| |
De krygsman.
Eene Vertelling.
(Uit het Engelsch.)
Nauwlyks had ik zestien jaaren bereikt, en myne leerjaaren met vrugt doorgebragt op een der beste Leerschoolen; dan ik was een jonger Zoon, en myne Ouders oordeelden het thans noodig, de bestemming van myn leevensberoep in ernstige overweeging te neemen. Myn Oom, een Geestlyke, een Deken, hadt te meermaalen zyn oogmerk te verstaan gegeeven om my eene Standplaats te bezorgen, indien myne Ouders my in de Godgeleerdheid lieten studeeren. Een uitmuntend Regtsgeleerde, een Neef myner Moeder, boodt aan, myne voorbereidende Regtsgeleerde Studien te zullen regelen, en my tot de Praktyk op te brengen, wanneer men my ter Pleitzaale bestemde. Myns Grootvaders voorspoedig gedreeven Handel hadt den grond gelegd voor het ruim bestaan myns Vaders, die daarom overhelde om my by een Koopman te bezorgen. Myne eigene heimlyke wenschen liepen op den Krygsstand; hiertoe hadt myne Moeder, tot zeer onlangs, my aangezet; doch het uitbarsten des Oorlogs met America hadt haar des zo afkeerig gemaakt, als zy 'er voorheen op gesteld was.
Weinige dagen naa myn laatst t'huiskomen van de School, waren de Deken, de Regtsgeleerde, nevens eenig ander gezelschap, genoodigd op een onthaal ter vieringe van myn Zestienden Jaardag. Deeze was bestemd om te raadpleegen over myn leevensberoep. Vol vreeze dat de keuze tegen mynen wensch zou uitvallen, zag ik dien dag met treurigheid te gemoete. De morgen van denzelven was de bekommerend- | |
| |
ste en onaangenaamste dag, tot nog toe van my beleefd. Toen het gezelschap kwam, begon myn hart my geheel te ontzinken.
Gelukkig hieldt, op den tyd dat wy ons aan tafel zouden vervoegen, een rydtuig voor de deur stil; uit hetzelve kwam een oud Heer, in ryken militairen uniform: hy werd door zynen knegt aangediend als de Generaal shewell. Myn Vader, dien naam hoorende, ylde heen om hem te ontvangen, met eene houding en gelaat, die genoegzaam te kennen gaven dat de Generaal zyn oude Vriend was, dien hy in zeer langen tyd niet gezien hadt. Naa de hartlykste wederzydsche begroetingen, bragt myn Vader zynen Vriend in het gezelschap; en wy vernamen, dat de Generaal, naa een langen krygsdienst buiten 's Lands, nu eerst in Engeland was wedergekeerd, en de eerst mogelyke gelegenheid waarnam om zyne kennis en verkeering met zynen ouden Vriend te vernieuwen.
't Gezelschap schikte zich aan tafel. 's Generaals kunde en beleefdheid waren zodanig, dat het overige des gezelschaps niets gevoelde van het onaangenaame, ontstaande uit de onverwagte stoorenis eener Vriendenparty, door het onverwagt inkomen eens vreemden. Ik werd met onderscheiding aan myns Vaders ouden Vriend aangeboden; en, toen hy myne gezondheid dronk, vatte hy my gulhartig by de hand, vraagende, ‘of ik geen zin had om Soldaat te worden?’ Ik dagt best, geen rechtstreeks antwoord te geeven. Maar myn Vader betuigde, dat myn Leevensstand eene nog onbesliste zaak was; schoon hy hoopte, dat het gesprek zyner Vrienden, in den naamiddag, de keuze zou bepaalen van hem en van zynen Zoon.
