Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijByzonderheden, ontleend uit Olivier's reizen in het Ottomannische ryk, Egypte en Persie.Constantinopole. - Middelen van bestaan der inwoonderen.Indien wy het oog slaan op de ontelbaare volkrykheid van Constantinopole, zullen wy misschien ons hoogst verwonderen, als wy zien, dat bykans alle de Inwoonders dier groote Stad hunne middelen van bestaan ontleenen van den Grooten Heer, van de groote Staatsbedieningen, van zich als slaaven te verhuuren, of van eenig byzonder vlytbetoon; dat een zeer aanzienlyk gedeelte van het geld des Ryks in de Hoofdstad verzwolgen wordt, door belastingen, tollen, en het regt van opvolging, 't welk de Souverain over alle zyne Amptenaaren in handen houdt; door de verbeurtverklaaringen, welke hy uitoefent; door het verkoopen van alle bedieningen, krygs-, regeerings-posten, en geestlyke waardigheden; door de groote inkomsten, welke de Mosqués en de voornaamste Officieren van de Kroon trekken; en, eindelyk, door de vrywillige of afgeperste geschenken, welke ieder in bewind gestelde jaarlyks zendt aan de zodanigen, die hem by de Porte beschermen, ondersteunen en verdeedigen, alsmede aan de zodanigen, die een waakzaam oog houden op zyne belangen, hem van alle de veranderingen verwittigen, en van alle gevaaren, welke hy loopt, waarschuwen. Bykans alle inkomsten der Vorstlyke Schatkist worden te Constantinopole verteerd; dewyl aldaar alle Na- | |
[pagina 383]
| |
tionaale inrigtingen bepaald te vinden zyn, en men in de Provincien geen Legers, geen Schepen, geen Tuighuizen, geen Vestingen aantreft, op kosten van den Grooten Heer onderhouden. De Gouverneurs, Pachas, Mutzelims, of Waiwodes, wel verre van inkomsten van de Porte te trekken, storten, in tegendeel, eene meer of min aanzienlyke som, naar de uitgebreidheid of den aart huns Gouvernements, in 's Vorsten Schatkist. De Molhas, de Cadis, oefenen het regt, voor eene belasting van tien ten honderd, en verscheide toevallige voordeelen. De Janitzaaren en ander Krygsvolk ontvangen eene zeer middelmaatige daaglyksche bezolding, getrokken uit de Provinciaale inkomsten; zy kleeden zich op eigen kosten, en komen, ten tyde des oorlogs, onder hunne Vaandels zamen, zonder dat de Groote Heer eenig het minste geld ten dien einde uitgeeft. De Officiers of Agas hebben een jaargeld voor hun leeven, uit kragte van 't welk zy verbonden zyn, by de eerste oproeping, te velde te verschynen, en, op hunne kosten, een aantal krygsknegten met zich te brengen. Alle de inrigtingen, tot de Scheepsmagt behoorende, zyn te Constantinopole. De Oorlogschepen worden daar uitgerust en bemand; ook worden zy 'er meestal gebouwd. 't Is waar, men heeft, ten deezen dage, Scheepsverblyfplaatzen te Sinope, boven aan de Golf van Mundania, in de Dardanellen, te Mitylene en te Rhodus, om dat deeze plaatzen gelegen zyn naby die, welke scheepstimmerhout opleveren: dan de geldsommen, ten dien einde uit de Hoofdstad gaande, zyn geenzins aanmerkelyk, en slegts eene overmaaking voor eenen tyd: daarenboven voorzien de Pachas doorgaans in deeze kosten. De Vestingen en Sterkten worden onderhouden door de Pachas, op wier grondgebied dezelve gelegen zyn: zy worden, ingevolge hiervan, doorgaans in een slegten staat gevonden; en de meeste dreigen in te storten. De Groote Heer wordt ten deezen opzigte gemaklyk misleid; dewyl hy jaarlyks eene rekening van gemaakte kosten ontvangt, en teffens bedroogen wordt. Beweegt vermoeden van ontrouw, of des gedaane klagte, hem, om derwaards iemand tot het doen van onderzoek af te vaardigen, eene geldgifte van den Pacha is doorgaans genoeg om een voordeelig verslag te be- | |
[pagina 384]
| |
