Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Geboorte van eenen papegaai, te Rome, in het jaar 1801.(Uit het Fransch.)
Terwyl de Advokaat jean-antoine passeri te Avignon in dienst was van den H. Stoel, in hoedanigheid van Advokaat en Procureur-Generaal, koft hy den eenen na den anderer, twee Papegaaien, van de soort, welke de Liefhebbers der Natuurlyke Historie Amazonen noemen. Beide waren zo tam, dat men ze altoos in volle vryheid door de vertrekken het loopen, als twee duiven; schoon zy hunne kooi hadden, met eenen stok om 'er op te rusten. De wederzydsche liefkoozingen, welke zy begonnen elkander te doen, zo ras men hen vereenigd had, en het onafscheidbaare leeven, dat zy leidden, deeden gereedlyk denken, dat zy van verschillende kunne waren. Het Mannetjen sprak vry wel verscheiden woorden in het Fransch, en zong een deuntjen in het Provençaalsch; het Wyfjen, misschien door gebrek van opvoedinge in de eerste jeugdGa naar voetnoot(*), heeft nooit een verstaanbaar woord uitgebragt; alleenlyk gaf het een' scherpen en onaangenaamen schreeuw wanneer het iets begeerde, of kwaad wierd. Hun gewoon voedsel bestaat in zaaden van den Zonnebloem of van Saffraan, in vruchten, soep of bry van gegist deeg, ryst en peulvruchten, en somtyds een weinig vleesch, vooral wanneer het vet is. By gebrek van de bovengenoemde zaaden zyn zy ook gewend, hennipzaad en zelfs Turksch koorn te eeten. Schoon zy geene groote begeerte tot drinken toonen, drinken zy evenwel somtyds van het water, dat voor de hoenders geschikt is; zy dompelen dan den bek in het vat, waarin het water is, en steeken den kop om hoog om het door te zwelgen. Zy hebben, ondertusschen, gaarne water tot hunne eigene beschikking, om zich van tyd tot tyd te kunnen baaden. Het Mannetjen tracht dan, indien het kan, zich geheel onder te dompelen, hetgeen hem meer genoegen schynt te geeven. Het Wyfjen, daartegen, schoon het meermaalen drinkt dan het Mannetjen, heeft eenen afkeer van zich te dompelen, en wordt dikwyls te onvreden, wanneer het Mannetjen zich baadt in haare nabyheid, en, onder het flodderen met zyne wieken, haar met water bespat. Wanneer, in het Jaar 1789, de toestand der zaaken hun- | |
[pagina 402]
| |
nen meester noodzaakte Avignon te verlaaten, wilde hy, schoon hy alles verloor wat hy bezat, deeze beide Dieren niet missen, welke hem dikwyls eene aangenaame afleiding verschaft hadden, in zyne gewichtige bezigheden. Hy nam ze met zich; hetgeen by te gemaklyker doen kon, dewyl hy reeds de doozenGa naar voetnoot(*) had, waarin deeze vogels, zonder moeite, en zonder dat men hun eenig nadeel toebrenge, kunnen vervoerd worden. Wanneer Paus pius de VI aan den Heere passeri eene andere bestemming gaf, en denzelven benoemde tot Gouverneur van Forli, nam deeze ook de beide getrouwe metgezellen zyner ballingschap met zich. Daar had hy de gelegenheid om waar te neemen, dat, met het aankomen der Lente, deeze twee Dieren geneigdheid gevoelden tot het voortplanten van hun geslacht. Hunne liefkoozingen waren ongemeen. Het Wyfjen vooral toonde zich zeer te onvrede, wanneer het Mannetjen aan haare tekenen van liefde niet beantwoordde. Hunne wederzydsche yverzucht vereenigde hen dermaate, dat zy zelfs hunnen meester sloegen, wanneer deeze zich hield, of hy een van beiden wilde streelen. Eindelyk in de maand Maart van 1798 paardenGa naar voetnoot(†) zy, en in de maand April leide het Wyfjen, onder de keukenhaard, in de asch, twee eieren, in alles gelyk aan duiven-eieren. | |