Myne Moeder gaf, met eenig ongeduld, te kennen, dat ik uit my zelven, zo als zy geloofde, maar al te zeer tot den Krygsdienst neigde; en dat, schoon zy, in Vredestyd, wat haar betrof, die neiging niet zou wederstreeven, zy nogthans de gedagte niet kon verdraagen, om my, misschien, daar de Oorlog ontstooken was, een gewissen dood in den mond te zenden. - De Deken zeide, dat ik veel veiliger zou weezen op de Universiteit, en dat het inkomen van een goeden stand in de Kerk veel beter was dan de doorgaande bezolding eens Krygsmans. - De Regtsgeleerde beweerde, dat de Pleitzaal het éénige geschikte tooneel was, om met roem te schitteren, voor iemand van zo veel beloovende bekwaamheden, en vroeg myne Moeder, of zy zich niet hoogst zou gestreeld vinden met my tot een' aanzienlyken Staatspost verheeven te zien? - Myn Vader bedankte zyne Vrienden voor hunne raadgeevingen; doch betuigde, dat zyne wenschen daar heenen liepen, dat ik, even als myn Groot- | |
| |
vader, wiens naam ik droeg, een eerlyk en gelukkig Koopman mogt worden.
Het gesprek werd voortgezet. Elk bragt redenen by, tot onderschraaging van zynen gegeeven raad; terwyl allen, uitgenomen de Generaal, wiens niet opdringende beleefdheid hem geheel deedt zwygen, verklaarden, dat uit het Krygsmansleeven voor my niets goeds te hoopen was. Met verontschuldigingen ten opzigte van den Generaal, bragt de een by, de algemeene armoede der enkele Soldaaten van fortuin; een ander weidde uit over hunne losbandigheid en ongeregeld leeven. De Generaal hoorde alles aan met eene schynbaar goedkeurende houding, en toonde zich in 't minst niet geraakt over deeze en geene aanmerkingen, het Krygsmansleeven betreffende. Schoon myn Vader hem in allen ernst vroeg om zyne meening te zeggen, weet ik niet of deeze aanmaaning hem daartoe zou bewoogen hebben, indien hy niet gezien hadt, hoe myn oog vol bezorgdheid op hem geslaagen was, en met welk een ongenoegen ik de raadgeevingen van Ouders en Vrienden aanhoorde.
Hy sprak: ‘Ja, Heeren! gy zult u zeker verwonderen, dat ik dit alles aanhoorde, wat tegen myn Krygsmans-beroep wordt aangevoerd - een beroep, 't welk voor my niet ongelukkig geweest is - zonder iets tot verdeediging daarvan te zeggen. Maar, indien de ondervinding my eenigen grond gegeeven hadt, om te vermoeden, dat het Krygsmansleeven, of min gunstig is voor de aankweeking van Wysheid en Deugd, of min hoope schenkt om Fortuin te maaken, of de Leevenslengte meer twyfelagtig doet worden, dan een der Beroepen, welke gy daar boven den voorrang geeft, - dan zou ik niet weinig vooringenomenheids met my zelven aan den dag leggen, door hier te zeggen, wat een Jongeling in eene haastige geestdrift kan beweegen om een Beroep te volgen, 't welk zyne Boeken hem geleerd hebben als het Beroep der Helden aan te merken.
Gy weet, myn oude Vriend! vervolgde hy, zich tot mynen Vader wendende, - welk een losse jonge knaap ik was, toen men my by uw' Vader op het Kantoor bestelde. Ik onderscheidde en waardeerde uwe goede hoedanigheden; maar zelfs uwe goede gedagten, my betreffende, kunnen nooit toestemmen, dat ik eenige verdienste meer had om my aan te beveelen. - Ja, val my niet tegen, myn hart mogt niet geheel slegt geweest zyn, en ik had zeer goed schoolonderwys ontvangen om myn verstand aan te kweeken, doch geen vasten zin tot vlytbetoon en deugd; myn hart was niet diep genoeg doordrongen met eenig goed beginzel. Ik beschouwde myzelven als onder geene verpligting tot iets, 't geen my niet aanstondt, en my behaagde niets dan kin- | |
| |
deragtige uitspanningen en eene te vroege voldoening van die jeugdige driften, welke zich deeden gevoelen. Uw Vader ondervondt, dat 'er van zulk een knaap niets kon worden in het kantoor; en ik was zeer veel verpligt aan uwe goedgunstigheid mywaards, dat ik niet werd weggejaagd, maar heenging als iemand, die eene onwederstaanbaare neiging hadt tot een ander Beroep.
