predikant van Wakefield. Ten jaare 1756 kwam hy te Londen. Daar vervoegde hy zich, onder anderen, by een zeer geagt Geneesheer, met wien hy te Edenburg gemeenzaam verkeerd hadt, die eene ontmoeting tusschen hun in deezer voege verhaalt. - ‘Zints het jaar 1754, toen goldsmith Edenburg verliet, zag ik hem niet voor het jaar 1756, wanneer ik my te Londen bevond om de Hospitaalen te bezoeken en de Lessen by te woonen. Vooraan in de maand January liet hy zich 's morgens, eer ik opgestaan was, aanmelden. Ik herkende terstond myn ouden Academiekennis, gekleed in een ouden zwarten rok, met zyne zakken vol papieren. Die vertooning bragt my onmiddelyk voor den geest den Poëet in een der Spelen van garrick. - Naa dat wy ons ontbyt gedaan hadden, haalde hy uit zyn zak een gedeelte van een Treurspel, 't welk hy betuigde medegebragt te hebben om 'er myne verbeteringen op te verneemen. Te vergeefs gaf ik hem myne onbekwaamheid in dit vak te kennen, toen hy begon te leezen. Elk deel, waarop ik eenige aanmerking maakte, werd terstond doorgehaald. Hierop drong ik te sterker aan, dat hy zich op myn oordeel niet zou verlaaten, maar op dat van Persoonen, beter bevoegd om over Tooneelstukken te oordeelen. Op dit zeggen | |
[pagina 536]
| |
voerde hy my te gemoete, dat hy dit Stuk, zo verre het afgemaakt was, aan den Heer richardson, den Schryver van de Clarissa, ter beproevinge gegeeven hadt; waarop ik volstrekt afsloeg, eenige verdere aanmerkingen op het Stuk te maaken. De naam en het onderwerp des Treurspels zyn my ongelukkig uit het geheugen gegaan; en kan ik my niet juist herinneren, hoe veel 'er van geschreeven was, schoon ik geloof dat het derde Bedryf nog niet ten vollen af was. Ik heb naderhand niet vernomen of hy het voltooid hebbe. - My staat voor, dat hy in dit bezoek my verhaalde het vreemde en Don Quichotsche ontwerp, waarmede hy bezwangerd ging, - om de Opschriften der Beschreevene Bergen te gaan ontcyferen; schoon hy niets wist van het Arabisch, of de taal, waarin men veronderstelde dat ze geschreeven waren. De Jaarwedde van 300 Ponden St., daarvoor uitgeloofd, bragt hem in bekooring.’ In Londen kreeg goldsmith kennis aan, en verkeering met, de uitmuntendste Mannen van Letteren; en, hadt hy slegts de regelen van algemeene voorzigtigheid by zyne andere hoedanigheden gevoegd, hy zou een gelukkig en geagt leeven hebben kunnen leiden; naardemaal de graagte, met welke zyne Schriften ontvangen werden, hem verre boven den staat van behoefte verhief: maar geene inkomsten, hoe groot ook, waren genoegzaam om de schulden te bestryden, waarin hy zich stak, door zyne overmaatige speelzugt en andere ongeregeldheden. Dr. johnson nam elke voorkomende gelegenheid waar, om de bekwaamheden en het vernuft deezes Schryvers te verdeedigen. Goldsmiths Vriend, van wien wy het boven gegeeven berigt ontleenden, verhaalt ten deezen opzigte de volgende ontmoeting. ‘In de maand Augustus 1773 was ik ten middagmaaltyd by Sir joshua reynolds. Aldaar bevonden zich, onder meer anderen, de Aartsbisschop van Tuam, en Mr. (nu Lord) eliot. De laatstgemelde maakte eenige scherpe aanmerkingen op goldsmith. Dr. johnson stelde zich voor hem in de bresse, en zeide, onder meer andere dingen tot lof zyns Vriends: ‘Is 'er een Man, Sir! die eene Proeve zo vloeiend en fraai kan schryven als goldsmith?’ |
|