Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
Berigt der ontdekking van kool-mynen aan de Kaap de Goede Hoop.(Uit het Engelsch.)
‘Groot zeker zyn de nadeelen, door het verlies van Kaap de Goede Hoope door ons Vaderland geleeden. De Engelschen hebben, ten tyde des bezits van deezen Uithoek van Africa, blykens 't geen wy des vermeld hebbenGa naar voetnoot(*), zich onledig gehouden met verscheide naaspeuringen, die ons, by de wedergave, volgens het onlangs getroffen Vredesverdrag, van vrugt kunnen weezen. Wy kunnen, by 't geen wy des, op de aangeduide plaatzen, berigtten, nog de zeer gewigtige byzonderheid voegen, in 't hoofd deezer Afdeelinge aangeduid.’
By de meeste Huisgezinnen in de Kaapstad wordt een Slaaf gehouden, wiens werk alleen bestaat in het zoeken van Brandhout. Deeze gaat 's morgens uit, beklimt de hoogste bergtoppen, tot welke geene wagens kunnen komen; en hy komt 's avonds weder terugge met twee Takkebossen, (de vrugt eens arbeids van zes of agt uuren) hangende aan de twee einden van een Bamboo-riet, op zyne schouders liggende. Eenige Huisgezinnen hebben twee, of zelfs drie Slaaven, wier eenige arbeid bestaat in op deeze wyze Brandhout te verzamelen. De kosten der Takkebossen, dus verzameld of gekogt, noodig om het eeten gereed te maaken, (want men stookt nergens dan alleen in de keuken) beloopen, in een maatig talryk gezin, tusschen de vieren vyfhonderd Guldens. De vermeerdering der Kaapstad-bewoonderen, door vyfduizend gewapende Manschappen, en een groote Vloot op de reede, vermeerderde de vraag na Brandhout zodanig, dat men met rede beducht werd, binnen kort gebrek te zullen krygen aan deeze onvermydelyk noodige behoefte. | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
In deeze omstandigheid vestigde zich de aandagt der Engelschen op het vinden van iets, 't welk dit gebrek kon aanvullen. Het vertoon, 't welk alle de Bergen in Zuid-Africa maakten, was zeer gunstig voor de veronderstelling, dat men brandbaare Kool zou vinden in de ingewanden van de meeste beneden-bergen aan den Zeekant; dit bewoog den Graaf van macartney, overtuigd van het voordeel, 't welk zodanig eene Ontdekking der Volkplantinge zou aanbrengen, des onderzoek te doen. Men maakte alles ter opspeuringe gereed. Lieden onder het Krygsvolk, die in de Kool-mynen gearbeid hadden, werden uitgekoozen tot het neemen deezer proeve. Wynberg, een Landtong van den Tafelberg af loopende, was de plaats, tot deeze proefneeming bestemd. De werktuigen doorboorden harde klei, pypaarde, yzersteen, en zandsteen, liggende in opeenvolgende beddingen, ter diepte van drie-en-twintig voeten. Het booren werd toen gestaakt, dewyl men daadlyk Kool ontdekte, langs de oevers van een diepe beek, uit den Tygerberg komende; een Berg, waarin die landengte ten oosten eindigt. De bedding der Koolstoffe bleek ten naastenby horizontaal te loopen. Onmiddelyk boven dezelve lag witte Zandsteen, en dezelve rustte op eene laage verharde Klei. De Koolader was van tien duimen tot twee voeten dik. De Koolstoffe zelve verschilde op onderscheide plaatzen. Op eenige graafde men uit groote houtagtige blokken, waarin de overblyfzels van den bast, de kwasten, en de houtvezelen, zich duidlyk lieten zien. Te midden van deezen deeden zich voor, stukken van Yzersteen, 'er door heen loopende met gekronkelde aderen, of liggende in ongeregelde brokken. - Andere gedeelten van de bedding bestonden uit Kool, die veel van Turf hadt, en by de Natuurkundigen den naam van Lithanthrax draagt; en kwamen 'er stukken voor, die in geenen deele verschilden van de Koolsoort, in Engeland bekend onder de benaaming van Bovy-coal. Het houtagtig gedeelte brandde met een heldere vlam, zonder veel reuks, en liet witte asch naa, gelyk die van droog hout. De vastere aard- en steenagtige gedeelten brandden minder helder, hadden een zwavelagtigen reuk, en lieten een overblyfzel naa, 't geen welhaast op de oppervlakte een donkerbruine korst kreeg. | |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
Het booren werd voortgezet op verscheide plaatzen, in hoope van de waare Kool-bedding te zullen aantreffen. De algemeene uitkomst dier bewerking was:
Hier staakte men den arbeid. |
|