Ik werd ter Academie gezonden. Daar myn eigen meester zynde, bevlytigde ik my op geene Letteroefeningen, maar gaf myzelven over aan dwaas- en verkeerdheden, welke ik my beevende herinner. Myne Vrienden wanhoopten iets goeds van my te zullen kunnen maaken; wanneer zy my uit de gevangenis, waarin ik geraakt was, verlosten, en my een Vaandrigsplaats bezorgden in een Regiment, dat gereed stondt om in buitenlandschen dienst te gaan na eene zeer ongezonde lugtstreek.
Met genoegen omhelsde ik deeze leevensverandering. Ter gevangenisse uit gaande, dagt ik dat 'er niets gelukkiger kon weezen, dan het vrolyk en zwervend leeven eens Krygsmans. Ik haakte om vreemde landen te gaan zien; voor het gevaar om vreemde landen te gaan zien: voor het gevaar van schadelyke lugtstreeken, of van 's vyands zwaard, was ik niet bekommerd.
Ik kwam by myn Regiment, zo als het gereed stondt om na de West-Indiën in te scheepen. Een gedeelte van myn voorgaand leeven was, met ongunstige toevoegzelen, ter oore van eenigen myner Mede-officieren gekomen; en schoon zy niet volstrekt verklaarden geen doen met my te willen hebben, scheenen zy zeer onvoldaan, dat zy my by hun geplaatst vonden. Ik was stug in het waarneemen van krygsverrigtingen, en onbedreeven in de Regimentspligten; stukken, die mynen staat nog onaangenaamer deeden worden. In het geheele Regiment was geen één Officier dan ik alleen, die van de bezolding eens Vaandrigs moest leeven. Ik had niet boven de drie weeken in het Leger geweest, of ik voelde de nadeelen van deeze omstandigheden, als onverdraagelyker dan eenig ding, tot nog toe door my beproefd; en ik geloof, dat ik, waren wy drie weeken langer in Engeland gebleeven, als een Deserteur zou heengeloopen zyn.
De vierde week zeilden wy van Portsmouth na Jamaica. De noodzaaklykheid begon, geduurende de reis, my met mynen staat eenigzins te bevredigen. Ik voelde een nayver om in myn bedryf uit te munten, en de pligten van een Officier waar te neemen. Myne geaartheid, tot duslange heet, en myne manieren opstuivende, vonden zich verzagt door de noodzaaklykheid om my aan myne Meerderen te onderwerpen, en my beleefd aan te stellen omtrent lieden, by wel- | |
| |
ken, daar zy geene ruwheid konden gedoogen, niets baatlyker was dan een onrustige en warzieke geest. Ik had tyd tot bedaard nadenken over myne voorgaande dwaas- en verkeerdheden, en op 't geen my voorts te doen stondt. Ik begon aan myn eigen wangedrag toe te schryven, 't geen ik voorheen weet aan myn ongelukkig lot en de onvriendlykheid myner Bloedverwanten. Ten zelfden tyde vatte ik hoope op, dat ik middel zou weeten te vinden, om myn tegenwoordig lot minder hard te maaken, dan ik het tot nog toe onderstelde. Droomen van krygsgeluk, en bevordering door verdiensten, speelden zomtyds voor myne verbeelding; en geduurende het scheepsverblyf voelde ik geen geldgebrek. Eer wy onze reis volbragt hadden, bevond ik, dat myne Mede-officieren my met een min ongunstig oog begonnen aan te zien; en by wylen genoot ik eenige streelende onderscheiding van hoogere en andere Officieren.