werken; of wordt hy afgezet, en van 't leeven beroofd, diens Opvolger brengt daarom de Veste in geen beter staat: hy doet in 't eerst eenige niets beduidende verbeteringen maaken; doch staakt zulks, zo ras hy denkt zich van strasloosheid verzekerd te hebben. Al het Geld van Turkyen, Cairo uitgezonderd, wordt te Constantinopole gemunt; en zulks verschaft, voor eenen tyd, een verbaazend inkomen aan den Grooten Heer, dewyl hy de gehalte in zulk een graad vervalscht heeft, dat het de helft der waarde niet bedraagt van die onder voorige Sultans, en het voor dezelfde wordt uitgegeeven. Vreemde munt is zeer vermenigvuldigd; maar niet geklommen tot den prys, welken dezelve behoort te hebben, dewyl de balans des handels ten voordeele van dit Ryk overslaat. Dit is het geval met Indie niet, werwaards het Turksche Ryk naauwlyks iets te zenden heeft. Geene dan oude Geldspecie wordt daar ontvangen; die van Venetie, Hungaryen en Spanje heeft, als de zuiverste, den voorrang. De rykste onbeampte Inwoonders des Ryks komen niet in Constantinopole, ten einde hunne inkomsten te verkwisten in ledigheid en verwyfdheid, hunne middelen aan het dobbelspel te waagen, of dezelve in minnekoozeryen of tafelweelde door te brengen. De Agas blyven op hunne Landgoederen, om ze te bewaaren, te beschermen, en 'er het meeste voordeel van te haalen. De Pachas kunnen, zonder last van den Souverain, hun Landbestuur niet verlaaten. De Molhas en de Cadis handhaaven het Regt in de Steden, werwaards zy gezonden zyn: zo de eene als de andere komen alleen in Constantinopole om te onderkruipen, wanneer zy hunne posten verlooren hebben. - Meestal, egter, ontwyken zy het al te strenge oog des Gouvernements: zy hebben hunne zaakbezorgers, mannen van bedryf, die voor hun werkzaam zyn, hun verontschuldigen met geld, zwaarigheden wegneemen met geld, en bevorderingen bezorgen met geld. Hier worden alle waardigheden aan den hoogsten bieder verkogt, alle ampten te koop geveild, en geen winstgeevende post verkreegen, zonder eenig min of meer aanzienlyk geschenk. 'Er is te Constantinopole eene soort van menschen, die zich met niets anders onledig houden, dan met geld, tot een verbaazend hooge rente, te schieten | |
[pagina 385]
| |
aan de staatzugtigen, die, zonder dit hulpmiddel, geen post kunnen verkrygen; aan de zodanigen, die wenschen dat hunne misdryven vergeeten worden, en de bedieningen willen behouden; aan hun, die een magtigen den voet willen ligten; en, met één woord, aan menschen, die, door eene groote en spoedige geldopoffering, hun hoofd, door het zwaard der wet of den wil des Sultans bedreigd, wenschen in veiligheid te stellen. | |
Plegtigheden der jammerende dervises.De plegtigheid neemt een aanvang met eenige gebeden, onder het uitstorten van welke alle de Dervises elkander den kusch van vrede of broederschap geeven. De nieuwlingen, of die ons voorkwamen van een minderen rang te weezen, kuschten alleen de hand van de hoofden der Orde, met betoon van diepen eerbied. De laatstgemelden stonden digt aan den wand, in een eenigzins geboogen lyn; agter hun hingen verscheide yzeren werktuigen, geschikt om onderscheidene deelen des lichaams te doorbooren, en brandende koolen op te vatten, om dezelve in den mond te neemen, of op de tong te leggen: eenige, zeide men ons, waren geschikt om in het vuur gloeiend gemaakt, en vervolgens op onderscheide deelen des lichaams gebragt te worden. Tegen over deeze voornaamsten, omtrent midden in de zaal, waren de Dervises geplaatst, in een kromme lyn, in eene nederige gestalte, knielende, of hurkende, naar de wyze der Oosterlingen. Naa eenige weinige minuuten in het uitstorten van gebeden doorgebragt te hebben, werd aan deeze laatstgemelden een groote tambourin gegeeven, aan welks binnenzyde een, twee of drie snaaren geplaatst waren, niet ongelyk aan onze dikke viool- of bas-snaaren. Een van deeze tambourins hadt vyf of zes dunne koperen snaaren. Voor deeze Muzykanten stondt een vuurkomvoir, om de speeltuigen van tyd tot tyd te warmen, en het vel eene meerdere spanning te geeven. De Overste sloeg de maat, en regelde de beweeging der speeltuigen; twee anderen sloegen twee kleine keteltrommen. Die Muzyk ging gepaard met gezangen | |
