| |
| |
| |
Landvermaaken.
ô Rus! quando ego te adspiciam?
Het gemak en de rust, gemeenlyk te vinden in het Landleeven, en de schoonheden der Natuure, daar alleen aan te treffen in derzelver aangeboorene eenvoudigheid, werken te sterker op onze inbeelding, en wekken kragtiger begeerten daartoe in ons op, wanneer wy, door onzen leevensstand, of andere omstandigheden, ons daarvan beroofd vinden, dan wanneer wy dezelve met de daad bezitten. Van hier, buiten twyfel, die sterk heerschende en alzins merkbaare zugt by veele Stedelingen, om Buiten te zyn, daar een Optrek, of een Landgoed, te hebben; schoon men 'er zich zomtyds moen behelpen, in vergelyking van de gemakken, welke de Huizen in de Steden bieden. Te midden van de drukste bezigheden, die ons t'huis en by onze zaaken roepen, zugt de Man van bedryf, en de Koopman, om eens buiten adem te haalen, en een ongestoorde rust op 't Land te hebben. Hierom zong onze Abtswoudsche Zanger:
Dat meestentyds de steên heel graag naar buiten willen,
Is vreemd noch wonderlyk.
Zy schudden 't heet gewoel, waarvan haar leden trillen,
Eens af, langs veld en dyk.
Daar hieten Beurs noch Veer het klokgeslag te tellen,
By markt- of graftgeruisch.
Daar blyft geen blind geschil 't alweegend Recht ooit kwellen,
Geen eeuwig straatgeschreeuw, noch staêg geklop van maaken
Het quinkeleerend ruim heeft louter leedverzaaken,
Voor lust en aandacht, klaar.
In de daad, het is zo voor allen, die eene geschiktheid hebben voor dat genot; die na het Land een opgeruimden, of althans voor opruiming vatbaaren, geest medebrengen; die derwaards gaan om te genieten, en kunnen genieten.
Maar laaten wy eens bezien, hoe het met veelen gesteld is, die met horatius, in ons Motto, uitroepen: ô Land! wanneer zal ik u aanschouwen? - Zy staaken hun Bedryf of Koopgewoel op Saturdag, begeeven zich na een Buiden, 't zy groot of klein, - veelal, kan men zulks krygen, aan
| |
| |
den weg, waar veel voorbygangs is, gelegen. Hoe dikwyls ziet men daar den Stedeling, in stede van eene frisse landwandeling te doen, of te rusten onder de schaduw van 't geboomte, om de aangenaame geuren van eenen zomerschen avondstond in te ademen, zitten in een niet zelden bekrompen zomerhuis, op een hoek, die 't beste gezigt oplevert, geplaatst, met een Nieuwspapier in de hand, of, niets doende, de voorbygangers aangaapen! - Voor de zodanigen is de Zondag, in dien staat van afzondering, een ernstige Comedie, bestaande uit vyf Bedryven - Ontbyten - middagmaalen - avondeeten - een middagslaapje - en een pyp tabak in den avond. Dit spel gespeeld, en 's nagts geslaapen hebbende, keert hy 's Maandags - morgens, met verlangend ongeduld, weder na zyn Stadbedryf, en ontwykt de lastige verveeling van niets te doen te hebben. Hy herhaalt het egter de volgende week: hy is dien tyd buiten!
Ik staa toe, menschen van bezigheid hebben, buiten twyfel, de gegrondste aanspraak om dagen en uuren van uitspanning te neemen; doch lieden van den gemelden stempel, die in zichzelven geen fonds bezitten, om het buiten-zyn te veraangenaamen, en de ledige tydvakken, welke zulks aanbiedt, op eene voeglyke wyze aan te vullen, moeten op eene andere wyze uitspanning zoeken. Zy kunnen 'er noch zelven genoegen smaaken, noch het hunnen Huisgenooten verschaffen. De ledigheid, de daaruit ontstaande verveeling, herschept, by zommigen, dien tyd des buiten-zyns, in stede van genoegen te baaren, in vlaagen van knorrigheid, die al het genoegen vergallen, 't geen Vrouw en Kinderen anderzins zouden smaaken.
