Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 325]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Iets, aangaande de mogelykheid om Christus opstanding nader aan te dringen: opgehelderd door een bygevoegd onderzoek nopens de redelykheid van der vrouwen overtuiging, die door den verreezen Heiland begroet wierden op haaren weg van het graf naar Jerusalem. Matt. XXVIII:9, 10.In eenen tyd, waarin men met rede klaagt, dat het Ongeloof aan Jesus Godsdienst zich schaamteloos verheft, de gewyde waarheden aanrandt, en de Geschiedenis bovenal der Openbaaring, of haare Wonderen, poogt zoek te brengen, te vergeestelyken, of met allen waan eener geheimzinnige Wysbegeerte te plooien; wordt het, zo niet pligtmaatig, althans by uitstek belangryk, de pen op te vatten voor de zekerheid dier Gebeurtenissen, waarop het Christengeloove, en zyne hoop ter zaligheid, als op eenen vasten hoeksteen, rust. Door zulk eene manlyke Verdediging immers, of handhaaving, met naame van de Waarheid der Opstanding van den Gekruisten Jesus, onderscheidt zich ten klaarsten het Redelyk en denkend Christendom van dat vyandig Ongeloof, dat, vermomd onder eenen valschen yver voor de leere des Euangeliums, en prat op den titel der Wysbegeerte, waarop het zich laat voorstaan, met 'er daad tegen alle de vastheid en zekerheid der troostgronden van den Geöpenbaarden Godsdienst zynen bedekten aanval richt. Wie twyfelen mogt, of deeze beschuldiging tegen de Wysgeeren onzer verlichte eeuwe (die de bewyzen der Rede voor de onsterfelykheid der ziele als genoegzaam, en voldingende, uitventen, en buiten eenig gezach van Geschiedenis, en | |
[pagina 326]
| |
wonderen, de Goddelykheid der Christelyke Zedekunde uit haare verhevenheid onderstaan te betoogen) te hoog zy aangeslaagen, dien antwoorden wy, ‘dat, indien Christus niet van den dooden is opgewekt, alsdan ook het teken van Jonas den Profeet, van hem aan het boos en overspeelig geslachte toegezegd, tot hiertoe is onvervuld gebleeven;’ en verwyzen hem voorts tot Paulus, die verklaarde, ‘dat, buiten deeze gezegde Grondwaarheid, geheel de prediking der Apostelen, en al het Christelyk geloove, ydel zyn zoude, nadien zy dan bevonden moesten worden valsche getuigen Gods te zyn, vermits zy dit getuigd hadden, en leeraarden, dat God van het toekomstig oordeel ten jongsten dage der wereld verzekering gedaan heeft, door Christus weder te brengen uit den dooden.’ Maar genoeg omtrent het aanbelang der zaake. Even weinig verdient de laster des Ongeloofs onze aandacht, die, verbitterd tegen alle pooging, om aan het Christendom, en de zekerheid van Jesus Opstanding, eene onwrikbaare vastheid by te zetten uit de voorhanden zynde Apostolische berichten, straks daar tegen opwerpt, dat men alzo slechts oude kost weder opdischt, waarvan de verfynde smaak van het thans leevend geslachte zedert jaaren een gezetten walg heeft. Wat ons aangaat, wy, die over de Waarheidsliefde en Godsvrucht van onze Tyd- en Landgenooten een gunstiger oordeel vellen, worden dus door zulke voorbaarige magtspreuken der Hedendaagsche, en zogenaamde, Wysbegeerte niet afgeschrikt van onzen arbeid, en verwaardigen ons geenzins, hoe ligt zulks vallen zoude, dergelyke harde aanmerkingen tegen de afgezaagde vitteryen aan te voeren, waarmede het meerendeel althans der Deïsten zich niet ontziet, de Openbaaring, en het Christendom, geduurig aan te vallen, met den grootsten ophef van nieuwigheid. Intusschen wanhoopen wy veelmeer aan onze Onderneeming, en om over gezegde onderwerp iets, der leezinge waardig, voor te brengen, wanneer wy ons herinneren, hoe krachtig de grondzuil van ons Geloove, reeds van den beginne af, en door geheel het veld der Christelyke eeuwen, by alle Volkeren, en in alle taalen, bevestigd is, en tot welk eenen trap van onbetwistbaare zekerheid het betoog der Opstanding, inzonheid in beide de jongste tydvakken, is opgevoerd door | |
