| |
Naspeuring wegens de Hesperides.
(Uit het Engelsch.)
Het schynt, dat de oude Dichters geen maat gehouden, of liever geheel buitenspoorig geweest hebben in hunne begrippen, wanneer zy, de snaaren tokkelende, tot iets kwamen, 't welk aan het wonderbaare grensde. Dit althans vindt plaats ten opzigte van de Hesperides. Eenige byzonderheden, des betreffende, voor te draagen, zal, myns oordeels, eene stoffe opleveren van dien aart, dat ik de uuren, aan derzelver bearbeiding besteed, niet verkwist reken, en de Leezer de oogenblikken, aan het leezen te koste gelegd, zo ik hoop, zich niet zal beklaagen.
Wanneer wy de Getuigenissen, welke de Geschiedschryvers ons ten aanziene van de Hesperides verschaffen, met elkander vergelyken, vinden wy ons verlegen om te bepaalen, welk gevoelen ons, met eenigen grond van waarschynlykheid, te omhelzen staat.
Palephates geeft aan de Hesperides hesperus tot Vader; diodorus siculus maakt ze tot Dogters van atlas. Volgens eerstgemelden Schryver waren zy slegts twee; doch, neemen wy het gevoelen van den tweeden aan, zeven. - Veele Schryvers verzekeren ons, dat de rykdom deezer Nymphen bestondt in Kudden, uitsteekende door derzelver zonderlinge schoonheid. Anderen beweeren, dat zy roemden op 't bezit van over- | |
| |
heerlyke Vrugten. Eenigen doen de plaats haars verblyfs bewaaken door een dapper en sterk Man; zommigen beweeren, dat die plaats sterk was uit hoofde van derzelver ligging, als omringd door een Rivier of Zeeärm. Palephates plaatst haar verblyf in Caria; de meeste Schryvers houden daarvoor Berenice, eene Stad van Lybie; doch anderen, met eene grooter maate van waarschynlykheid, Lixa, eene Stad van Mauritania. - Volgens eenigen trok hercules tegen haar uit als een Vyand, gewapend ter verdelging; terwyl zommigen beweeren, dat hy alleen tot haar kwam als een Verlosser, en met geschenken overladen wegtoog.
Uit alle de onderscheide meeningen volgt, dat alles, wat als ontwyfelbaar vast wegens de Hesperides mag beweerd worden, op deeze drie of vier byzonderheden nederkomt. - Vooreerst, dat zy Zusters waren. Ten tweeden, dat zy zekeren rykdom bezaten, welke moet toegeschreeven worden aan haare zorgvuldigheid, en aan de goedheid van den grond, door haar bewoond of bearbeid. Ten derden, dat haare verblyfplaats welbewaakt was. En ten vierden, dat hercules, een bezoek by haar afgelegd hebbende, vandaar, by zyne wederkomst in Griekenland, van deeze Vrugten of Vagten medebragt; 't welk hem een groote winst opleverde.
De Dichters, gelyk ik, in den aanvange, opmerkte, hebben zich bevlytigd, om met dit weinige, 't welk weezenlyk of waar mag heeten, veel allerwonderbaarst en ongelooflyks te mengen. Zy veranderen de verblyfplaats der Hesperides in eenen allerschoonsten Lusthof, waar alle deelen van Goud blinken; de Boomen hebben takken, bladeren en vrugten, alle van dit kostlyk metaal. De schriklyke Draak, met honderd koppen, die de lugt doen weergalmen van even zo veele schuiffelende toonen, is de getrouwe Wagter van al dien schat. De Gouden Appelen, die dit verschriklyk Dier altoos in 't ooge houdt, hebben een zonderling vermogen. Zy bekooren en verrukken het gezigt, en maaken eenen onwederstaanbaaren indruk op het hart.
Wat de Hesperides zelve betreft, de Dichters maaken ze alle tot Toveressen, verleidende door de zagte welluidenheid haarer stemmen; terwyl zy, vermaak scheppende in allerlei gedaanten aan te neemen, de aanschouwers doen verbaasd staan wegens haare Gedaantverwisselingen. - Zy gaan nog een stap verder,
| |
| |
en vertoonen de Hesperides als zo veele Godinnen, aan welke zy een Tempel toeschryven, en eene Priesteresse, zeer ontzien van wegen het oppermagtig bestuur, 't geen zy over de Natuur in handen heeft. Virgilius zingt 'er dus van, in zyn IV Boek:
Sistere aquam fluviis, et vertere sidera retro;
Nocturnosque ciet manes: mugire videbis
Sub pedibus terram, et descendere montibus Ornos.
Naar vondels Vertaaling heeft die Priesteres het vermogen
Het water in den stroom te stuiten naar heur zin;
De starren op haar zang terug te leeren draaven;
Zy wekt, by duister nagt, de geesten uit de graven;
Zy toont u, hoe de grond der aarde loeit en hygt;
Men ziet hoe d'Esschenboom ten hoogen berge afstygt.
Zy is, gelyk gemelde Dichter zingt,
Hesperidum templi custos, epulatque draconi
Quae dabat, et sacros servabat in arbore ramos,
Spargens humida mella, soporiferumque papaver.
Door vondel dus naagezongen:
De Kerk van Hespers bloed, en 't heilig ooft, en voedde
Den vreesselyken Draak met zoeten honingraat,
En mankop, dat den slaap veroorzaakt door zyn zaad.
