gedugt oogenblik van verscheiden, wanneer wy onzen levensloop zyn ten einde geloopen, als wy van het toneel der vergangelykheid afstappen!
Zeventig Jaaren levens - welk eene ruimte, welk een tydvak, van vooren beschouwd! Dan van agteren, en verloopen, schynt deze gansche reeks niets meer, dan slegts een enkel oogenblik. Zeventig Jaaren, schoon van vooren eene onoverzienbare ruimte, zyn schielyk verdwenen, - zyn slegts ligte schaduwen, die verdwynen, zoo dra het voorwerp weg is, waardoor ze gemaakt worden. By God zyn duizend Jaaren als één dag; dan by den mensch is de tyd van zeventig Jaaren een schier onbeperkte afstand in 's menschen levenskring; maar - van agteren is het voorbyzynde in de Eeuwigheid verdwenen!
Duizenden liggen hier, welke in de Eeuwigheid zyn ingeslapen; duizenden, die vóór my deze plaatzen hebben bewandeld, zyn nu niet meer! Hoe veelen heeft de dood in hunne bloejende jeugd weggerukt, die de troost hunner Ouderen, het vermaak, het geluk der door droefneid wegkwynende Ouderen, waren! Duizenden, welke met my tot mannelyke jaaren waren opgeklommen, liggen hier - liggen hier roerloos in het Graf, in het stof der aarde! Hoe veele getrouwe Egtgenoten wierden uit elkanders liefdeärmen gerukt; zyn gestort in de groeve der verteringe, en besproeiden met heete tranen elkanders koud gebeente! Hier liggen getrouwe Vaders en teêrhartige Moeders, beschermers van hunne tedere telgen die, hulpeloos nagelaten, met bloedende harten en heete traanen een onherstelbaar verlies beweenen! - Dan geene kragt, niets weêrstaat het geweld des doods. Noch banden van vriendschap, noch de tederste banden van vereeniging, noch de nauwste banden van vermaagdschap, noch jeugd, noch ouderdom, hoe eerwaardig ook, noch achtbaarheid, noch aanzien, noch hoogheid, noch rykdom, noch schatten, noch uitgebreid gezag - niets, niets kan den dood een oogenblik terug doen gaan! - Thans overdenk ik deze gedugte waarheden. Dan het is U berend, ô groote Bestuurder van het Lot der Stervelingen! hoe kort of hoe lang myn verblyf in deze benedengewesten wezen zal.
Ik wandel hier in het midden der Gestorvenen, tusschen de graven der dooden. Hoe stil zyn hier de verblyven, en hoe vreedzaam derzelver inwooners! Hier rusten doodvyanden, als de beste vrienden, nevens elkanderen. In het Graf heerscht eene eeuwige, eene onverbreekbare vrede - hou den alle oorlogen en twisten op - ligt de Heer en zyn Dienaar in het zelfde stof des verderfs. Hier slaapt de Koning op het eigen bed met zynen Slaaf. Hier zyn alle inwooners de-