[pagina 327]
| |
de schranderheid en het doorzicht der voornaamste Geleerden en Wysgeeren van Europa, die zich de verdediging van Jesus Godsdienst tegen de toegebragte slagen van het Ongeloof recht tydig ter harte namen. Men verwachte des van ons geen nieuw licht over zo oude, en uitermaaten wel behandelde, stoffe: zulks te belooven, zouden wy zelven vermetelheid achten: daarentegen zullen wy dan vermeenen onzen tyd, en vlyt, wel aangelegd te hebben, zo het ons gebeuren moge een schaarsch betreeden pad te bewandelen, of voor het tegenwoordige bewyzen aan te duiden, die, schoon niet onaangeroerd, ons echter toeschynen eene breedvoeriger voordragt, en meer opzettelyke ontwikkeling, te verdienen. Van dit myn bestek, opgehelderd door eene enkele proeve, waag ik het, uit wantrouwen myner eigene krachten, of, zo Gy wilt, uit vreeze dat ik in zo belangryk stuk dwaalen mogte, aan U, Myne Heeren, ter plaatzing in uw geächt Maandwerk, een voorloopig verslag toe te zenden, dat, indien het wel ontvangen, van U met den druk verwaardigd, en by uwe Leezers gesmaakt wierd, my vermoedelyk uitlokken konde tot verderen voortgang, en om eerlang een geheel, op deeze leest geschoeid, der wereld te leveren. Om niet in herhaaling te vervallen van hetgeen bevoorens door den gezegden arbeid onzer beroemde Voorgangeren beweezen is, neemen wy op hun gezach volmondig aan, de geloofwaardigheid der Euangelische Berichten, zullen ons ter staaving van derzelver onderling verband, of overeenstemming, voor het minst niet rechtstreeksch uitlaaten, en houden het daarvoor, dat het Apostolisch getuigenis, op herhaalde gewaarwording, en verkeering met den Heiland, rustende, en zo door de oprechtheid hunner zeden, als door hunne standvastigheid onder de vervolgingen en meenigerlei lyden bekrachtigd, allezins aanneemelyk is, ja voor de Grondwaarheid van onzen Godsdienst, bovenal bevestigd door de zending van den H. Geest, overtuigend pleit. Alleen, daar men zich met de behandeling van deeze aangelegen onderwerpen onledig hield, en byzonder aandrong, op welke hechte zuilen het Christelyk Geloove in onze huidige dagen kan en moet worden opgetrokken; is het ons toegescheenen, dat men alsnog den grond der Apostolische overtuiging, en de rede van | |
[pagina 328]
| |
hunne standvastige volharding by de waarheid van Jesus verryzenis, niet naar vereisch getoetst of aangetoond heeft, zich vergenoegde met de gewisheid zyner Verschyningen op gezach van hunne zinlyke gewaarwordingen aan te dringen, en naauwelyks acht sloeg op den nadruk der meer verstandige, of zedelyke, redenen, die deeze 's Heeren Openbaaringen vergezelden. Het is wel zo, de toestand en bestemming der Apostelen, en eerste Christenen in het algemeen, vereischte nopens zo ongemeene zaak, als de Opstanding van hunnen verheerlykten Meester was, die zekerheid, die alleen door het herhaald en dwingend gezach van zintuigelyke gewaarwordingen te verkrygen is; en willen wy ons van woordenstryd onthouden, dan hebben wy te erkennen, dat hun geloove op dien grond van menschelyke kennis