Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Waarneemingen, over de wyze, op welke de spin haare webbe maakt; en eenige andere byzonderheden, de huishouding der spinnekoppen betreffende. Door den heer M.C.G. Lehmans.Het moet erkend worden, door elk, die van de Dierkunde eenige kennis heeft, dat men de Natuurlyke Historie der Spinnen al te zeer veronagtzaamd heeft: want niettegenstaande de groote vorderingen, welke men in dit vak gemaakt hebbe, zyn wy tot nog toe weinig onderrigt, ten opzigte van de organisatie, leevenswyze en voortteeling van de algemeenst bekende soorten deezer Dieren. Veele soorten van dezelven komen in de Dierbeschryvingen en Kabinetten voor, als waarlyk onderscheiden; terwyl zy enkel van elkander verschillen door ouderdom of sexe. De Spinnen, zo opmerkenswaardig, uit hoofde van haare werkzaamheid en leevenswyze, worden met eene soort van veragting en afkeer aangezien; 't geen onverklaarbaar zou weezen, kenden wy het groot vermogen niet van de indrukzelen en vooroordeelen, welke men ons in de jeugd geeft. Deeze worden ons doorgaans ingeboezemd door lieden, minst geschikt om der ziele die wyziging te geeven, welke ten nutte des leevens noodig is, en die, als 't ware, zich vereenigd hebben om ons een afkeer van de Spinnekoppen in te boezemen. Vanhier de klagte van zo veele Natuuronderzoekeren, dat deeze afkeer hun altoos wendig maakte om de Spinnen naauwkeurig gade te slaan; en zy, die zulks ondernamen, moesten doorgaans zich veel moeite geeven om dien afkeer te overwinnenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 344]
| |
Dan met hoe veel afkeers de menschen de Spinnen ook mogen beschouwd hebben, zy konden niet nalaaten de kunst in het vervaardigen der Webben te bewonderen, en zich te verbaazen over de geregeldheid, in deeze voortbrengzelen doorstraalende. Ten tyde van aristoteles, en in de nog overgebleevene stukken van diens VoorgangerGa naar voetnoot(*), vinden wy reeds, zo geene naauwkeurige beschryvingen, ten minsten eenig verslag van de werkzaamheden der Spinnen. - Desgelyks hebben de hedendaagschen de Webbe der Spinnekoppen hunner aandagt niet onwaardig gekeurd: men mogt, derhalven, van de naauwkeurigheid onzer laatere Dieren Infecten-beschryveren meer byzondere en vollediger beschryvingen verwagt hebben. Dit behoorde in 't byzonder het geval geweest te zyn met de Webbe van de Tuinspin, een van de meest in 't oog loopende en opmerkelykste. Menigmaalen heb ik zodanige beschryvingen geleezen, en met genoegen nagegaan, daar zy my aangenaame natuurbeschouwingen opleverden; doch over 't algemeen vernam ik de klagte, dat het nog eene verborgenheid was, op welk eene wyze de Tuinspin den eersten draad uitbrengt; ten einde zy, deezen vastgemaakt hebbende, een grond kryge om haaren arbeid voort te zetten. Het is bekend genoeg, dat deeze Spin haare Webbe, in eene meer of min rechtstandige rigting, op eene opene plaats vervaardigt. Dus zien wy menigmaalen, in een vensterraam, vier of vyf draaden, van de eene zyde tot de andere loopende; uit deeze komen verscheide straalen, in een algemeen middenpunt zamenloopende; en rondsom dit middenpunt, op een afstand van doorgaans eenige linien, zyn verscheide evenwydige cirkels, allengskens meer verwyd, te midden van welke zich de Spin plaatst, om te wagten tot dat eenig Infect in deeze uitgespanne draaden verward geraake, wanneer het loerend Diertje onmiddelyk te voorschyn komt en de prooi vat. Zo verre valt de uitlegging van de werkzaamheden | |
[pagina 345]
| |