Wy landden op Jamaica. Kort naa de landing werd ik uitgedaagd door een ander jong Vaandrig, dien ik aan boord eenige belediging had aangedaan. Wy vogten met den degen; hy ontwapende my welhaast, doch niet dan naa zelve eene gevaarlyke wonde ontvangen te hebben. Ik weet niet, ooit grooter ontsteltenisse doorgestaan te hebben, dan in den nagt tusschen de uitdaaging en het tweegevegt, en eenige dagen daarnaa, tot dat het leeven van myne Party buiten gevaar ver laard was. Geen ander middel dan dit zou myne ziel een zo diep gevoel hebben ingeboezemd van de noodzaaklykheid, om, in 't vervolg, die beschaafdheid en heuschheid van zeden in acht te neemen, zonder welke het in een Leger onmogelyk is, zyn eigen en anderer leeven buiten gevaar te houden. Myn tegenpartyder herstelde gelukkig binnen weinige weeken; en de herdenking van onze wederzydsche dwaasheid en gevaar deedt ons zints dien tyd opregte Vrienden blyven.
Korten tyd daarnaa viel 'er iets voer, 't welk my eene andere zeer nutte les gaf. Een nieuwling in het bevelvoeren, gedroeg ik my streng omtrent het Volk. Een Sergeant, dien ik ten onregte geslaagen had, beklaagde zich daarover; ik werd voor den Krygsraad ontboden. Hadt men geen toegeeflykheid gebruikt omtrent myne onervaarenheid; hadden eenige oudere Officiers, die my begonnen met een gunstiger oog aan te zien, my niet verschoond, men zou my uit den Dienst gezet hebben. Nu kwam ik 'er af met eene scherpe bestraffing, en de bedreiging, dat ik 'er, als het weder gebeurde, niet zo gemaklyk zou afkomen. Een oud Officier onderhieldt my vervolgens, onder vier oogen, met voordragt van 't geen een Officier betaamde, die allen trots en wreedheid moet schuwen. Deeze tydig gegeeven les ging diep in myn harte.
| |
| |
Zeer gezond was ik op Jamaica gekomen, en hoopte de kwaalen te zullen ontwyken, waaraan de Europeaanen by hun eerst verblyf in de West-Indische Eilanden zyn blootgesteld. Dan de kwelling, welke my de twee gemelde voorvallen veroorzaakten, en misschien een overmaatig gebruik van die ververschingen, welke men, aan land komende, zo overvloedig aantreft, wrogten op myn geest en lichaam zo sterk, dat ik door de koorts werd aangegreepen. Alles vertoonde zich in den aanvange dreigend. Veelligt zou ik hebben moeten bezwyken, waren de kunde en menschlievenheid des Chirurgyns, en de zorge van den Sergeant, om wiens wille ik voor den Krygsraad geweest was, my niet te stade gekomen. Die Sergeant viel in het begrip, dat myne ongesteldheid een gevolg was van myne teregtstelling voor den Krygsraad zynenthalve. Hy betuigde, zich zelven de aanklagte niet te zullen kunnen vergeeven, indien ik aan deeze ziekte stierf. - De ziekte ten hoogsten geweest zynde, herstelde ik langzaam. Den tyd myner beterschappe maakte ik my ten nutte, door ernstig op myn staat en lot te denken. Ik voelde my diep getroffen door de goedgunstigheden my betoond, en door de herdenking van de gevaaren, waaraan ik my onvoorzigtig had blootgesteld. Ik dagt meer en meer, hoe ik my geagt en bemind zou maaken door voeglyke zeden, en het waarneemen van myne Krygsmanspligten. Ik kan met geene woorden uitdrukken, hoe zeer myn character en gevoelens ten goede veranderd waren.