geheel, en onmiddelyk, steunde, gelyk de overtuiging van laatere eeuwen ten eenenmaal op hun getuigenis nederkomt. De zachte berisping toch van Jesus aan Thomas, ‘om dat Gy my gezien hebt, Thomas, hebt Gy geloofd; zalig zy, die niet gezien, en nochthans geloofd zullen hebben;’ is op deeze onderscheiding van eene zinnelyke en geheel verstandige overreeding volkomen toepasselyk, en heldert onze aanmerking uitneemend op. Dit, echter, belet ons niet, na een zorgvuldig onderzoek der Gewyde Boeken, vast te stellen, dat alle de Openbaaringen van Christus (zo men het beleid derzelve, haaren geheelen afloop, vergezellende omstandigheden, en bovenal de redenwisselingen daarby van den Heere gehouden, naauwkeurig gadeslaat) aan de Apostelen, de Vrouwen, en anderen, die daarmede verwaardigd wierden, stoffe tot nadenken gaven, en deezen, meer dan zinnelyke gewaarwording op zichzelve doen konde, inzonderheid verzekerd hebben nopens zyne Herleeving. Wy onderscheiden hierom tusschen hetgeen louter zintuigelyk was, en die bykomende, zamengaande, en meer verstandige gronden by iedere verschyning des Heeren, waarvan wy leezen; ja beschouwen deeze niet slechts als toereikende om zyne vrienden gerust te stellen, dat hun oog en oore niet dwaalden, maar ook als de voornaame rede van hunne onbezweeken standvastigheid in het midden der dreigende gevaaren en treffende vervolgingen. Wy durven, dat meer is, verhoopen, dat dusdaanige overweeging der | |
[pagina 329]
| |
Apostolische geloofsgronden, en van de geheele toedragt der Opstandings - Geschiedenis, niet weinig zal konnen toebrengen om ons te verzekeren van de inwendige Blykbaarheid der Getuigenissen, wier Oprechtheid by ons in geen verdenking komt. Daar wy nu door gezegde onderscheiding eenigzins van den gewoonen denktrant, en betoogswyze, omtrent dit voornaame Hoofdstuk van onzen Christelyken Godsdienst, schynen af te wyken, veroorelove men ons, de zaak in geschil uitvoeriger voor te draagen, dan mogelyk voor scherpzichtigen in den striktsten zin vereischt wordt. Hoe afdoend, in gewoone voorvallen des levens, de duidelyke gewaarwording der zintuigen geacht, en, wel te recht, gehouden wordt; hoe sterk en beslissend de verzekering zy, die, inzonderheid na herhaalde beschouwing van een bekend voorwerp, nopens deszelfs aanwezigheid in het menschelyk harte gebooren wordt; die maate en vastheid van overtuiging neemt af, naar gelang de zaak zelve ons in haaren aard ongeloofelyker voorkomt, of ook by nadenken bevreemdt. Gelukkig immers is deeze verordening onzer natuure, dat wy, als verstandigen, uit den bestendigen en vasten loop veeler zaaken en verschynselen, die zich aan ons dagelyks voordoen, tot derzelver geregelde voortduuring besluiten, en van de leere eener lange ervaarenis, den eenigen grond onzer algemeene kundigheden, zeer noode afwyken. In gevallen dus, die lynrecht inloopen tegen onze eigen ondervinding, gelyk tegen het eenpaarig oordeel onzer medemenschen, druischt voorzeker onze Rede met de uiterste bevreemding aan tegen de zinnelyke gewaarwording, en weigert geloof te geeven aan zulk eene wonderdaad, zo lange zy niet van derzelver waarheid op goeden grond overtuigd wordt. Vanhier, nadien het aan zintuiglyke aandoeningen eigen is, dat zy onze toestemming nopens de wezenlykheid des voorwerps, dat wy ontwaaren, als 't ware vermeesteren, en afdwingen; verflaauwt ook de levendigheid van dat bezef, nadat het beeld van voor ons gezicht verdweenen is, of de gewaarwording ophoudt; en wy vangen aan met de gewisheid onzer zinnelyke waarneemingen meer en meer te wantrouwen, naar gelang onze Rede begint te twyfelen, en wy of tegenspraak ontmoeten by onze bekenden, of door onze tydgenooten wegens ons verhaal gelogenstraft worden. Een | |
