Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
Berigten, wegens het eiland Trinidad in 't algemeen, en van een teer- of lymagtig meir op 't zelve in 't byzonder.‘Veel wordt het Eiland Trinidad, ten deezen dage, genoemd, als men spreekt van de Vredes - onderhandelingen, en de hoogstwaarschynlyke bestemming van 't zelve voor EngelandGa naar voetnoot(*). Wy willen, by een kort berigt van 't zelve, onze Leezers met eene byzonderheid in de Natuurlyke Historie, op 't zelve voorkomende, bekend maaken.’
By de ontdekking des Vastenlands van America, deedt columbus in den Jaare 1498 dit Eiland aanGa naar voetnoot(†). Het ligt in de Golf van Mexico, door een Straat, van omtrent drie mylen wyd, gescheiden van Nieuw Andalusia, op Terra Firma. Het is omtrent dertig mylen lang, en van twee tot tien mylen breed. De lugtsgesteltenis op 't zelve wordt voor ongezond gehouden, daar het Eiland veelal met dikke nevelen bedekt is. Onderscheiden wordt de aart van den grond opgegeeven. Sir walter raleigh, die in den Jaare 1593 zich daar eenigen tyd onthieldt, vermeldt, dat het noordlyk gedeelte uit hoog land bestaat, en dat de grond goed is, en geschikt om 'er Zuikerriet, Tabak enz. te planten. Men vindt 'er verscheide soorten van dieren, overvloed van wilde zwynen, visch, vogelen en vrugten; maiz, cassava, en andere wortelen; met één woord, alles, wat men gemeenlyk in America aantreft. De Spanjaarden verklaarden aan Sir walter, dat men Goud in de rivieren deezes Eilands aantrof, doch niet in vergelyking van op het Vasteland. Trinidad werd, in den Jaare 1679, door de Franschen den Spanjaarden ontweldigd; doch deezen traden, naa de | |
[pagina 377]
| |
wegwyking der Franschen, weder in 't bezit; 't welk zy thans aan de Engelschen zullen afstaan, of reeds gedaan hebben. Het merkwaardigst en zonderlingst voortbrengzel van het Eiland Trinidad is een Teer of Lymagtig Meir, of liever Vlakte, by de Franschen La Bray en by de Engelschen Tar Lake geheeten, uit hoofde van de gelykvormigheid aan Scheeps-teer of Pek, en het beantwoorden aan de einden, waartoe men 't zelve bezigt. Het ligt aan de lywaardszyde van het Eiland, omtrent half weg van de Bocas aan het zuideinde, waar de mangrove swamps afgebrooken worden door de zandbanken en heuvels, en op een uithoek lands, welke zich omtrent twee mylen ver in zee uitstrekt, recht tegen over de hooge bergen van Paria, aan de noordzyde van de Golf. Deeze Kaap is omtrent vyftig voeten boven het waterpas der zee verheeven, en maakt de grootste hoogte uit des lands aan deeze zyde des Eilands. Uit de zee te zien, doet zy zich op als eene verzameling van zwarte verglaasde rotzen; doch by een nader bezien blykt het een mengzel te weezen van lymagtige scoriae, verglaasd zand en aarde door elkander; op zommige plaatzen vindt men alleen beddingen van asch. Deeze Kaap naderende, ontwaart men zomtyds een zwavelagtigen stank, die op eenige tyden sterk en onaangenaam is. Deeze zwavelstank strekt zich in veele deelen van den grond uit tot op den afstand van agt of tien mylen. Omtrent twee mylen in de breedte haalt deeze landtong; en aan de oost- en westzyde, op den afstand van eene halve myl van de zee, loopt dezelve met eene zagt hellende schuinte derwaards, en is aan het andere land ten zuiden gehegt door de voortduuring van de mangrove swamps; zodat de Teervlakte aan 't hoogste einde gevonden wordt, en alleen van de zee gescheiden is door een zoom van houtgewas daar om heenen, welke belet dat dezelve van verre kan gezien worden. De ligging is gelyk aan die van een Savannah; en wordt dezelve niet gezien, dan wanneer men op den rand der vlakte komt. De kleur en de effene oppervlakte doen het, in den eersten opslage, het voorkomen hebben van een Meir; doch het is mogelyk dat deeze plaats den naam van Meir gekreegen heeft van het vertoon, 't welk de- | |
[pagina 378]
| |