Dan de Dichters schynen onderling zo weinig overeen te stemmen, ten aanziene van de wonderen, die zy van deeze Nymphen vermelden, als de Geschiedschryvers ten opzigte van de daaden, welke zy deswegen optekenen. Zy schynen nogthans in hunne begrippen overeen te stemmen, ten aanziene van deeze weinige omstandigheden: dat de Hesperides Zusters waren; dat derzelver voornaamste rykdom in Appelen bestondt; dat deeze Appels bewaakt werden door een vreeslyken Draak; dat hercules niettemin een middel wist te vinden om eenige deezer Appelen te plukken, en dezelve met zich na Griekenland te voeren. - In alle andere omstandigheden wederspreeken zy elkander; als ten opzigte van de Geboorteplaats deezer Nymphen, derzel- | |
| |
ver getal, de herkomst van den Draak, het Land, waar deeze Lusthof ligt, en het middel, waarvan hercules zich bediende, om eenige deezer Vrugten magtig te worden.
Niet minder zyn de verschillende begrippen wegens de voorgewende Verborgenheden, die men wil dat onder die verschillende verdichtzelen verborgen liggen. Men heeft 'er Geschiedkundige, Zedekundige en Natuurkundige uitleggingen aan gegeeven.
'Er is een groot geschil onder de Geleerden ontstaan, welke tog die Gouden Appels der Hesperides hebben mogen weezen. Bodaeus, de beroemde Uitlegger van theophrastus, beweert, dat het Queeäppels waren. Salmasius en spanheim houden het voor Oranjeäppels; en anderen stellen vast, dat het Citroenen waren. - Twee zwaarigheden schynen het gevoelen van bodaeus te drukken: - de eene is, dat men zeker weet, dat de Queeäppels oorspronglyk van Cydon komen, de Hoofdstad van het Eiland Creta, van waar dezelve overgebragt werden in Griekenland; terwyl de Appels der Hesperides gebragt waren van Mauritania; - de andere, dat athenaeus van deeze Appelen gewaagt en van Queeäppelen, als byzondere vrugten. - Die ze voor Oranjeäppelen houden, schynen met goeden grond van reden te spreeken, dewyl en de kleur en de naam ten voordeele van dit gevoelen pleiten. - Dan de zodanigen, die willen dat de vrugt de Citroen geweest zy, hebben ook de kleur te baate, zonder te rekenen op twee getuigenissen; het eene van athenaeus, die ons verzekert, dat de Lybiers den Citroenboom den Hesperidischen Appelboom noemen; het andere van de oude Glossaria, die het woord Citreum door dat van Hesperis uitleggen. - Twee tegenbedenkingen op dit laatste gevoelen zyn my voorgekomen: - de eerste bestaat hierin, dat de Citroenen in Griekenland niet bekend geweest zyn, dan lang naa den leeftyd van hercules; men brengt hiertoe by eene plaats uit antiphanes, een grappig Dichter, die ten tyde van thesbis leefde;
- de tweede wordt daaruit ontleend, dat, volgens plinius, de Citroenboom alleen in Medie en Persie groeide; waaruit volgt, dat hercules uit Africa geene van die vrugten kon medeneemen. Maar het is te over bekend, dat dit gedeelte der wereld altoos eene groote menigte Ci- | |
| |
troenboomen heeft voortgebragt. En, zonder plinius geheel in 't ongelyk te stellen, omtrent hetgeen hy wegens deeze Boomen bybrengt, valt het gemaklyk, een goeden zin te geeven aan deeze plaats van dien Natuurkundige, door te veronderstellen, dat hy niet meer wil zeggen, dan dat de Citroenboomen van Persie zo zeer afhangen van den aart des gronds in dat Land, dat ze niet wel tieren, als zy verplant zyn. - Over het geheel mag men met reden denken, dat de woorden Gouden Appelen eene algemeene aanduiding zy, bevattende beide de soorten Oranjeäppels en Citroenen, en dat hercules ze beide in Griekenland bragt.
Veel kan ik niet zeggen ten voordeele van de Zedeleere, uit deeze Fabel van de Hesperides afgeleid. Zy komt my voor, enkel willekeurige opvatting te weezen.
Een soortgelyk oordeel meen ik te mogen vellen over de Natuurkundige verklaaringen der zodanigen, die gelooven, daarin alle Starrekundige waarheden opgeslooten te zien. Zy neemen de Hesperides voor de uuren van den Nagt; derzelver Tuin voor het Firmament; derzelver Gouden Appelen voor de Starren; den Draak voor den Dierenriem of Horizont; en hercules, die de Gouden Appels wegvoert, voor de Zon, die, by haar opkomen, alle de andere Starren doet verdwynen.
Wel mag men hier byvoegen de harssenschimmige begrippen der Alchymisten, die alle de byzonderheden van deeze Fabel voor zo veele tekens houden, ter aanduiding strekkende van het vermaard geheim van den Steen der Wysgeeren.
Ten besluite, heeft het niet ontbroken aan Christen-Schryvers, die beweerden, dat hercules, de Gouden Appels wegneemende, of de Schaapen der Hesperides wegvoerende, ontleend was van het bedryf van josua, de Inwoonders des Lands van Canaan beroovende van hun Vee en Vrugten. - Anderen stellen, dat de Hof deezer Nymphen, haare Appels en Draak enkel uitgedagt waren naar de beschryving, welke wy vinden van den Hof van Eden, of het Aardsche Paradys.
|
|