[pagina 330]
| |
voorbeeld, op de zaak der Opstanding des Heeren eenigzins, en zo ver tot ons oogmerk dienstig is, doelende, of toepasselyk, zal, vertrouw ik, deeze onze redekaveling ophelderen. Zo iemand vermeent zynen voormaaligen vriend, of bloedverwant, gezien, en met onderscheiding waargenomen te hebben, terwyl hy weet, en anderen nevens hem verzekerd zyn, dat die Man in eene schipbreuk, of by eenig bekend ongeval, het leven verlooren heeft: wat, behalven een aanneemelyk verhaal van deszelfs ontkoming, zoude hem overtuigen, en beletten konnen, ook na eene tweede en derde ontmoeting, zyne oogen te wantrouwen, en zich diets te maaken, dat hy eenen verkeerden voorhad, of waakende droomde? Het is zo, twyfelraadigheid nopens de zekerheid van het overlyden zyns vriends zou mogelyk, na herhaalde waarneeming, althans na de bevestiging van zyn geloove door het getuigenis van weinige bekenden, by hem ontryzen konnen; aan eene volkomene overtuiging, echter, zoude het en hem, en zyne Medegenooten, altoos blyven mangelen, wanneer hun al de wereld wedersprak, en den gewissen dood verzekerde van hunnen vriend, dien zy zich overreed hadden te leeven. Ten meesten zouden zy stilzwygende de oplossing en ontknooping van het raadsel blyven afwachten; en niemand voorzeker zou, in gezegde omstandigheden, en toedragt van zaaken, genoeg standvastigheid, om niet te zeggen hardnekkigheid, en onverzettelykheid van geest, betoonen, om zynen waan, op bloote zinlykheid gegrond, der wereld te willen opdringen, wanneer hem zulks aan smaad en hardheden, of, zo Gy wilt, onrechtvaardig lyden, mogt blootstellen. Den Man daarom, die voor eene zo wankele waarheid het uiterst waagde, en tot zyn leven veil had, moeten wy of van slinksche oogmerken verdacht houden, of voor eenen dwaas en vermetelen dweeper aanzien, die alleen met zyne inbeelding te raade gaat, en eigen opgevatte vooroordeelen, hoe ongerymd die zyn, tegen rede en redelykheid opvolgt. Weinig anders nu konnen wy oordeelen over des Heeren oudsten Aanhang, en Leerlingen, zo lange men onderstelt, dat zy door louter zintuigelyk gezach waren overtuigd geweest van zyne Opstanding, en Herleeving na den kruisdood. De mogelykheid toch van dat groot, en zo volheerlyk, als bevreemdend wonder, | |
[pagina 331]
| |
had voorzeker by zyne Getuigen, en by al het Joodendom, ondanks de voorafgaande tekenen bevoorens by zyn leven door Hem gewrocht, geen hoogeren trap van waarschynlykheid, dan dat een mensch, dien men voor afgestorven hield, aan eene gevaarvolle schipbreuk, of ander algemeen onheil, schier wonderdaadig, ontkomen ware. Willen wy des de Vrienden van Jesus van alle blaam van ligtgeloovigheid zuiveren, en hunne onbezweeken verkleefdheid aan de belangryke, doch niet minder verbaazende waarheid zyner Verryzenis, tot de rechte bron te huis brengen, wy hebben, behalven het gezach van onmiddelyke gewaarwording, by elke verschyning des Heeren den nadruk te toetzen der redelyke Bewyzen, waarop zich by nadenken hunne overtuiging ten einde toe onwankelbaar bleef vestigen, en die alle twyfeling, of wantrouwen van het getuigenis hunner zinnen, van uit hun harte verbande. Maar, toegeevende, de eerste Getuigen des verreezen Heilands