Bericht, aangaande eene gemakkelyke en voorspoedige uitdryving van een lintworm. Door A. Ypey, A.L.M. Phil. & Med. Doctor. Voorheen Hoogleeraar in de Geneeskunde te Franeker; thans Practizeerend Geneesheer te Amsterdam.
A. van de w., Dienstmaagd van Mejuffrouw de Wed. van w., alhier woonachtig, raadpleegde my, op den 7den van Lentemaand des verloopen Jaars 1801, over een Lintworm, waarmede zy, reeds geduurende eenige jaaren, had gezukkeld. De Lyderesse was vermagerd, en klaagde over geweldige buikpynen en benaauwdheden; voorts was zy ongemeen hongerig, en moest den geheelen dag door eeten, of zy wierd flaauw: terwyl de tegenwoordigheid van een of meer Lintwormen ontegenzeggelyk beweezen wierd, uit een groot aantal langere en kortere stukken van dat ongedierte, welke zy van tyd tot tyd ontlastte. Reeds, tot drie herhaalde reizen, had zy de bekende Geneeswyze van Juffr. nouffier, onder het bestier van een onzer voornaamste en kundigste Apothekers, ondergaan, doch te vergeefs; hebbende dezelve alleen kunnen te wege brengen de ontlasting van een groot aantal wormstukken, en het ophouden der toevallen, geduurende eenige weeken: terwyl het teder en gevoelig gestel der Lyderesse, niet geschikt voor zulke geweldige geneesmiddelen, daardoor, ten tyde van het gebruik derzelve, was aangedaan geweest met onverdraagelyke benaauwdheid, opzwelling des buiks, enz.; 't geen haar afschrikte, de gemelde Geneeswyze nogmaals te beproeven.
By het onderzoek der ontlaste stukken, bleeken dezelve te behooren tot de zogenoemde Taenia solium of cucurbitina, en dus tot de ergste zoort van Lintwormen, die dikwyls de kragt van de gewoone wormdoodende middelen trotzeeren. Veel heils kon ik dus der Lyderesse niet belooven, maar stelde haar voor, om die zelfde geweldige middelen, welke haar thans van geen voldoend nut geweest waren, in eene kleinere maate op den duur te gebruiken; dewyl het my voorkwam, dat wy daardoor niet alleen veel gemakkelyker, maar mo-