Men behoeft zo verre niet te gaan, - doch wy herinneren ons, geleezen te hebben van een Gezelschap in Engeland, 't geen, op een der schoonste Zomerdagen, na buiten reedt, den intrek nam in een Landherberg, die het schoonste gezigt over bosch en veld aanboodt, en, naa het middageeten, de vensters deedt sluiten, kaarssen geeven, nederzat om te Kaartspeelen, en daarmede zo lang bezig was, tot dat de Voerman hun van het vallen des avonds verwittigde; - wy zagen te meermaalen het schoonste buitengezigt, op den vollen dag, de schande aangedaan, dat zy, die, om het genoegen den Buitenleevens te smaaken, zich daar onthielden, den tyd verbeuzelden met spel, beter geschikt om den Winteravond te korten voor hun, dien de tyd te lang valt. De zodanigen zyn verre van met poot te kunnen zeggen:
O, d'aardsche zaligheid schuilt in de groene wyken
| |
| |
'Er zyn misschien Rangschikkers onder myne Leezers, en Vyanden van de Gelykheid, die by het dusverre geleezene den neus opschorten, en in zichzelven zeggen: Niet vreemd, dat deeze Lieden geen genot van het Buitenleeven hebben: zy zyn tot den arbeid en woelige bezigheid gevormd: het Landleeven, op een Buiten, is bestemd om van lieden in een hoogeren leevensstand genooten te worden! - Dan het zy my vergund, hierop in te brengen, dat men onder den dusverre bedoelden rang, welken men zo schaamtloos vernederend afbeeldt, Menschen vindt, die de weinige dagen, welke hun bedryf hun vergunt buiten te slyten, op eene voor zich zelven en de hunnen genoeglyke wyze doorbrengen, en daadlyk het verkwikkend genot des buitenleevens smaaken; die het uitspannende en verlustigende in volle maate genieten, en anderen deelgenooten van hunne, wel kortstondige, doch weeklyksch herhaalde, landgenoegens maaken. Te meermaalen waren wy 'er deelgenooten en getuigen van, ter volle wederlegginge van de gedagten deezer Uitmonsteraaren.
Laaten wy het oog eens wenden op het Buitenleeven van die Bevoorregte Standen, om dit woord eens te gebruiken. Zullen wy die allen geschikt vinden tot het daadlyk genot van 't geen, waartoe men hun alleen bevoegd rekent? Wie dit stelt, zal tevens een groot gebrek aan Mensch en Wereldkunde verraaden. Het Land en 't Landleeven, eigenlyk gesprooken, heeft voor veelen hunner geene weezenlyke bekoorelyk- of aanloklykheden, en zy daarvan ook geen daadlyk genot. Aan ruime, gemaklyke en aangenaame huisvesting ontbreekt het hun zo min, als aan alles, wat verder het Landleeven kan veraangenaamen; maar zy zyn 'er voorts zo ongeschikt toe, als veelen der bovengemelden in laageren kring. - Eenzaamheid is voor hunne ledige en tot opmerking ongeschikte zielen eene doodlyke kwelling. Het verveelende daarvan zoeken zy te verdryven door Gezelschap. Zy noodigen op hun Buitenverblyf hunne Vrienden en Bekenden, hunne Medegenooten in de Stadsvermaaken des Winters; veelal Menschen zo ongeschikt als zy zelve voor het genot des Landleevens. Soortgelyke Uitspanningen, als de Winter boodt, neemen zy hoe ongeschikt ook, in den Zomer. Zy wisselen dezelve af met die meer en alleen aan 't Buitenleeven eigen zyn; doch welke, by den rechten kenner der Landvermaaklykheden, ter oorzaake van de wyze van genot, niet op die lyst komen. Alles is woelig, luidrugtig, en draagt de kennelykste tekens, dat zy met hunnen tyd verlegen zyn, en denzelven zoeken te korten. - Zonderling, schoon niet zeldzaam, is het, dat zy, om het verdriet der Eenzaamheid en het verveelende der Eenzelvigheid te verdryven, tot hun Buitenleeven Menschen noodigen, die men met den naam
| |
| |
van Gezelschapsmannen zou mogen benoemen, wel eens met den meer haatlyken naam van Tafelschuimers betiteld; Lieden van eenen alzins buigzaamen en toeschietenden aart gereed om alles goed te keuren, te pryzen, en 'er, met een schynbaar welgevallen, deel in te neemen; doch tevens zo ongeschikt om het Buitenleeven regt te veraangenaamen, als zy, die hun daartoe uitnoodigden. Meermaalen stonden wy over zulk eene keuze verwonderd; doch eene nadere kennis aan den Uitnoodiger deedt vaak die verwondering verdwynen, en zulk slag van Lieden als een daadlyke behoefte voor het zogenaamde Landleeven aanzien. - Ik zwyg thans van de Buitenplaatzen, die in Tempels van Bacchus of in Zaalen van Venus verkeerd worden; Zetels van ongebondenheid, dartelheid en wellust; waar men alles zamenvoegt, wat tot aanprikkeling daarvan kan dienen. Gelukkig dat de zodanige in ons Land, hoe hoog men ook van het Zedebederf opgeeve, zo weinige zyn! Andere Landen leeveren meer schandlyke voorbeelden op van dit snood misbruik des Landleevens, verpestende voor alle goede Zeden.