hadden tot hunne eigene duurzaame overreeding, en onbezweeken standvastigheid, zelfs in het geloof zyner Opstanding, niets anders noodig gehad, dan Hem, hunnen Vriend en Hemelschen Meester, te zien, zyne stemme te hooren, zyne wonden te tasten, en, met één woord, met alle kracht van enkele zinnelyke gewaarwording te herkennen: dan nog is het van aanbelang in deeze laatere eeuwen, de bedoelde zedelyke bewyzen, waarop zy tevens mogten afgaan, op te delven, te ontwikkelen, en in klaaren dag te stellen. Die gewisheid toch van hunne zinnelyke overtuiging was het onmogelyk uit den aard der zaake, aan anderen, aan ons mede te deelen, wien het aan dergelyke ervaarenis noodwendig moet blyven mangelen. Geen gezach, noch gunstig gevoelen van hunne oprechtheid en getrouwe waarneeming, vervult ooit in deezen de plaats van eigen gewaarwording. Vreeze, daarentegen, voor misleiding, ydele inbeelding, en hoedaanige begoogcheling ook der zinnen de naauwkeurigheid dier oog- en oorgetuigen moge verschalkt hebben, zal, ter zaake der bykans ongeloofbaare Verryzenis, of verschyningen van den Heiland, altoos indringen by den Wysgeerigen Navorscher der Waarheid, zo lang hy eenigzins, en zelfs van verre, de mogelykheid van zelfsbedrog en dwaaling, op redelyken grond mag onderstellen by Christus eenvoudige Navolgers. | |
[pagina 332]
| |
Dan eerst berust het verstand, en ontwaart de volslaagen en rondstaande zekerheid der Grondwaarheid van onzen Godsdienst, wanneer hetzelve, naast de gewisheid van zinnelyke gewaarwording, de overreedende kracht van zedelyke bewyzen, als zo veele waarborgen tegen alle gevreesde dwaaling, geplaatst vindt in het getrouw verhaal der Euangelien. De vastheid immers van deeze inwendige blyken van Waarheid ligt daar, door alle eeuwen heen, bloot voor het naspoorend en onzydig oordeel des Wysgeerigen Christens; is niet, gelyk het gezach der louter zinnelyke overtuiging, tot de Vrienden des Heeren alleen bepaald, of voor hen slechts voldoende; maar toont ook nu de rechtmaatigheid van hun Geloove aan de welbeweezen Waarheid zyner Opstanding; maakt hunne standvastige verkleefdheid in het prediken derzelve roemwaardig; en doet alzo den oprechten de Verryzenis des Heeren, hoe ongemeen dit wonder in den eersten opslag schynen moge, op het welbevestigd Apostolisch getuigenis aanneemen, en ontwyfelbaar achten, vermits zich bovendien in deeze belangryke zaak van Jesus de tusschenkomst der Almagt bevroeden en verwachten laat. Ziet hier, myns erachtens, de mogelykheid aangetoond, om, na den veelvuldigen en gelukkigen arbeid van meenigte geleerde en wydberoemde Mannen, de Opstanding van Christus nader, of althans vollediger, te staaven. Ik behoef niet op te merken, dat dusdaanige toetze tevens dienen moet, om het beleid en de hand der Voorzienigheid, of, met één woord, om eene waarlyk Goddelyke Wysheid, in het voorbereiden, regelen en inrichten der byzondere Openbaaringen van den Heiland, te doen uitschynen: nog minder, dat de kracht en eigenlyke sterkte van het betoog voornaamelyk gelegen is in de blykbaarheid der herhaalde verschyningen van Jesus, en op het gezach der zamenstemmende getuigenissen in waarheid rust. - Dit alles toch is uit het gezegde, den aard des onderwerps, en uit hetgeen anderen vóór ons geschreeven hebben, ten overvloede bekend, of kennelyk. Liever, en om het bestek van Ulieder Maandwerk niet te buiten te gaan, zullen wy ons thans vergenoegen met ons gevoelen door eene enkele proeve nader op te helderen; daartoe de Begroeting der Vrouwen door Jesus, op haaren weg naar Jerusalem, verkiezende; eene Ontmoeting, die, | |