Weinig tyds naa myne herstellinge werd ik geplaatst by het Krygsvolk, afgezonden tegen de weggeloopen Neger-slaaven, die eene Vastigheid in 't binnenst des Eilands aangelegd hadden, van waar zy veelvuldige uittochten deeden, om de Plantadien te ontrusten, de Blanken, die zy aantroffen, te vermoorden, en die getrouwe Neger-slaaven, welke zy niet konden overhaalen om met hun landwaards-in te vlugten, of als verraaders hunne Meesters te behandelen, op de schriklykste wyze af te maaken. Dit was een hoogstgevaarlyke tocht. Wy moesten ons den weg baanen door bosschen, ondoorkomelyk, dan langs geheime wegen, alleen den weggeloopenen bekend, en aan een of twee Gidsen, op wier getrouwheid wy ons niet geheel durfden verlaaten. De Slaaven, die wy moesten opzoeken, wisten, welk een weg ons te neemen stondt. Zy hadden zich in de voor hun gunstigste hinderlaagen gelegd. Uit het midden van kreupelhout, van agter boomen, schooten zy op ons zo behendig en veelvuldig, dat 'er veelen vielen, eer wy de plaats konden bereiken, waar zy zich eigenlyk onthielden en meest versterkt vonden. De stoutmoedigsten onder ons werden met schrik bevangen; en hadt het gevaar agter ons niet even groot ge- | |
| |
scheenen als 't geen voor ons was, wy zouden waarschynlyk terug gekeerd zyn, en de vlugt genomen hebben. Door onze Gidsen bemoedigd, trokken wy voort; wy hielden hun vast tusschen twee Soldaaten, hun met den dood dreigende by elke nieuwe schoot, die uit het kreupelbosch kwam.
Ik was uitgetrokken met het heimlyk besluit om allen gevaar te tarten, en niet weder te keeren, zonder iets uitgevoerd te hebben, 't welk my eenige onderscheiding in het Regiment kon byzetten. Dan te midden der gevaaren, die ons thans omringden, moet ik bekennen dat myn besluit bykans wankelde. Ik trok voort omdat de overigen zulks deeden, doch elk oogenblik in den wil om terug te keeren. In deeze zielsgesteltenis waren wy, volgens het berigt onzer Gidsen, digt genaderd aan het voornaamste verblyf der weggeloopenen. Op het hooren van een geritzel in het kreupelhout myn hoofd omkeerende, zag ik een snaphaan op my aangelegd, en den man gereed om af te vuuren. Ik haastte my, om een pistool, dat aan myn gordel hing, te ontlaaden. Zyn schot kwam het myne voor; het nam een gedeelte van myn das weg, en ging by myn kin heen. Doch, eer hy weder kon laaden, was hy door myn schot zwaarder gewond; deels hoorden, deels zagen wy hem vallen. De Gidsen hadden dit gezien, en riepen uit: “'t Is het Opperhoofd!” Een hagelbui van schooten ging op ons ten zelfden tyde los van onder de rondsom staande boomen. Onze Soldaaten lieten het niet onbeantwoord, en rukten voort. Binnen weinige oogenblikken zagen wy ons meester van de Sterkte, waartegen wy waren uitgetoogen. Het stervend Opperhoofd was ondertusschen gevat door onze Soldaaten, en by ons gebragt. Hy zieltoogde; doch was te trotsch om eenig antwoord op onze vraagen te geeven.
Der weggeloopenen leevens- en krygsvoorraad was nu in onze handen gevallen. Wy vonden desgelyks hunne Vrouwen en Kinderen; uit welke wy zo veel bescheids kreegen, dat wy ons in staat bevonden, om, met het verlies van slegts drie of vier man, den volgenden dag alle de wegloopers uit te delgen. Op den derden dag keerden wy zegepraalend weder. En daar de gelukkige uitslag grootendeels werd toegeschreeven aan den val des Oversten, door myne hand gedood, werd ik deswegen vereerd, alsof, 't geen voor my enkel eene toevallige gebeurtenis was, van my ware uitgevoerd door myn uitsteekenden moed en tegenwoordigheid van geest. Myn Colonel droeg my 's volgenden daags een Lieutenantsplaats op, en gaf my verzekering van zyne vriendschap, indien ik voortvoer dezelve te verdienen. Wat meer was, ik genoot, zints dien tyd, de agting en genegenheid van alle myne Medeofficieren.