der Spinnekop vry gemaklyk; bovenal, daar het eene bekende zaak is, dat dit Diertje, waar het gaat, zynen weg tekent door een draad, die 't zelve agteraan sleept; en dat deeze draad, uit hoofde van deszelfs kleeverigen aart, zich altoos aan eenig voorwerp kan hegten, wanneer de Spin denzelven een weinig drukt, of bevogtigt met een druppel van die lymerige stoffe. Maar deeze Webben worden veelal gevonden in bosschen of wouden, dikwyls op de hooge takken van onderscheidene boomen; niet zelden zyn ze opgehangen tusschen de daken van twee niet wyd van elkander staande huizen; ook vindt men ze uitgestrekt over stroomen en meiren: zo dat het onmogelyk valle te begrypen, hoe de Spin van het eene punt tot het andere heeft kunnen komen, om den eersten draad vast te hegten, en aan de onderscheidene straalen vast te maaken. Eenigen hebben getragt van deeze byzonderheid reden te geeven door de zonderlingste veronderstellingen; gelyk zulks doorgaans het geval is, wanneer de Philosoophen het zich onderwinden, de verschynzels der Natuure te verklaaren, vóór dat zy dezelve met genoegzaame naauwkeurigheid onderzogt hebben. Maar ik zal mynen Leezer niet ophouden met die veronderstellingen, welke zichzelven wederspreeken en omverre stootenGa naar voetnoot(*). Toeval, waaraan wy de meeste onzer ontdekkingen verschuldigd zyn, bovenal in de Natuurlyke Historie, schoon wy menigmaal ons ongenegen betoonen, aan 't zelve eenig deel in onze ontdekkingen toe te staan, gaf my gelegenheid tot het doen eener waarneeminge, die het bovengemelde stuk beslissend afdoet. Op eenen warmen zomerschen avond zag ik een Tuinspin (Aranea diadema), die zich snel liet nederdaalen van een boomtak, met haar gewoonen draad, omringd van eene menigte dergelyke omzwervende draaden, die uit dezelfde plaats voortkwamen; terwyl de lugt, die voor myn gevoel gansch stil was, dezelve op een' grooten afstand heenvoerde, en zelfs tot eene | |
[pagina 346]
| |
aanmerkelyke hoogte bragt. Alles met de uiterste bedaardheid nagaande, zag ik, dat de rigting der zwervende draaden onmiddelyk veranderde; in een oogenblik hadden zy een niet ver afgelegen tak bereikt, waaraan zy zich vasthegteden. De Spin nam schielyk waar, dat haare omzwervende draaden een vast punt bereikt hadden; onmiddelyk klom zy derwaards op. Hierdoor gaf zy my de gelegenheid om het geheim na te speuren van het begin haars vernuftigen arbeids. Door deezen wenk voorgelicht, viel het my gemaklyk, myne waarneemingen met meer naauwkeurigheids in 't werk te stellen; en derzelver uitkomst was deeze: Wanneer een Spin begeert op eene afgelegene plaats te komen, laat zy zich schielyk na beneden met een vry sterken draad; en ten zelfden tyde strykt zy met een haarer agterste pooten over dat gedeelte haars lichaams, 't welk de stoffe tot het maaken der Webbe bevat. Hierdoor perst zy daaruit eene groote menigte dunne draaden, en laat dezelve los in de lugt, die, uit hoofde van haare soortlyke ligtheid, dezelve doet vlotten; zo dat zy blyven op die hoogte, tot welke de Spin ze uitschoot. Als zy dan schielyk nederwaards gaat in eene teruggaande rigting, worden de eerste draaden tot eene verbaazende lengte uitgebreid. Maar, indien 'er het minste windje plaats heeft, worden die draaden daardoor op een' zeer wyden afstand gevoerd, en steeds langer, dewyl de Spin het vermogen heeft om de draaden, uit haaren voorraad van spinstoffe, naar welgevallen te verlengen; zo dat zy welhaast een voorwerp aantreffen, waaraan zy, ter oorzaake van de lymerigheid, kleeven. De Spin klimt 'er dan by op, steeds verbonden blyvende met haare eerste