[pagina 386]
| |
ter eere van mahometh, en alle de Geestlyken hieven een eenpaarig gezang aan. Geduurende dit eentoonig en verveelend concert, ontdekten wy, van tyd tot tyd, een Dervis, die zich voor den Overste vertoonde, als diep getroffen door de Almagt der Godheid: hy kreeg nu en dan stuiptrekkingen; zyn lichaam werd styf, en hy scheen dood. Hy zonk neder in de armen zyner Mede-dervises, die hun best deeden om hem weder tot zichzelven te brengen, door zyn aangezigt aan te raaken, zyne kleederen, armen en beenen te schudden. By eenigen, die deeze stuiptrekkingen vertoonden, was het enkel verrukking: de wederbekoming ging langzaam en by trappen toe; by anderen scheen de staat des doods volkomen. De oppassende Dervises lagen de zodanigen op den grond neder, en deeden alle poogingen om hun te doen bekomen. Behalven veelvuldige aanraakingen, riepen zy hun verscheide keeren in 't oor; en wanneer alle gewoone middelen vrugtloos waren aangewend, naderde de Overste om zyn alvermogen uit te oefenen. Hy spreidde zyne hand uit over het aangezigt des dood schynenden, die daarop onmiddelyk tot zichzelven kwam, met vlugge vaart opsprong, geholpen door een der oppassende Dervises. Eene dergelyke vertooning hieldt al den tyd deezer plegtigheid aan, en vermenigvuldigde allengskens, onder het getier deezer Dweeperen. Een half uur hadt de Muzyk onze ooren verveeld, en onze harten voelden zich aangedaan door deeze bezwymenden, wanneer twee mannen, tot den middel toe naakt, voor een korten tyd ten tooneele traden. Zy hadden ieder twee yzers, meer dan een voet lang, aan een der einden gepunt, en aan het andere voorzien van een knop, geheel omwonden met dunne kettingjes; de laatste schalm hadt de gedaante van een zeer scherpen nagel. Deeze Mannen maakten verscheidenerlei beweegingen voor en rugwaards, alle met kragt en spoed, en scheenen de punten van deeze twee yzers in hun lyf te zullen stooten; doch zy droegen steeds zorge, om den duim op de punt te zetten. De snelheid hunner beweegingen, nu na den eenen, dan na den anderen kant gewend, en het geraas der kleine kettingjes, maakten, dat hunne behendigheid niet on- | |
[pagina 387]
| |
derscheiden kon gezien worden. Eindelyk maakten deeze beide Mannen de vertooning, alsof zy die scherpe werktuigen in hunne ooren, voorhoofd en oogen wilden steeken; doch zy droegen baarblyklyk eene grooter voorzorge, en maakten eene min snelle beweeging: welhaast wierp een Dervis een kleed over hun heen, lag hun op den grond neder, waar zy eenige minuuten als dooden bleeven liggen. Zy stonden weder op, wryvende hun aangezigt en lichaam met hunne handen, en vertoonden zich als opgewekt en van hunne wonden geneezen. Zy keerden op hunne plaatzen weder, en namen hun speeltuig in handen. - Men verhaalde ons, dat in deeze plegtigheid zomtyds meer verscheidenheids plaats vindt, als wanneer deeze Geestdryvers brandende koolen in den mond neemen, en de tong tegen een heet yzer houden: wy wilden dit zeer wel gelooven; dewyl de werktuigen, om zulke zelfplaageryen te pleegen, aan den wand hingen. Toen de Muzyk ophieldt, schikten zich meest alle de Dervises in een kring, en riepen het woord Allah uit, teffens den toon volgende, eerst langzaam, vervolgens rasser, gegeeven door twee hunner, die zich in het midden geplaatst hadden, en op dien tyd gezangen aanhieven ter eere van mahometh en diens afstammelingen. De eersten schudden hunne hoofden, nu eens voor-, dan eens agterover, ook zydwaards, met meer of minder snelheids, naar den toon des gezangs. Op andere tyden schudden zy het lichaam, nu voor-, dan agterwaards, dan na de slinker, dan na de regter zyde, tot dat zy zich afgemat en geheel met zweet overdekt vonden. - Zy haalden