[pagina 333]
| |
hoe zwak dezelve voor zyne Verryzenis geöordeeld worde te pleiten, als een blyk nochthans zyner toegenegenheid en tederheid voor dat Gezelschap Vriendinnen, en als eene gepaste Voorbereiding tot zyne volgende Verschyningen aan zyne Leerlingen, der bespiegeling overwaardig is. Na de eerste der Openbaaringen van den herleevenden Heiland, (die aan Maria Magdalena, door Joannes in het breede verhaald) schynt deeze aan het Gezelschap zyner Vriendinnen, waarvan Mattheus gewaagt, met opzicht tot de tydorde gerangschikt te moeten worden, en wel in dier voegen gebeurd te zyn, dat deeze Vrouwen geheel onkundig waren van die vroegere verschyning, hoewel zy van den Engel in het graf bericht ontvangen hadden van zyne Opstanding, en gelast waren om die blyde tyding te boodschappen aan zyne diep bedroefde Leerlingen. Terwyl zy dus geheel verbaasdGa naar voetnoot(*) en tevens zeer verheugd over het gebeurde stedewaarts snelden, vinden wy vermeld, dat zy op weg, en by verrassing, door haaren dierbaaren Vriend en hooggeachten Leeraar aangesproken, of begroet, wierden, hem daadelyk herkenden, en, zo wegens haare toegenegenheid, als eerbiedige liefde te hemwaarts, naar de wyze der Oosterlingen, zyne voeten omhelsden, en voor hem ter aarde nedervielenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 334]
| |
Tot dus verre heeft de Geschiedenis weinig, hetgeen de Vrouwen stoffe tot nadenken uitleveren, en nopens het oordeel haarer zinnen verzekeren konde, ten zy dat ze daarvoor de gepastheid van haar eigen gedrag in deezen houden mogten; deeze althans schynt ons een inwendig bewys te zyn voor de echtheid des verhaals by den Euangelist. Zonder eenige voorafgaande aankondiging immers van den Engel zouden zy zich nimmer hebben diets gemaakt, dat de gekruiste Christus van den dooden ware opgestaan, leefde, voor haar stond, en haar begroetede. Eerder, dan Hem te herkennen, en te vereeren, zouden zy, in die onderstelling, by eene gelyke ontmoeting, of haare oogen en ooren gewantrouwd, gelogenstraft hebben; of, overeenkomstig de zwakheid haarer sexe, geheel verschrikt, en doodelyk ontsteld, van Hem zyn weggevlooden; en zich niets anders voorgesteld hebben, dan dat zy waakende gedroomd, of een gezichte, het vermoedelyk werk eener verdwaalde inbeelding, gezien hadden. Maar nu, terwyl de Engel haar wel bericht deed van 's Heeren verryzenis, dan wyzelyk tevens zyne aanstaande verschyning aan haar Gezelschap geheel verzweegen had, verkeerden zy, ondanks haare vreugde en verbaasdheid wegens de blyde tyding haar aangekondigd, in dien waaren staat van onzydigheid, dat zy, by de verrassende begroeting van haaren Vriend, daadelyk op het oordeel haarer zinnen mogten afgaan, en haare verrukkende aandoeningen van eerbiedvolle Liefde involgen, met alle verzekering, dat zy niet dwaalden, of door een harssenbeeld begoogcheld wierden. Zulks daarentegen hadden zy moeten vreezen, wanneer haar de Engel, van hetgeen op haaren weg naar Jerusalem te gebeuren stond, maar eenigzins verwittigd had. In dat geval zou de heviger vervoering van vreugde, vooringenomenheid, en bovenmaaten hooggestemde verbeelding, haar ligtelyk omtrent | |
[pagina 335]
| |
