Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
§ 7.Ik ga nu over tot de Kerkvaders, die dit Godverheerlykend Besluit niet hebben. Het blykt van zelf, zonder dat ik dit behoef te herinneren, dat alle Latynsche Kerkvaders dit Slot weglaten, dewyl het in hunne Overzetting ontbrak. Hier van is het, dat de Uitgevers van den Bybel te Alcala, wegens hunne vooringenomenheid met de Vulgata, welke zy, uitgenomen de schryffouten, voor onfeilbaar hielden, dit Slot, tegen alle Grieksche Handschriften aanGa naar voetnoot(*), in den Tekst weglaten, met ene bygevoegde randtekening, die kwanswyze de onechtheid van hetzelve zal bewyzen. Zie de aantekening op § 2. Wat nu de Grieksche Kerkvaders betreft, b.v. origenes in Schol. in Orat. Dom. (welke Scholia of aantekeningen, volgends bengel, niet van origenes, maar van petrus van Laodicea zyn), cyrillus van Je- | |
[pagina 230]
| |
rusalem in Catech. s. en maximus de Martelaar in de VII Eeuw; ik denk zeker, dat de werken van deze Mannen in de eerste uitgaven, die te Parys in het licht verschenen, wegens de Roomsche Kerk en de gewone Overzetting, verminkt zynGa naar voetnoot(*): gelyk b.v. origenes, uit de Latynsche Vertaling verbeterd, heeft matth. XXV:1. het byvoegsel; καὶ τῆς νύμφης en der Bruid; zie bengel: zo is ook, volgends de aantekening van suicerus in zynen Thes. Eccles. voce δεκαλογος, clemens van Alexandrie ergens in de Handschriften of uitgaven bedorven, en men heeft hem zichzelven doen tegenspreken, om de nieuwe verdeling der Tien Geboden, door augustinus uitgevonden, doch aan de de gehele Oudheid onbekend, te verdedigen. Dit zelfde kan men zien in de Latynsche Vertaling van den Commentarius van andreas van Caesarea, over de Openbaring, door peltanus, dewyl men in dezen Kerkvader, openb. XXII:14, door een schandelyk bedrog de lezing van de Latynsche Vertaling ingeschoven heeft, alhoewel in den Griekschen Tekst onze lezing: ποιοῦντες τὰς ἐντολὰς ἀυτου doende zyne geboden, zeer klaar en duidelyk is. | |
§ 8.Men werpt wel tegen, dat in alle Handschriften en Vertalingen het Slot van het Onze Vader by lucas niet gevonden wordt. Doch dit gaat ons niet aan, dewyl lucas dikwyls sommige zaken in de redenen van jesus achterwege laat, welke mattheus verhaalt, b.v. luc. XXI:23, waar de woorden, Bidt, dat uwe vlugt niet geschiede, enz., welke mattheus, Hoofdst. XXIV:20 opgeeft, en in het midden van dat vers by lucas moesten geplaatst worden, niet gevonden worden. Zie ook luc. V:31, 32. verg. matth. IX:12, 13. | |
[pagina 231]
| |
§ 9.Men werpt ook dit tegen: Indien de oude Grieken dit Slot in hunne Handschriften lazen, en de Patriärchen te Constantinopolen en anderen hetzelve als den echten tekst erkenden, waar van is het dan, dat anderen hetzelve eenvouwig als een byvoegsel beschouwen, en hetzelve slechts als een gedeelte van hunnen Kerkdienst [Liturgia] gebruiken? (Men zie de woorden van gregrorius nyssenus, caesarius, en euthymius, by bengel en griesbach.) Ik antwoord: By de Grieken werd reeds zeer vroeg in hunne Liturgie het Slot van het Gebed afgescheiden (alhoewel het nogthands niet als een byvoegsel verworpen werd), en hetzelve moest door den Leeraar worden uitgesproken, gelyk men zien kan in de zogenoemde Liturgie van chrysostomus. Daarna zyn 'er vele andere zaken bygevoegd, welke gregorius, caesarius en anderen ons opgeven, even gelyk onze Predikanten het laatste gedeelte van den Priesterlyken Zegen, verscheidenlyk op hunne wyze, veranderen, en 'er iets by- of afdoen. Hierom hebben sommige Grieken, vooral de nieuwere, gedacht, dat dit