voor eene poos adem, doch hervatten welhaast dit bedryf, by aanhoudenheid het woord Allah uitschreeuwende, of alleen een klank voortbrengende, gelyk aan heb of hie, die uit het diepste van den buik scheen voort te komen. De kleine tusschenpoozen, welke plaats greepen tusschen dit gejammer, werden aangevuld door het zingen van twee hunner, gezeten in het midden van deezen misbaar maakenden hoop. - Wy merkten duidelyk op, dat onder de Hoofden meer bedwangs en bedaardheids was, en minder neiging om zich aan de vervoeringen der geestdryverye over te geeven: de zodanigen hunner, die, van tyd tot tyd, zich met de jammerenden mengden, spaar- | |
[pagina 388]
| |
den hunne longen, en droegen zorge, hun lichaam niet als anderen af te matten. | |
Gebruiken der oosterlingen.De Oosterlingen, eenvoudiger dan wy in hun huisraad, kennen de weelde van het gebruik der bedden niet. Zy hebben in hunne huizen een aantal zeer ligte matrassen van wol of katoen, welke zy op den vloer spreiden, of op hunne sofas nederleggen, als het slaapenstyd is; hier op brengen zy den nagt door. De Vrouwen doen haare cieraaden en opschik af; de Mannen trekken hun opperkleed uit, verwisselen den tulband voor een muts, en gaan voorts, even als de Vrouwen, in hunne kleederen liggen Zy dekken zich met gestikte dekens, waarby de Ryken een katoenen voegen; geene verandering maaken zy in dit nagtdekzel, eer het zeer vuil of bykans versleeten is. 's Morgens worden deeze matrassen en dekkleeden weggenomen, in kassen geslooten, en de slaapkamer is wederom een woonvertrek. Onder de arme Grieken, Armeniërs en Jooden slaapt meestal het geheele Gezin in eene en dezelfde kamer; maar by de Musulmannen is het slaapvertrek der Mannen altoos van dat der Vrouwen afgezonderd. Naardemaal het gebruik van stoelen en tafels beide even onbekend is by de Oosterlingen, zyn de sofas de voornaamste en bykans eenige artikels van hun huisraad: deeze staan gewoonlyk aan drie zyden van het vertrek, voor de vensters, en aan de twee andere zyden: zy zyn onmiddelyk op den vloer, of eenige weinige duimen daar boven, zomtyds ter hoogte van een voet, geplaatst, rustende op planken. De sofas zyn overtrokken met gedrukte cits, zyden stoffe, fluweel of laken, vercierd met katoenen, zyden, gouden of zilveren franje. 'Er zyn breede rugkussens bygevoegd, loopende in de lengte van de sofa, mede met stoffen bekleed en met franje bezet. Vloertapyten en matten liggen in 't midden des vertreks. Bloot blyft een gedeelte van den vloer, tegen over den ingang der deure, die een half voet laager is, en ten doorgang dient tot de kamers op zyde. De sofa dient toe een zitplaats by dag, en tot een | |
[pagina 389]
| |
bedde by nagt: op dezelve brengen de Oosterlingen den dag door, met de beenen kruislings over elkander; 's nagts liggen zy 'er op uitgestrekt. Zommigen, egter, om de sofa te spaaren, neemen de nagtrust op het vloertapyt of de mat; of, andere matrassen ontbeerende, slaapen zy op de sofa, na het vercierend overtrekzel weggenomen te hebben. Men begrypt ligt, dat by deeze wyze van op den vloer te leeven, op Vloerkleeden of Matten, die niet gereinigd worden, in houten huizen, in eene heete lugtstreeke, onder een Volk, 't welk het gebruik van linnen weinig of niet kent, dat de kleederen meest 's nagts aanhoudt, en niet aflegt dan wanneer zy versleeten zyn, allerlei ongedierte zeer talryk moet weezen: dit baarde ons het grootste ongemak op onze reis; wy konden ons niet vry houden van 'er mede besmet te worden. - Zomtyds was het niet genoeg dat vliegen en ongedierte ons plaagden en uit den slaap hielden; wy moesten tevens verdraagen het branden van een Lamp voor de Maagd maria, die nagt en dag ontstooken gehouden wordt in de huizen van alle Grieken in de Levant. Wy durfden dezelve niet uitdoen; dit zou al te zeer tot eene grieve gestrekt hebben van den waardigen Priester, by welken wy ons nagtverblyf namen, en die ons met de grootste heuschheid ontving. | |