| |
| |
Dit geluk bevestigde my in allen goeden voorneemen, en ontvonkte meer en meer de hoope, welke ik koesterde. Ik vleide my met het denkbeeld, dat ik myn geluk in myne magt had, en zag myzelven aan als een man, die eer en character te bewaaren hadt. Myn geheele gedrag kreeg eene andere wending. Ik was geduurig bedagt om my meer en meer bekwaam te maaken in mynen post. In waarheid mag ik zeggen, dat ik welhaast my waardig myner bevorderinge gedroeg. Daar is iets in eens Officiers gezag, aan den eenen, en in de volstrekte gehoorzaamheid aan diens bevelen, aan den anderen kant, 't geen wonderbaar veel afdoet om hem een voeglyk gedrag te doen houden, zonder te gedoogen dat hy zyn gezag misbruike; de overweeging hiervan strekte my vervolgens ten regelmaat des gedrags, en my ten voordeele.
Korten tyd naa dit voorval, kreegen wy bevel om na Noord-America over te steeken. Geduurende den Oorlog, die met den Vrede des Jaars 1747 eindigde, was ik, in dat Werelddeel, steeds in krygsdienst, en in veelvuldigen kryg tegen de Indiaanen. Ons krygsgeluk was wankel. Onze manschap dunde; doch werd welhaast weder aangevuld. Ik bleef in gunste by myn Colonel, en werd, in gevolge van eenige gedaane diensten, tot den rang van Capitein bevorderd.
Met myn Colonel en een gedeelte des Regiments keerde ik, in den Jaare 1749, na Engeland terug. Myn Patroon werd welhaast Major-Generaal. Doch hy vondt eene streelender voldoening in het weder omhelzen van eene Vrouw, die hy teder beminde, en de jongste van twee Dogters, die hy, het Vaderland verlaatende, onder haare zorge gelaaten hadt. De oudste zyner kinderen was in dien tusschentyd overleden. Zyn éénige Broeder was ook gestorven, en hadt, ongehuwd gebleeven zynde, den Colonel Erfgenaam gelaaten van zyne waarlyk groote goederen.
De Colonel was niet alleen een braaf man, niet alleen een kundig en dapper Officier, maar hy bezat eene geestdrift voor het Krygsweezen, 't geen hy beschouwde als de beste leerschool, om goede en groote Mannen te vormen: dit deedt in hem eene sterke begeerte opblaaken, niet zo zeer om bevorderingen te verkrygen, dan wel om uit te steeken in alle goede hoedanigheden. Hy beminde my, dewyl hy my de eer aandeedt van te gelooven, dat ik my met die hem eigene geestdrift bezield voelde. - Naa onze wederkomst in Engeland sneedt hy onze voorgaande gemeenzaamheid niet koeltjes af, maar schiep vermaak in myn gezelschap, en leidde my in by zyne Familie, als een jong Officier, die zyne agting verdiend hadt.