Slot in zyn geheel een byvoegsel der Kerkvaders was, enkel en alleen aangenomen om de Liturgie vol te maken. De verzekering van euthymius, in de XII Eeuw, dat dit Slot enkel een byvoegsel is, bewyst voorzeker niets, indien chrysostomus, gelyk boven aangetoond is, de oudste Handschriften gebruikt heeft. Zulke Handschriften, die dit Slot lazen, zyn 'er in de eerste tyden zeker zeer velen geweest; want hoe vele oude Overzettingen, zo wel voor als na chrysostomus, in zeer ver van elkander verwyderde plaatzen, vervaardigd, en die of uit den Griekschen Tekst gemaakt of met denzelven vergeleken zyn, hebben dit Slot, en wel in alle Handschriften, b.v. de Syrische, Armenische! Zie boven. | |
§ 10.Nog éne zeer waarschynelyke tegenwerping tegen de echtheid van dit Slot, aan welke twee grote Oordeelkundigen, bengel en griesbach, zeer veel gewigts hangen, moet door my opgelost worden. Men zegt naamlyk, dat de oudste Handschriften van mattheus, uit welke lucas, in de Aanspraak van dit Gebed, en | |
[pagina 232]
| |
ook in de derde en zesde Bede, NB. zou vervalscht zyn, dit Slot zeker niet gehad zullen hebben, dewyl het anders zeker met die drie Stukjens in den Tekst van lucas zou zyn ingevoegd. Maar ik ontken ten allersterkste, dat lucas uit de Handschriften van mattheus op de aangehaalde plaatzen zou vervalscht zyn. Het schynt my meer dan waarschynelyk toe, dat sommige Grieksche Afschriften van lucas, volgends de verbetering van marcion, in welke die drie Stukken niet gevonden werden, in de eerste tyden der Kerk wel onder de Rechtzinnigen verspreid, doch echter van hun niet als echt erkend zyn. Uit één van deze Afschriften is de Latynsche Overzetting, die ook deze gedeelten niet heeft, of eerst vertaald, of naderhand volgends hetzelve verbeterd. Want marcion, die reeds omtrent den jare 136 zyne ketteryen verspreidde, gaf ene nieuwe uitgave of verbetering van die boeken van het N.T., welke hy voor Godlyk erkende, aan zyne aanhangelingen; welke uitgave echter van de gewone in vele plaatzen afweek. Uit de vier Euängeliën nam hy alleen dat van lucas aan, en hy veranderde hetzelve zeer listig naar zyne onderstellingen of gevoelens, waar het tegen dezelven scheen te stryden. Zie michaëlis Inleiding, de beste uitgave § 7.Ga naar voetnoot(*). Wy weten van marcion, dat hij de schepping der ondermaansche wereld aan een ander Wezen dan aan den hoogsten God toeschreef. Derhalve die gezegden, welke in de Handschriften van lucas niet gevonden worden, aangaande den Vader, die in de Hemelen is - wiens wil geschied in den hemel alzo ook op de aarde - en die ons verlost van den bozen, zyn juist dezelfde zaken, die tegen het stelsel van marcion stryden. Ja ik zie by griesbach, dat marcion voor deze twee laatste plaatzen, als getuigen, die deze woorden niet hebben, zeer yvert. Ene dergelyke verandering, uit het brein van marcionGa naar voetnoot(†) voordgekomen, kan men zien luc. XVIII:19. | |
[pagina 233]
| |
Deze drie Stukjens konden in de Handschriften, die dezelve niet hadden, als de echte tekst van lucas, uit onbedorvene Afschriften van lucas ze ven (niet van mattheus) na langen tyd weer hersteld, en nogthands het Godverheerlykend Besluit achterwege gelaten worden; gelyk hetzelve ook in geen, zelfs het beste, afschrift van lucas gevonden wordtGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 234]
| |