De wyze van zich te warmen en te kleeden.Wanneer men de Paleizen der Ambassadeurs en de weinige Huizen van eenige Kooplieden uitzondert, hebben de Inwoonders van Constantinopole geene Schoorsteenen in hunne woonvertrekken: zy verwarmen dezelve door middel van een koperen of aarden vuurpan, Mangal geheeten, welke zy binnen het bereik van hunne sofas plaatzen. Maar in de huizen van eenige Musulmannen, en bykans in alle huizen der Grieken en Armeniërs, wordt dit Vuurtuig geplaatst onder een ronde of vierkante tafel, bedekt met verscheide tafelkleeden: een deezer, met randen omzet, hangt tot op den vloer neder in allerlei rigtingen, en bewaart de hette onder de tafel: in dit geval wordt 'er vuur gedaan in de vuurpan, en hetzelve met asch overdekt, om de hette te maatigen. Een met kussens gevulde bank, rondsom geplaatst, biedt aan verscheide persoonen een zetel aan; | |
[pagina 390]
| |
zo dat zy de voeten na de Mangal uitsteeken, en de hette tot den middel ontvangen. Deeze tafel draagt den naam van Tandour, en schynt van Grieksche herkomst, daar zy meer by de Grieken dan by de Turken in gebruik is, en dit warmtegeevend werktuig niet gevonden wordt in het binnenste van Klein Asie, waar de koude scherper en snydender is dan te Constantinopole. Wanneer het maar eenigzins koud is, verlaaten de Vrouwen zelden haare Tandour: by dezelve slyten zy den dag; by dezelve werken zy, ontvangen haare vriendinnen, en neemen haaren maaltyd; 's avonds speelen zy op de kaartGa naar voetnoot(*), het schaakbord, en andere spellen. Rondsom de Tandour zitten zy te praaten over het nieuws van den dag, of doen elkander vertellingen van geesten en spooken, waarop zy zeer gesteld zyn. De zich daar bevindende Europeaanen schikken zich gaarne naar deeze gewoonte; dewyl dezelve de beide Sexen zamenbrengt, en het naauwziend oog eener Moeder, of de jaloursche blikken van eenen Egtgenoot, de verkenningstekenen niet kunnen ontdekken, of de veelbeduidende aanstootingen voorkomen, waartoe de Tandour gelegenheid verschaft. Indien men immer ondernam, het gebruik der Schoorsteenen te Constantinopole in te voeren, houden wy ons verzekerd, dat de Griekinnen 'er zich, uit al haar vermogen, tegen zouden aankanten; en zeker zouden zy, door haare overreedende welspreekenheid, middel weeten, om goede redenen by te brengen voor de zagte, gemaatigde en meer bezuinigende warmte van de Tandour. In eene Stad, waar de huizen van hout en slegt gebouwd zyn, waar de veelvuldige vensters slegt sluiten, waar de wind en de buitenlugt in elke kamer dringen, niet alleen door de deuren en vensters, maar ook door de veelvuldige reeten, zyn noch de Mangal, noch de Tandour, genoegzaam, om de Inwoonders tegen de koude te beschutten; zy moeten warm gekleed zyn. Rusland en Poolen verschaffen hun het warmste dekzel, 't geen de mensch kan draagen. De gewoonte, om Bontwerk daartoe te bezigen, werd door de Inwoon- | |
[pagina 391]
| |
ders van de Hoofdstad aangenomen, van waar dezelve zich, binnen korten tyd, door de afgelegenste Landschappen verspreidde. De Pelisse is allerwegen een stuk van weelde geworden, strekt ten kenmerk van rykdom, tot belooning van diensten, en is een dringende behoefte voor allen. In Landen, waar men de Koude nimmer voelt, als in Egypte en Arabie, zo wel als in de Noordlykste Steden van Turkyen, Constantinopole, Adrianopole en Belgrado, is deeze Mode algemeen, niet alleen onder ryken en middelbaar gegoeden, maar zelfs by de behoeftigen. De Ryke draagt ten zelfden tyde twee of drie bonte kleederen, geduurende den Winter; hy verandert dezelve in alle Jaarsaisoenen; en zelfs in den Zomer ziet men hem gekleed in stoffe van Angora, geboord met petit gris of Eekhoorn-vellen. Kunnen de bewoonders ten platten lande zich geen fyne buitenlandsche Peltery aanschaffen, zy bedienen zich van 't geen zy hebben: de Haas, de Jakhals, het Schaap biedt hun die Modekleeding aan; zy worden 'er tegen de koude door gedekt, en voldoen aan de naavolging der Stedelingen. De Vrouwen hebben desgelyks bonte kleederen, naar alle Jaarsaisoenen geschikt: het zwarte Vos. en Sabelbont voor den Winter; het Eekhoorn-vel voor de Lente en Herfst, en het Hermelyn voor den Zomer: het meerendeel der Vrouwen bezit een tien of twaalftal onderscheidene bonte kleederen, die op een zeer hoogen prys te staan komen. | |