Zyn eenigst kind bereikte toen haar zeventiende jaar, en kwam my voor de beminnelykste te weezen van de gehee- | |
| |
le Sexe, ooit door my aanschouwd. Met myne dankbaarheid en hoogagting voor den Vader, kon ik niet afzyn zulk eene Dogter te beschouwen met eene geestdrift, die bewondering, met liefde gepaard, in mynen boezem kweekte. De Vader las gereed in myne oogen de gevoelens van myn harte; doch my op de proeve willende stellen, scheen hy voor een tyd daarop geen acht te slaan. Ik zou liever hebben willen sterven, dan myne poogingen aanwenden, om, by zulk eene ongelykheid van middelen, de genegenheid te winnen van eene Maagd die de eenige hoop zyner Familie was. Zyne Dogter, egter, liet nu en dan een oog vol tederheids op my vallen, waaruit een stoutmoediger minnaar niet traag zou geweest zyn om uit op te maaken dat zyne liefde reeds met wederliefde werd beantwoord. Ik volhardde egter in die worsteling tegen deeze drift, welke eer en dankbaarheid scheenen te vorderen; en wantrouwende op myne eigene kragten, had ik beslooten, myne bezoeken by die Familie te verminderen en te laaten uitslyten. - Dan eer ik dit besluit volvoerde, opende de uitsteekende Man zyn hart voor my. Hy hadt, was zyne betuiging, waargenomen myne steeds aangroeiende genegenheid tot zyne Dogter; dit was 't geen hy eerst verlangde; doch hy hadt eene proeve van myne braafheid willen neemen, in een allermoeilykst geval. Deeze hadt zyne wenschen niet te leur gesteld: geene belooning, welke hy my kon schenken, zou my ontstaan. “Nogthans,” voegde hy 'er nevens, “wil ik zo zeer uw vyand niet zyn, dat ik wensch dat gy uw krygsloopbaan staakt, om den wil uwer Liefde. Myne Dogter is nog zeer jong; gy zyt verre van oud. Zet uw Fortuin in den Krygsdienst voort, tot gy den rang van Lieutenant-Colonel beklommen hebt, en dan zal zy de uwe weezen.” Myn hart was overstelpt vol. Ik kon niet antwoorden. Maar het stondt my, zints dien dag, vry, my by myns Weldoeners Dogter,
als haar Minnaar, te vervoegen, en alles werd bepaald zo als haar Vader hadt voorgeschreeven.
De Oorlog werd niet onmiddelyk hervat; doch de Vrede stondt wankel. Het Regiment, waartoe ik behoorde, kreeg geen last om buiten 's lands te gaan; maar dewyl ik, door t'huis te blyven, niet kon hoopen, of aan myne liefde, of aan myne zugt tot bevordering in den krygsdienst te voldoen, zogt en verkreeg ik gelegenheid, om, zonder vermindering van rang, geplaatst te worden by een Regiment, 't welk buiten 's lands stondt te trekken, om de zodanigen te vervangen, die onlangs uit America wedergekeerd waren. Myn afscheid van hun, die thans de dierbaarste voorwerpen geworden waren van myne Vriendschap en Liefde, was te wederzyde allertederst; doch die tederheid ging met moed gepaard.
| |
| |
Myn verhaal breidt zich meer uit, dan ik my had voorgesteld. Ten einde ik, derhalven, door het verveelen van uwe aandagt, het oogmerk, waartoe ik dit verhaal heb aangevangen, niet misse, zal ik u met geen breed verslag van kleinigheden ophouden. - Wy kwamen in Noord-America. Eenige jaaren deed ik niets dan in Guarnisoen liggen. De Oorlog des Jaars 1756 borst eindelyk uit, en ik was tegenwoordig by verscheide van die gevegten, die in 't einde de Franschen van 't Vasteland van America deeden verhuizen. Eene Kleine onderneeming werd gelukkig door my volvoerd, als de Hoofdgebieder; en ik kreeg, te myner belooning, den rang van Major. By eene volgende gelegenheid werd ik Lieutenant-Colonel, en kreeg, vóór het eindigen van den Oorlog, een Regiment.
Ik heb reeds gezegd, hoe veel reden ik had om my steeds beter en beter te gedraagen, staande deezen tyd van den Dienst, dan ik eerst gedaan had. Gy zult, zo ik hoop, het aan geen trotschheid toeschryven, als ik 'er byvoeg, dat, hoe zeer myne voorige bevorderingen meer aan toeval dan aan verdiensten waren toe te schryven, die, welke ik in deezen laatsten Oorlog verkreeg, niet verworven werden dan door myne uiterste poogingen om dezelve te verdienen.
Omtrent het einde van den Oorlog keerde ik na Engeland weder. Myn oude Vriend en Begunstiger hadt, geduurende den Oorlog, met grooten roem, in verscheide tochten gediend; maar bevondt zich thans in een zwaklyken staat van gezondheid. Myne Zielsvriendin hadt met onbezweeke standvastigheid myne wederkomst verwagt; en, hoewel thans negen-en-twintig jaaren tellende, vertoonde zy nog de frissche bloem van maagdlyke schoonheid. Haar Vader schonk haar volvrolyk aan myne wenschen. De dag van ons Huwelyk scheen het goed geluk van myn Krygsleeven te voltooijen.