§ 11.Maar hoe kan men dit verschynsel verklaren, dat naamlyk in de Latynsche Overzetting, en anderen, die van dezelve, gelyk ik toesta, niet oorspronglyk of afhanglyk zyn, insgelyks ook in sommige Grieksche Handschriften, die niet latinizeren (ik stem toe, dat 'er eertyds zodanigen geweest zyn), het Slot van het Onze Vader in het geheel by mattheus niet gevonden wordt? Myn gevoelen hierover bestaat hierin: In de eerste tyden is zeker het een en ander Handschrift van mattheus volgends lucas verbeterd zynde, in Egypten, Africa en Italiën gekomen; en uit zulken Codex is niet alleen de Latynsche, maar ook de Koptische vertaling vervaardigdGa naar voetnoot(*). In het vervolg van tyd zyn ook enige Griek- | |
[pagina 235]
| |
sche Handschriften naar de Latynsche Overzetting verbeterd, het geen lucas brugensis, by glassius, zelf toestaat omtrent zyn Parysch Grieksch Handschrift, hetwelk het Slot niet had; zeggende: dat hetzelve naar het Latyn verbeterd wasGa naar voetnoot(*). En laur. valla, de Oratione Domin., belydt edelmoedig: dat hier niets van de Grieken is bygevoegd, maar wel van de Latynen weggenomen. Zie glassius Col. m. 212Ga naar voetnoot(†) | |
§ 12.Is de echtheid van dit Slot bewezen, dan is het woordjen Amen, hetwelk lucas insgelyks weglaat, ook van de hand van mattheus; immers elk Godverheerlykend Besluit eindigt met dit woord. Zie ps. LXXII:19. Ps. LXXXIX:53. Rom. XI:36. Philipp. IV:20. I Tim. I:17, in welke plaats hetzelve in alle Handschriften voorkomt. Sommige Handschriften laten dit woordjen weg in mattheus, en wel voor het grootst gedeelte dezelfde, die het Slot niet lezen, omdat het naamlyk by lucas niet voorkomt. De uitlating van Amen steunt derhalve op genen grond. | |
§ 13.Het schynt my voor het overige niet onwaarschyne- | |
[pagina 236]
| |
lyk toe, dat 'er openb. XI: 17. op dit Slot wordt gedoeld, en dat men daar ene omschryving van hetzelve vindt. Want het eerste gezegde: uwe is het Koningryk, is bevat in het woord: gy hebt geheerscht; het twede: en de kracht, in de woorden: dat Gy uwe grote kracht hebt aangenomen; en eindelyk het derde: en de heerlykheid, in het woord: wy danken, het welk even zo veel is als; wy brengen U eer en heerlykheid toe. Men zie ps. XCVI:7. verg. openb. XV:4, waar men voor hetzelve vindt verheerlyken. Want indien de Ouderlingen, die in het hemelsch gezigt voorkomen, dit Godverheerlykend Besluit van jesus, hunnen Leermeester op deze aarde, geleerd hadden, konden zy hetzelve in den hemel, waar zy God volmaakt verheerlyken, niet vergeten wezen. Ik dring dit echter niet aan anderen op. | |
§ 14.Ik voeg 'er dit éne ten overvloede by. Wie weet niet, dat wy, van enen Vorst iets verzoekende, onze hoop, dat wy een gunstig gehoor by hem mogen krygen, en onze verwachting op de vervulling van ons verzoek, enig en alleen gronden op zyne magt, edelmoedigheid en goedheid? Waarom zou ook dit in het Allervolmaaktste Gebed gene plaats konnen grypen? dewyl zelfs de gebeden der Heiligen, in den Bybel opgetekend (men zie I chron. XXIX:11, 12), en de voorschriften der gebeden door de Joodsche Meesters, ons zodanige lofspraken aan de hand geven. | |
§ 15.Indien derhalve, waarover verstandige Lezers konnen oordelen, de echtheid van het Slot matth. VI:13. door my bewezen is, dan moet hetzelve niet alleen van de Protestanten niet uit den Tekst van den EuängelistGa naar voetnoot(*) verworpen worden; maar ook moet dan hetzelve van de Aanhangers der RoomscheGa naar voetnoot(†) Kerk, | |
[pagina 237]
| |
die voor oordeelkundige redenen moeten onder doen, in hunne Overzetting, en in de uitgaven van den Griekschen Tekst, weer hersteld worden. Even gelyk ook de Grieksche Kerk, die zeker geen klein gedeelte van de Algemene Kerk uitmaakt, tot op dezen dag, dit Slot heeft. |
|