standplaats; dewyl zy altoos met zich den draad neemt, langs welken zy zich eerst na beneden liet, en het tweede einde daarvan vastmaakt, als zy een nieuw rustpunt verkreegen heeft. Ik bezit te weinig beleezenheids in de Werken over de Natuurlyke Historie, om in staat te weezen tot het beslissend bepaalen, of deeze waarneeming voorheen ook door anderen reeds gedaan is; maar uit eenige Vraagen, in het Hanoversche Magazyn gedaan, alsmede uit hetgeen ik deswegen by zommige bekwaame Natuurkundigen heb tragten te verneemen, komt het my voor, dat deeze waarneeming niet algemeen bekend is. Maar, 't zy dezelve nieuw is, of alleen kan strekken om het reeds waargenomene | |
[pagina 347]
| |
te versterken, acht ik het voor my een geluk, aan andere Onderzoekers van de werken der Natuure aangeweezen te hebben, hoe zy, ten allen tyde, zich kunnen verzekeren van de waarheid, die ik hier te nederstelde. Indien iemand een Spin uit haare Webbe neemt en in zyne hand plaatst, zal dezelve uit die warme plaats, als een plaats van gevaar, tragten te ontkomen, en zich op de voorgemelde wyze nederlaaten; maar, indien een van de draaden, die in de lugt vlotten, met de andere hand vastgehouden worde, laat de Spin zich daar langs heenen leiden. Deeze proeve kan men dikwyls herhaalen; tot eindelyk de Spin, bevreesd geworden door het menigvuldig herhaald bedrog, zich loslaat en op den grond nedervalt. By deeze waarneemingen, over de wyze, waarop de Spin haare Webbe begint, zal ik eenige andere voegen, die slegts een klein gedeelte behelzen van de gewigtige ontdekkingen, die quatremere disjonval voorgeeft gedaan te hebben, en waaromtrent ik, daar de aandagt der Natuuronderzoekeren hierop gevallen is, eenig nader onderrigt wensch te ontvangen. - Het berigt, dat verscheide soorten van Spinnekoppen de Weêrsveranderingen voorspellen, verscheide dagen eer dezelve voorvallen, wekte al myne aandagt; en ik verlangde te sterker, de Spinnekopkunde van gemelden Waarneemer na te gaan, dewyl ik lang van begrip geweest was, dat deeze Insecten, welke zintuigen hebben, zeer geschikt om de veranderingen in de lugtsgesteltenisse te bemerken, in staat zouden weezen om de beste en vroegste berigten van de Weêrsverandering te geeven. Het was my eerst onmogelyk, my het Werk van disjonval aan te schaffen; en myne nieuwsgierigheid na 't zelve begon te verminderen, toen ik vernam, dat niemand hetzelve kon begrypenGa naar voetnoot(*). Te deezer oorzaake besloot ik, zelve Waarneemingen van deezen aart | |
[pagina 348]
| |
te doen. Ten dien einde verzamelde ik eene groote menigte van de Aranea diadema, alsmede van de Aranea domestica; dewyl de laatstgemelde die Spinnekoppen zyn, welke disjonval, in de gevangenisse, de beste gelegenheid hadt om gade te slaan. De laatstgemelde Spinnen vertoonden my geene verandering altoos in haare Webbe of gedraagingen; maar, ten opzigte van de eerstgemelde, had ik welhaast gelegenheid tot het doen eener vry gewigtige waarneeminge. Ik heb reeds vermeld, en elk weet het, dat die Spin doorgaans in het midden van haare Webbe zit. Ik bemerkte thans, dat de Spin menigmaal een draad trok uit het middenpunt van haare Webbe, de plaats waar zy gewoonlyk zit, tot den naasten hoek, waarin zy zich verschuilt, als zy de Webbe verlaat. Steeds nam ik waar, dat die verandering gepaard ging met eene verandering van het Weêr; terwyl alle myne Tuinspinnen dezelfde verandering ten zelfden tyde maakten; en onmiddelyk daarop begon het weêr guur en koud te worden. Het is, in de daad, zeer natuurlyk, dat deeze Insecten, als