den Persoon misleid, of by herinnering in den waan gebragt hebben, dat zy haaren Vriend niet met eene bedaarde oplettendheid hadden waargenomen, en dus mogelyk ten zynen aanzien mistasteden, of door eenige naar Hem zweemende gedaante geblinddoekt waren. Dit indenkende, blykt ons des in deeze Openbaaring van den Heiland, en in geheel de toedragt der Gebeurtenissen aan de Vrouwen bejegend, het hoog beleid eener aanbiddelyke Wysheid, waardoor en de verrassende ontmoeting des Heeren aan zyne Vriendinnen noch ontydigen schrik inboezemde, noch eenigerlei wantrouwen nopens de zekerheid van zyne verschyning achterliet; maar veelmeer aan haar een waarborg was, dat zy geen spooksel of harssenbeeld aanschouwd, of zich omtrent den Man bedroogen hadden, dien zy als haaren nu herleevenden Heiland onbevooroordeeld herkenden. Volleediger nochthans, en zo in blykbaarheid, als sterkte, uitneemender, was de zedelyke overtuiging, die zy afleiden konden uit de boodschap door Jesus haar aanbevolen. Terwyl dat zy, door tederheid vervoerd, door vreugde overmand, voor Hem ter aarde nedergeboogen, en zyne voeten omarmende, vertoeven, opent eene bezorgde Meewaarigheid met zynen getrouwen, en nog weenenden AanhangGa naar voetnoot(*), Hem den mond, en ‘beveelt Hy haar, zyne Leerlingen, dien Hy zyne Broeders noemt, van zyne Opstanding te verwittigen, en aan te zeggen, dat zy zich naar Galilea hadden op weg te begeeven, en Hem aldaar zien zouden.’ Edoch wie anders dan Jesus zoude zich aan die bedrukte, die schamele, en vergeeten Navolgeren van den Gekruisten in geheel Joodenland laaten gelegen zyn? wie anders dan Hy zou onderstaan hebben by de Vriendinnen des Heeren zich uit te geeven voor den verreezen Heiland, en bovendien aan haar den gezegden last op te draagen, die, wanneer hy al geloof vond by de Apostelen, weldraa geblyken moest, of waar, of valsch te zyn, en deezen ten ergsten voor korten tyd met eene ydele hoope paaien konde? De ongerymdheid zelve ware het dus voor de Vrouwen, te verwachten, dat zy in deezen misleid wierden, of nu te gelooven, dat zy niet waarlyk den Messias, en zagen, en hoorden. Dan voorts de overeenkomst van dit bevel van Christus, met den reeds by | |
[pagina 336]
| |
haar ontvangen last des Engels, inzonderheid in den GrondtextGa naar voetnoot(*) ook voor ons ten vollen blykbaar, konde haarer opmerking en nadenkende overweeging niet ontgaan, en moest haare zedelyke overtuiging nopens de zekerheid van Jesus verschyning bevestigen. Geenerlei bedrog immers liet zich voor haar, of voor elken schroomvalligen Navorscher der Waarheid, vermoeden. Want, behalven hetgeen wy aanvoerden, niemand was in den vroegen morgenstond getuige geweest van haare ontmoeting met den Engel; niemand zeker bespiedde, of hoorde althans de boodschap, haar binnen de verlaaten grafspelonk gegeeven. Ook verrie- | |
[pagina 337]
| |
den zy zelven geenzins den blyden last, dien zy ontvingen, bevoorens dat haar Christus, of wie anders zich voor Deezen uitgaf, begroetede. Weinigen, laat zich gissen, zullen haar, die met verhaasten gang stedewaarts voortsnelden, dus ten ontyde ontmoet zyn: en wilt Gy al, volgens de meening van westGa naar voetnoot(*), aanneemen, dat zy en Petrus, en Joannes, in hunnen weg naar het graf tegenkwamen; wy weeten uit MarcusGa naar voetnoot(†) ‘dat zy, wegens haare verbaasdheid, of ontzetting, niemand iets zeiden van hetgeen haar bejegend was.’ Desniettegenstaande, en terwyl gevolgelyk het oogmerk van haaren spoed, of de rede van haare verbaasdheid en vreugde, niet het minste, zelfs door geene onbedachte woordenwisseling, uitlekte, ontmoet haar de Man, in wien zy den Heiland herkennen; en Hy, die haar een oogenblik ophoudt, toont zich van het gebeurde ten vollen kundig, door de boodschap in allen deele te herhaalen, waarmede zy van den Engel belast waren. Zy moesten des te meer spoed maaken met de aanbevolen, en nu by haar dubbel belangryke, en geheel zekere tyding der Opstanding van Jesus, dien zy gezien, en wiens voeten zy omhelsd hadden. Zy gevoelden mogelyk nu ook den nadruk van zyne zachte en stilzwygende berisping, wanneer zy, volgens de gemelde onderstelling van west, daaraan schuldig waren, dat zy verzuimd hadden aan Petrus en Joannes de boodschap des Engels aan te zeggen. Zy hadden voor het minst, behalven de gewaarwording haarer zinnen, by het nadenken aan haare boodschap, allen grond om de Verryzenis van Christus te gelooven, uit hoofde dier wondere en Hemelsche Weetenschap, die hy nopens den inhoud van den last des Engels had aan den dag gelegd. Vanhier dan ook, dat zy, ondanks het ongeloof der Apostelen, by wien aanvangelyk het bericht der Vrouwen als ydel geklapGa naar voetnoot(†) verworpen wierd, geenzins wankelden, of het oordeel haarer zinnen omtrent de Begroeting des Heeren in het geringste mistrouwden, daar dat onderschraagd en by haar bevestigd was door de voorschreeven zedelyke overtuiging der Waarheid, en de stille, doch zekere verwachting, | |
[pagina 338]
| |
dat de Echtheid van haare boodschap welrasch aan allen geblyken zoude door 's Heilands toegezegde Openbaaringen in Galilea, die dan ook, naar luid der GeschiedenisGa naar voetnoot(*), niet achterbleeven, maar veelmeer aan deeze buitengemeene ontmoetingen van Jesus Vriendinnen het vol beslag gaven, of daarop het zegel van volkomen Geloofwaardigheid drukten. Ja, hoe zeer wy, op den afstand van omtrent de agttien eeuwen, roekeloozelyk handelen zouden, met eene zo belangryke en ongemeene Waarheid, als de Herleeving is van den Verlosser en Zaligmaaker der Wereld, aan te neemen op het enkel Getuigenis der Vrouwen, dat, ondanks haare oprechtheid, geen ingang vond zelfs by de Apostelen; wy behooren echter, aan den anderen kant, daaraan geene geringe waarde te hechten. Immers, wanneer wy de zaak overweegen, gelyk die voor ons ligt, en ontwikkeld wierd, dan hebben wy haar van ligtgeloovigheid niet te verdenken, van ydele inbeelding vry te keuren; en de boodschap, die zy opgeeven haar eerst van den Engel, daarna van Jesus, aanbevolen te zyn, is van zo verheven inhoud, dat zy voorzeker noch van haar verzonnen, noch van den Euangelist, zo deeze te verdenken viel, uitgevonden wierd, nadien dezelve, en ook geheel het beloop des verhaals, de onwraakbaarste blyken draagt van het beleid des Hemels, waardoor wel de Apostelen voorbereid wierden om van Christus Opstanding verzekering te erlangen by zyne Verschyningen, ofschoon zy echter dezelve, om niet vooringenomen te worden in hun oordeel, minder nabyzynde achten moesten, dan zy waren, blykens het bericht der Euangelien. Wy besluiten des, en zo wy meenen te rechte, tot de groote aangelegenheid van hetgeen wy, by onderscheiding, de Zedelyke Overtuiging noemden van hun, die verwaardigd wierden met de onmiddelyke openbaaringen van den verheerlykten Heiland; en zien, naar gelang wy ons in het onderzoek der Gebeurtenissen dieper inlaaten, alles met verbaazinge zamenstemmen, ter bekrachtiging van ons heilryk geloove in Christus zegepraal over den dood, de grondzuil van zynen Godsdienst, en onze waarborg der Onsterfelykheid, en des Oordeels ten jongsten dage. E.D.L. |
|