De veelvuldige branden in Constantinopole.Het is geenzins te verwonderen, dat 'er veelmaalen brand in Constantinopole ontstaat, waar men geduurende den Winter steeds vuur heeft op den vloer, in geene daartoe welgeschikte plaatzen, maar naby sofas, vloerkleeden en matten. De minste onagtzaamheid, het speelen der kinderen, doet deeze ligt brandbaare stoffen vuur vatten. Is alsdan de t'huiszittende in slaap, of heeft hy 't zelve alleen gelaaten, dan slaat de vlam van het huisraad tot den vloer over; en, eer men het ontdekt, breekt dezelve met geweld uit, verspreidt zich schielyk, steekt de nabuurige huizen aan, en verslindt zomtyds eene geheele wyk der Stad. Uit het Ho- | |
[pagina 392]
| |
tel des Afgezants, op de hooge plaatzen van Pera, waren wy meer dan eens ooggetuigen van dit geweld des vuurs, de snelheid, met welke het zich verspreidde, en de schriklyke gevolgen, daardoor veroorzaakt. - Dit gezigt vervult den man van gevoel, die 't zelve gaat beschouwen, met killen schrik. Het brengt hem voor den geest de beeltenis dier ongelukkige weezens, die, in deeze benarrende oogenblikken, met den dood worstelen; die, vol angst, hun best doen, om met het dierbaarste van hunne tilbaare have weg te komen; en die te midden van den vuurgloed indringen, om Kinderen, Zieken of Stokouden te helpen. Wanneer 'er brand ontstaat, 't zy by dag of by nagt, worden alle de Inwoonders der Stad gewaarschuwd, om op hunne behoudenis bedagt te weezen, of bystand te verleenen aan de ongelukkigen. De Soldaaten-wagt in ieder kwartier komt op straat, sleepende stokken, met yzer gepunt, over de straat, van tyd tot tyd, op een naaren toon, roepende: Daar is Brand! Twee vervaarlyk groote trommen, de een op een hoogen tooren in 't midden van Constantinopole, en de ander in Galata, kondigen desgelyks den Inwoonderen aan, dat een brand is uitgeborsten. - In deeze omstandigheden is het de post van den Bevelhebber der Janitzaaren, zich onverwyld, met eene talryke bende, te begeeven na de plaats, waar men den brand ontdekt. De Groot-Visier moet zich desgelyks daar heen begeeven; en, indien de brand niet spoedig gebluscht worde, mist de Sultan niet, in persoon te komen, geld doende uitdeelen, om de waterpompers en de waterdraagers, de wagt en de toekykers, aan te zetten, om met allen yver te werken. Doch wanneer de vlam eenigen voortgang gemaakt heeft, en byzonder wanneer de wind de voortslaande woede vermeerdert, kan men niet hoopen den brand te blusschen, dan alleen door denzelven te beperken: om dit te doen, worden de naastgelegene huizen, die nog niet zyn aangestooken, zo ras mogelyk, omverre gehaald, en de bouwstoffen, eer het vuur dezelve bereikt, weggevoerd, en die men niet kan wegwerken, met water doornat gemaakt. De schade, door den brand veroorzaakt, wordt spoedig hersteld: weinige dagen naa den brand ziet | |
[pagina 393]
| |
men allerwegen huizen opgericht, gelyk aan de verbrande: de gebreken van naauwe, kwalyk aangelegde straaten behoudt men, en maakt geene verandering in de schikking en verdeeling der gebouwen. De Musulman betrekt de nieuwe wooning, om 'er, is 't hem doenlyk, het oude bedryf voort te zetten, en daar, even als voorheen, te leeven, zonder zich veel over het geledene verlies te bekommeren, of zorg te draagen, dat hem niet weder zodanig een lot wedervaare. |
|