[pagina 403]
| |
Op deezen tyd werd de bestemming van den Heere passeri nogmaals veranderd, en hy na Valentano gezonden. Hy deed de eieren en de vogels derwaards overbrengen. In dit nieuwe land paarden zy geregeld in hunne gewoone maanden, en het Wyfjen leide dan eens twee, dan eens drie eieren, geduurende de vier achtereenvolgende jaaren, welke de Heer passeri ter deezer plaatze doorbragt. Het broedde ze met de grootste oplettendheid en den grootsten yver, geduurende eene vry aanmerkelyke tydruimte, maar telkens vruchteloosGa naar voetnoot(*). De Heer passeri werd nogmaals verplaatst, en van Valentano na Anagni gezonden. Maar, het Fransche Leger kort daarna den Kerkelyken Staat bezet hebbende, werd de Heer passeri in hechtenis genomen, en, geduurende vyftig dagen, in het Kasteel St. Angelo gevangen gehouden. Vervolgens werd hy in het Koningryk Napels gebannen, werwaards hy evenwel, by gebrek van een paspoort, zich niet kon begeeven. Hy bleef toen eenige maanden te Terracina, alwaar hy beroofd werd van alles, wat hy had: want dit land was ter plonderinge overgegeven, omdat men 'er getracht had eene tegen-omwenteling te bewerken. Het gelukte hem deeze keer nogmaals zyne twee Papegaaien te behouden, dewyl hy ze, by het verlaaten van Anagni, by zyne nabestaanden had gelaten. De Fransche Generaal girardon en de Raad zaccaleoni kwamen ten deezen tyde, in de hoedanigheid van Commissarisen van Anagni, te Terracina. Door de inwoonderen van Anagni zelven onderricht van het gedrag des Heeren passeri, en overtuigd van deszelfs onschuld, gaven zy hem verlof om weder na Rome te keeren. Zyne familie eveneens terug geroepen zynde, kwam hy weder in bezit van zyne Papegaaien. | |
[pagina 404]
| |
Deeze werden geplaatst in een klein vertrekjen, dat voor de middagzon blootstond. In de eerste dagen van Juny des Jaars 1800 leide het Wyfjen twee eieren in een komfoor, waarin een weinig asch was, en hetgeen men toevallig in eenen hoek van het vertrek had laaten staan. Zy werden, een-en-veertig dagen lang, gebroed, met alle zorgvuldigheid, waarvan boven gesproken is. Op den 15 July brak een deezer eieren in het midden open, en 'er kwam een jonge vogel uit, die naauwlyks het hoofd konde ophouden: maar den volgenden morgen werd hy dood gevonden, en de moeder verliet het andere eiGa naar voetnoot(*). In de Lente van het Jaar 1801 leide het Wyfjen drie eieren in het zelfde komfoor, en broedde ze met dezelfde oplettendheid. Den 24 Juny, des avonds, bespeurde men, dat de schaal van een der eieren gebroken was, en men hoorde een' kleinen schreeuw, die de geboorte van den kleinen vogel aankondigde. Opdat deeze niet het zelfde gevaar als die van het voorige jaar mogt loopen, stelde men, in plaatze van het komfoor, eene kleine teenen mand, op welker bodem men eenig linnen leide, en daarop de beide andere eieren, en den kleinen pas uit den dop gekomen Papegaai. De moeder voer toen voort met broedenGa naar voetnoot(†). Men hield aan met aan de ouden hun gewoon voedsel te geeven. Het Mannetjen bragt het dikwyls aan het Wyfjen, en dit deelde het met haar jong, hetgeen, verscheiden dagen lang, zonder eenig teken van vederen bleef en met gesloten oogen. Den 12 July hoorde men verscheidene schreeuwen van den jongen Papegaai; men bemerkte, dat het was om voedsel te vraagen; want het Mannetjen kwam terstond toeloopen, om het aan zyn jong te geeven. Den 14 begon hy de oogen te openen, en men zag op zynen rug verscheiden kleine schachten van vederen te voorschyn komen, gelyk aan die, welke zich vertoonen by de Duiven en andere kleine vogelen. Den 16 bespeurde men deeze schachten van vederen over het geheele lichaam. | |