Myn beste Vriend, nu myn Vader, kon het denkbeeld niet verdraagen, dat ik, zelfs voor eenigen tyd, het werkzaam deel van myn Krygsmans-beroep zou laaten rusten. Myne eigen begeerte en hebbelykheid liepen denzelfden weg op; en was het de wensch myner Egtgenoote in 't geheel niet, dat ik het leeven eens lediggangers zou leiden. Myne begeerte, om in den werklyken krygsdienst te blyven, werd aan den Minister van Oorlog bekend gemaakt. Ik kreeg de aanstelling om het bestuur van een onzer Bezittingen in America te aanvaarden. Omtrent twaalf jaaren heb ik daar doorgebragt in het waarneemen van den my toebetrouwden post. Myne gelukkige Egtverbintenis werd gezegend met één Zoon en drie Dogters. Tot dat de ongelukkige geschillen uitborsten tusschen onze Volkplantingen en het Moederland, was ik gelukkig genoeg om de zaaken myns Gouvernements waar te neemen op eene
| |
| |
wyze, zo aangenaam voor de Bewoonders van dat Gewest, als voldoende aan den Souverain, dien ik vertegenwoordigde. - Eindelyk ben ik terug gekeerd, toen ik het gezag myns Konings niet langer kon verdeedigen, en niet veilig weezen zonder pligtschennis. Myn Schoonvader leeft niet meer; en wy hebben diens goederen geërfd. Indien myn dienst in den tegenwoordigen Kryg gevorderd wordt, ik zal 'er my niet aan onttrekken; schoon ik moet bekennen, dat ik liever met een ander slag van vyanden in het strydperk wilde treeden.
Ik heb u, Mevrouw, u, myn oude Vriend, en u, myne Heeren, al te lang opgehouden met een verhaal, van 't welk ik zelf de Held ben; dan ik heb het gedaan in de hoope, dat dit kragtdaadiger dan iets anders zal kunnen strekken om eenige vooroordeelen te weeren, welke gylieden schynt opgevat te hebben tegen het aanvaarden van den Krygsmans leevensstand. Zelden tradt een min beloovend Jongeling ten Krygsdienst in. Het was door de byzondere omstandigheden van myn toestand in het Leger, dat myn Character allengskens verbeterde. Te myner bevorderinge had ik geene voordeelen dan die van 't algemeen geluk, en eene zeer geringe maate van verdiensten. In welk ander Leevensberoep zou een knaap, als ik in myne jeugd was, geen slegt mensch geworden zyn? In welk ander Beroep zou ik zo hoog hebben kunnen klimmen, met zo weinig aanbeveeling? En zyn de kanssen van eenen vroegen dood zo veel talryker niet in het Krygsmans-beroep, dan in andere bezigheden, als men zich veelal verbeeldt. - 't Is waar, het Krygsweezen is niet zonder slegte Characters; het heeft daarin boven andere Beroepen niets vooruit. Maar het bevat, dit zult gy my moeten toestemmen, een groot aantal van de edelste Characters, die ooit het Menschdom ten cieraad gestrekt hebben. In bykans ieder Regiment zult gy, naar maate van het getal, meerder Lieden aantreffen van waare eer, van beschaafdheid, het gevolg van een goed hart, en van een uitgebreid verstand, gevormd door leezen, en verkeering met de wereld, dan gy, in een gelyk getal, aantreft by Heeren van eenig ander Beroep, door elkander byeen gebragt. Niet dat ik een Jongeling, op allen hag aan, na het Leger wilde zenden; maar, indien hy eene overhellende neiging ten Krygsdienst hebbe, waarom zou men deeze met geweld tegengaan?’
's Generaals raad vondt een overhaalenden ingang, en het werd my vergund in den Krygsdienst te treeden.
|
|