zy een voorgevoel van slegt weêr hebben, zich tegen 't zelve poogen te dekken. - Dan myne Waarneemingen waren te zeer afgebroken door andere bezigheden, en ik vond my te slegt voorzien van goede werktuigen om den staat des weêrs en des dampkrings waar te neemen, als van Barometers, Thermometers en Hygrometers; ik kan, derhalven, op dit stuk, niets beslissends zeggen. Hetgeen ik bygebragt heb, is egter genoegzaam, om een wenk aan anderen te geeven, die zich mogten opgewekt vinden om de naspeuringen verder voort te zetten. De voorgemelde gelegenheid schonk my aanleiding tot het doen van eene andere waarneeming, van welke het my niet voorstaat ooit gehoord of geleezen te hebben; naamlyk, dat de Tuinspin geregeld alle vier-en-twintig uuren haare Webbe vernietigt en een nieuwe in plaats stelt. De Spin doet dit altoos by nagt; doch schort die vernieuwing op, wanneer een zeer dik betrokke lugt haar geene hoope geeft om eenige prooi te vangen, en misschien ook wanneer 'er eenige andere hindernissen in den weg staanGa naar voetnoot(*). - Deeze waarneeming verspreidt | |
[pagina 349]
| |
geen gering licht over verscheide zaaken, tot de Natuurlyke Historie der Spinnen behoorende. Zy wyst ons aan, wat men voornaamlyk hebbe in acht te neemen, als men waarneemingen wil doen op het Weêr, door het nagaan van het bedryf der Spinnekoppen; dewyl zy geene nieuwe Webbe vervaardigen, naa het vernielen der oude, wanneer zy daarin verhinderd of daarvan terug gehouden worden door eene ongunstige weêrsgesteltenisse. | |
[pagina 350]
| |
Deeze waarneeming stelt ons ook in staat om te verklaaren, hoe het bykome, dat wy, op zeer heete dagen, zo veele Spinnewebben rondsom ons heen in de lugt zien vlotten; een verschynzel, waarover de Natuurkundigen zo lang en zo veel getwist hebben: want het valt gereedlyk te begrypen, wanneer wy in aanmerking neemen hoe verbaazend groot de menigte der Spinnekoppen is, welk eene menigte deezer Webben moeten los geraaken, wanneer zy alle, ten zelfden tyde, haare Webben vernielen, om 'er nieuwe in stede te vervaardigen. By eene bewolkte lugt ziet men geen vlottend Spinrag, dewyl het alsdan niet losgelaaten wordt; en zelfs, indien 'er eenig in de lugt mogt hangen, krygt het eene zwaarte, door de ingedronke vogtigheid, welke het Spinrag zeer gereedlyk aanneemt; deeze doet hetzelve na beneden vallenGa naar voetnoot(*). Desgelyks werd ik in staat gesteld om het geschil te beslissen wegens het Zintuig des Gezigts in de Spinnekoppen. Ongetwyfeld hebben de Spinnen oogen; zintuigen, onmisbaar voor het werk, 't welk zy te verrigten hebben; en nogthans schynen zy het niet te bemerken, wanneer haar een stok, of ander gevaarlyk werktuig, voor de oogen gehouden wordt: doch zy kruipen op de minste aanraaking weg. Thans valt deeze byzonderheid gereedlyk te verklaaren; want deeze Insecten zyn Nagtdieren. By nagt vervaardigen zy haare Webben; en in den morgen, alsmede in het vallen van den avond, vangen zy het grootste gedeelte van haare prooi: over dag worden zy, even als de Nagtvogels, verbysterd door den haar te grooten glans des lichts. Maar op dien tyd hebben zy geen zeer scherp gezigt noodig; daar zy zelden haare Webbe verlaaten; en, wanneer zy | |
[pagina 351]
| |
het doen, worden zy 'er toe terug geleid door haar zeer teder zintuig des gevoels. Daarenboven hebben zy het gezigt zelden over dag noodig; naardemaal de Spinnewebben alsdan te zigtbaar zyn voor de Insecten, welke zy vangen, zodat de laatstgemelden beter tegen de Spinnen op de hoede kunnen zyn dan in de scheemering. |
|