[pagina 405]
| |
Den 22 begonnen deeze schachten zich te ontwikkelen en zich tot pluimen en vederen te vormen. Den 24 begonnen de vleugels bedekt te worden met groene pluimen. Toen de veertig dagen vol waren, zag men ze geheel met pluimen bedekt; en de moeder, welke tot dien tyd toe altoos by haar jong had geslapen, verliet het, als of zy het buiten voogdy gesteld had; van toen af ging zy, gelyk te vooren, by haar Mannetjen slaapen. De jonge Papegaai had op het lichaam pluimen van een leevendig groen; die der vleugelen, schoon ten grooten deele groen, waren gemengd met roode, blaauwe en violette pluimen; die, welke het hoofd bedekten, waren groen met een' geelen rand aan den kant des beks; de pluimen naast aan de pooten, waren ook van eene geele kleur. Men kan nog niet beslissen, tot welk geslacht hy behoore, daar hy, zonder onderscheid, zich voegt by den Vader en by de Moeder, die beiden, schoon hy ook alleen eet, somtyds hem beurt om beurt uit den bek voeden. Hy schynt, evenwel, meer naar den Vader dan naar de Moeder te gelykenGa naar voetnoot(*). | |
Byvoegsel des vertaalers.Hetgeen de Schryver van dit Bericht, in zyne laatste aantekening, zegt, dat de poogingen, om de Papegaaien in onze luchtstreek te doen voortteelen, tot nog toe, vruchteloos zyn geweest, is niet volkomen naauwkeurig: ten minsten by den Heer buffon (Hist. Nat. des Oiseaux, Tom. XI. p. 160. Edit. de Paris 1780, 12mo.) leeze ik het volgende. ‘Het is zeldzaam, dat men de Papegaaien in onze gemaatigde Gewesten ziet voortteelen, maar niet dat men hen klaare en gelde eieren ziet leggen: evenwel heeft men eenige voorbeelden van in Frankryk geboren Papegaaien. De Heer de la pigeonière heeft, in de Stad Marmande, in Agenois, een Mannetjes en een Wyfjes Papegaai gehad, die, geduurende vyf of zes jaaren, niet gemist hebben in ieder voorjaar een broedsel te leggen, hetgeen slaagde, en waaruit jongen voortkwamen, die door de ouden werden opgevoed. Ieder broedsel bestond uit vier eieren, waarvan altoos drie goed en één | |
[pagina 406]
| |
onvruchtbaar waren. De wyze, om ze op hun gemak te doen broeden, was, dat men ze plaatste in een vertrek, waarin niets anders was dan eene ton, aan het eene einde zonder bodem, en [gedeeltelyk] gevuld met zaagsel van hout. Van binnen en van buiten waren stokjens in de ton vastgemaakt, opdat het Mannetjen op allerlei wyzen 'er by kon opklimmen, en by het Wyfjen nederliggen. Eene noodzaaklyke voorzorg was, dat men niet dan gelaarsd in de kamer kwam, om de beenen te beschermen tegen de beeten van den jaloerschen Papegaai, die alles verscheurde, wat hy zyn Wyfjen zag naderenGa naar voetnoot(*). Vader labat geeft ook de historie op van twee Papegaaien, die te Parys verscheiden maalen jongen kreegenGa naar voetnoot(†).’ Doch schoon dus het voortteelen van Papegaaien niet zonder voorbeeld is onder gemaatigde luchtstreeken, die voorbeelden zyn buiten tegenspraak zeldzaam, en misschien nooit zo naauwkeurig beschreven als hetgeen hier den Leezer wordt aangeboden. |
|