Verre, zeer verre zy het van ons, dat wy, dit te nederschryvende, zulk eene bekrompenheid van waarneeming, of eene zo geringe kennis van de zogenaamde Groote Wereld zouden verraaden, dat wy allen, die gerekend worden daartoe te behooren, als zo onbevoegd tot het Landgenot aanmerken. In tegendeel zyn wy, door eene gelukkige ondervinding, verzekerd, dat men onder hun de zodanigen aantreft, die eene volslaagene uitzondering maaken, en voorbeelden van naavolging zyn in hun geslachte. - Ik stel my hier geen beeld voor, op myn schryfvertrek gevormd, maar daadlyk aanweezig; ik zal 'er de omtrekken van opgeeven. Landgraag heeft zyne jeugd besteed in het aanleeren van Taalen en Weetenschappen, die ten cieraad en nut eens welopgevoeden Mans strekken. Zyne ruime middelen maaken het voor hem onnoodig, het Koopbedryf, 't welk zyn Geslacht verrykte, met de noestheid zyner Voorouderen voort te zetten, of 'er zich bepaald aan over te geeven; schoon hy daardoor verre is van een bedryfloos weezen in de Maatschappy te zyn: hy doet meer, dan men van iemand in zyne omstandigheden zou verwagten. In de woelingen der Staatspartyen deelde hy zo min mogelyk, en was altoos de gemaatigde Man, en ten deezen aanziene vergeeten te leeven, de wellust van zyn edeldenkend hart; hoe zeer zommigen wel gewenscht hadden, dat hy zich meer voor de eene of de andere party hadt laaten zien en gelden. - Zo ras de Bloeityd genaakt, lokt hem het landgenot na buiten. Egtgenoote en Kinderen deelen in zyn smaak en geluk; Vrienden en Vriendinnen geeven van tyd
| |
| |
tot tyd verandering; en de keus valt op zodanigen, die hy weet dat berekend zyn om by hem en de zynen genot te hebben. Geregeldheid, met vryheid gepaard, heerscht 'er in alle tydsverdeelingen, aan geen verveelende eenzelvigheid verbonden, maar verstandig met veranderingen gewyzigd, naar de omstandigheden zich aanbieden. Elk is genoeg meester van zyn tyd, om stilte te zoeken; en het ontbreekt aan geene gelegenheden, om die met verwisselde uitspanningen, waarin ieder deel neemt, te vervangen. Doodsche verveeling kent men 'er niet, en zatheid is 'er even zeer verbannen. - Landgraag vindt voor zich zelven gestaage bezigheid, in verbeteringen en veranderingen op zyn Landgoed te maaken, en 't zelve meer en meer een tooneel vol genoegens voor 't oog en 't verstand te doen worden. - Het huislyk Geluk, die groote schat op aarde, zyn deel, zoekt hy te verspreiden onder allen, die hem ten dienste staan. De Getrouwden, met derzelver Kinderen, vinden in hem een Raadsman en Voorbeeld. Heusche vriendlykheid geeft aan zyne bevelen de gedaante van lessen; met hartlykheid worden ze volbragt. Geene dienst blyft onbeloond; geen betoon van yver wordt vergeeten; en de verkeerdheid, zo mogelyk, op eene verbeterende wyze bestraft. - Hoe zonderling het, ten deezen dage, ook moge weezen, wordt de Zondag deels stipt aan den openbaaren Godsdienst toegewyd; en, wel verre van voor de Dienstboden een der drukste dagen te zyn, op denzelven aan hun een goed deel ter uitspanninge gegeeven, onder zulke bepaalingen van geschiktheid, die alle ongeregeldheden verbannen. - In 't genot van alle deeze Landgeneugten, van welker regeling het gezond verstand het plan heeft afgetekend, en waarin het gevoelig hart deelt, snelt de Zomer voort, en schakelt zich aan den Herfst, die, afwisselende, daaraan eigene vermaaken biedt, onder welker genot de tyd, om het Buiten- met het Stadsleeven te verwisselen, met rasser dan gewenschte schreeden nadert. Hy verlaat, met de zynen,
dien zetel van genoegen, en herhaalt by zich zelven de regels van den meermaals gemelden Dichter, waarmede ik deeze myne Proeve besluit:
O zalig Landvermaak! o Veldvreugd, zoet en aardig!
U kroont verdiende lof. Gy zyt der glorie waardig.
Kan by u slechts een krans bereiken of berennen,
Daar 't waanen 't weetenschupt, en 't kiezen gaat voor 't kennen.
|
|