zelve maakt by heet en droog weder, ten welken stonde de oppervlakte, ter diepte van een duim, vloeibaar is, en wanneer het onmogelyk is daarop te gaan. Dit zogenaamde Meir is van eene rondagtige gedaante, en haalt omtrent drie mylen in den omtrek. Toen ik 'er eerst bykwam, schryft Mr. anderson, (dien wy vervolgens zullen laaten spreeken) scheen het my eene vlakte, zo effen als glas, uitgenomen op eenige weinige plekken, waar men heesters en kreupelhout aantrof. Eenige roeden voortgegaan zynde, vond ik het verdeeld in arcolae, of tusschenvakjes, van verschillende grootte en gedaante; de spleeten, of afdeelingen, loopen door elk gedeelte heen; de oppervlakte van de kleine vakjes is volkomen horizontaal en effen; de kanten gegolfd; en elke golving wordt breeder na beneden, tot zy zich met de tegenovergestelde vereenigt. Aan de oppervlakte staat de rand der eerste golving van de tegenovergestelde van vier tot zes voeten af, en loopt tot dezelfde diepte, eer zy zich vereenigen; doch waar de hoeken van de arcolae tegen over elkander staan, zyn de spleeten of takschietingen wyder en dieper. Toen ik my te deezer zeldzaame plaatze bevond, waren alle deeze spleeten met water gevuld; het geheel vormde een horizontaal vlak, 't geen de naspeuring bezwaarlyk en verdrietig maakte, genoodzaakt zynde, tot eene groote diepte, in 't water te gaan, om van de eene areola tot de andere te komen. Het beste denkbeeld, 't welk men zich van de oppervlakte kan vormen, mag men ontleenen van de schikking der afdeelingen op den rug van een schildpadde. Meestal gelykt het in voorkomen naar steenkool; de kleur is iets graauwer. De stoffe laat zich breeken in kleine stukjes van een vezelagtig voorkomen en glad, doorzaaid met een aantal kleine en schitterende deeltjes; zy is zeer wryfbaar, en van eene blinkende zwarte kleur. Eenige gedeelten van de oppervlakte zyn bedekt met dunne en brosse scoria, een weinig verheeven. Wat de diepte betreft, van dezelve kan ik my geen denkbeeld vormen: want in geen gedeelte kon ik iets van eene andere zelfstandigheid vinden, waarop het rustte; op eenige plaatzen vond ik 'er verkalkte aarde mede gemengd. Schoon ik eene vry sterke zwavellugt rook, terwyl | |
[pagina 379]
| |
ik over verscheide gedeelten ging, kon ik geen blyk van zwavel ontdekken, noch ook eenige spleet, uit welke die zwavellugt mogt voortkomen: waarschynlyk kwam dezelve uit eenig gedeelte van het omstaande houtgewas: want schoon zwavel de grondstoffe is van deeze lymagtige stoffe, is de reuk zeer verschillende, en gemaklyk te onderscheiden: want deeze komt het naast aan Pek van alles wat ik ken. - Zonder een byl kon ik door de oppervlakte niet heen komen: ter diepte van een voet vond ik de zelfstandigheid eenigzins zagter, van een olieagtig voorkomen, en in kleine afdeelingen. Een weinig van deeze stoffe by een brandende kaars gehouden zynde, maakt dezelve een kraakend geluid, geeft kleine vonken, met een heldere vlam, welke uitgaat op het oogenblik dat men de kaars wegneemt. Een stukje in het vuur geworpen zal langen tyd duuren, zonder veel vermindering te ondergaan; naa een langen tyd groote hette uitgestaan te hebben, gaat de oppervlakte in brand, en verandert in een dun scoria, waar onder de rest vloeibaar blyft. Hette schynt dit zogenaamde Meir niet vloeibaar te doen worden, of een grooter plaats te doen beslaan dan wanneer het koud is: uit welken hoofde ik my verbeeld, dat 'er slegts weinig veranderings voorvalt, geduurende de drooge maanden; dewyl de zonnestraalen geen kragt kunnen oefenen op eene diepte van meer dan één duim beneden de oppervlakte. - Zeker Franschman verhaalde my, dat, geduurende het drooge saisoen, het geheel een algemeene zagte klomp was; en een ander, dat de spleeten water inhielden, een geheel jaar goed ten gebruike. Doch geen van deeze beide verzekeringen kan ik aanneemen: want indien het, volgens de eerste stelling, een gelykaartige klomp was, moest 'er iets meer dan eene uitwendige oorzaak bykomen, om 'er de tegenwoordige gedaante aan te geeven; en, zonder een verborgen oorzaak te stellen, kan de tweede niet toegestemd worden. Schoon de bodems van deeze takagtige kanaalen geen inzuiging toelaaten, moet nogthans, ter oorzaake van de openligging, en de zwarte oppervlakte der rondsom liggende deelen, de uitdamping verbaazend spoedig toegaan, en een korte tyd droog weêr ze welhaast uitdroogen; de gelegenheid en gesteltenisse der plaatze laaten niet toe, dat dezelve anders, dan uit de wol- | |
[pagina 380]
| |
ken, bevogtigd worde. Om te toonen dat de uitwaasseming hier onbegryplyk spoedig toegaat, heb ik alleen by te brengen, dat 'er, wanneer ik my daar bevond, dooreen genomen, twee derden van den tyd onophoudelyk stortregens vielen: maar als de naamiddag droog was, ('t welk doorgaans het geval is, staande den regentyd op dit Eiland) zag men blykbaar eene evenmaatigheid tusschen den regen en de uitdamping: want in 't verloop van drie dagen ging ik tweemaal derwaards, en nam geene verandering in de hoogte des waters waar; en 'er was geen andere weg voor 't water, om weg te geraaken, dan door uitdamping. Ik houd die Lym- of Teeragtige stoffe voor het Bitumen asphaltum van linnaeus. Eene zagte hette maakt deeze stoffe smeerbaar; vanhier dat dezelve, met een weinig vet, of gemeene teer, gemengd, zeer veel gebruikt wordt om de onderzyde of het vlak der schepen te teeren. Veelen verzamelen ten dien einde een voorraad; en ik geloof dat ze een zeer goed behoedmiddel is tegen den Paalworm, zo nadeelig voor de huid der schepen in dit werelddeel. Behalven de gemelde plaats, waar ik deeze stoffe in een vasten staat aantrof, vond ik dezelve vloeibaar in veele plaatzen met hout begroeid, en op een afstand van twintig mylen van daar omtrent twee duimen dik, in ronde gaten van drie of vier duimen diameter, en veelmaalen in scheuren en spleeten. Alsdan is die stoffe vloeibaar, en heeft een sterker teerlugt, dan wanneer zy verhard is, kleeft vast aan alles wat men 'er mede aanraakt, en vet is het eenig middel om de handen, daarmede besmet, schoon te krygen. De grond over 't algemeen, op eenigen afstand rondsom het Teer-Meir, bestaat uit assche en gebrande aarde, en anderzins uit Potaarde, over 't geheel zeer vrugtbaar, 't welk altoos het geval is, wanneer 'er eenige zwaveldeelen in gevonden worden. Elk deel des lands, tot dertig mylen in den omtrek, heeft alzins het voorkomen van gevormd te zyn door hevige werkingen der natuure en onderaardsch vuur. In verscheide gedeelten der bosschen zyn heete bronnen: eenige deezer, met een goeden Thermometer van Fahrenheit beproefd, waren 20o en 22o heeter dan de lugt, ten tyde der proefneeminge. Dit gedeelte des Eilands heeft zeker de uitwerkzels van de volkanische uitbarstingen ondergaan, welke | |
[pagina 381]
| |
die verbaazende ophooping van bergen veroorzaakten, die het Landschap Paria ten Noorden beslaan, en ongetwyfeld is 'er tusschen deeze gemeenschap geweest, en bestaat dezelve waarschynlyk nog. Een van deeze bergen, tegen over het Lymagtig Meir op Trinidad, dertig mylen van daar gelegen, heeft alle tekens van een Volkaan; schoon de volkanische uitwerkzels hier zeer zwak geweest zyn, dewyl men geene blyken daarvan aantreft op meer dan twee mylen van zee in dit gedeelte des Eilands, en het grootste gedeelte een' geheel anderen dan volkanischen oorsprong heeft; maar zy hebben zeker den grond daarvan gelegd: zulks is blykbaar uit de hooge bergreeks, welke de windwaardsche zyde omringt en behoedt voor de inzwelgingen van den Oceaan, en ten eenigen beschermmiddel strekt tegen dat magtig, overweldigend Element, en het geraamte deezes Eilands mag geheeten worden. Uit kragte van alle naspeuringen, door my te werk gesteld, vind ik het geheele Eiland gevormd van Potaarde, of in derzelver oorspronglyken staat, of met de verscheidene gedaantverwisselingen. De gronden der bergen bestaan uit Schistus argillaceus en talcum lithomarga: maar de vlakten, of laage landen, bykans in denzelfden vogtigen staat blyvende als by de wording, hebben de zamenstellende deelen de verwisselingen der natuure niet zo veel ondergaan als de hoogere gedeelten, en gevolglyk meer behouden van de oorspronglyke gedaante en eigenschappen. Naardemaal de Potaarde gevormd wordt door het bezinkzel van den Oceaan, kan men uit de ligging van het Eiland Trinidad, ten opzigte van het Vasteland, de vorming van 't zelve gereedlyk opmaaken: want de vorming van de bergreeks, die de windwaardsche zyde omzoomt, daar zynde, en de hooge bergen op het Vasteland daar digt by, moet de sterke stroom in de Golf van Paria van de kusten van Brazil en Andalusia eene groote hoeveelheid van ligte aarddeelen uit den mond der veelvuldige wyde rivieren, door deeze deelen des Vastenlands stroomende, derwaards heen voeren; maar de stroomen, tegengehouden door deeze bergreeksen, moeten 'er stroomkenteringen en stil water hebben doen ontstaan, by welker aanzyn de aarddeelen bezinken, en modderbanken vormen, die, staag toevoer ontvangende, welhaast droog land maaken: en het is volkomen blykbaar, dat een gedeelte lands op Trinidad | |
[pagina 382]
| |
in deezer voege moet gevormd weezen. Deeze oorzaaken bestaan nog, en het uitwerkzel daarvan is blykbaar: want het Eiland neemt dagelyks aan de lywaardszyde toe; gelyk te zien is uit de modderbeddingen, die zich verre in de Golf uitstrekken, en steeds toeneemen. Maar door de sterke instrooming van den Oceaan, aan het zuideinde des Eilands, en de weder-uitstrooming na de Atlantische Zee, door de Bocas, moet 'er altoos een kanaal blyven tusschen het Vasteland en Trinidad. |
|