| |
| |
| |
Uittrekzel eener reize om De la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.
(Vervolg en Slot van bl. 174.)
Op den agtsten October kwamen, met zonne-opgang, vier Opperhoofden, die den titel van Oran-kai droegen, aan boord, om ons te berigten, dat het ons niet geoorlofd was, aan land te komen, voor dat de Sultan, die te Bouton zyn verblyf hieldt, en een Bondgenoot was van de Hollandsche Oostindische Maatschappy, onderrigt was van ons oogmerk. Wy gaven hun te verstaan, dat wy zeer begeerden, dit gedeelte van het Eiland te zien; en een hunner ging terstond heenen, om onze begeerte aan dien kleinen Vorst bekend te maaken.
Welhaast kreegen wy bezoek van twee Hollandsche Soldaaten, die ons beloofden een mondgesprek met den Sultan te bezorgen, verzekerende, dat de Inwoonders, zonder diens verlof, geen voorraad durfden verkoopen. Zy bragten ons vervolgens na hun eigen verblyf, waar wy berigt kreegen, dat de Sultan niet te spreeken zou zyn dan laat in den mamiddag. - Naa deeze kundschap deedt een groot gedeelte van ons een uitstap na het binnenste gedeelte des Eilands, den weg Oostwaards neemerde. De Inwoonders scheenen geheel niet verwonderd, dat zy ons zagen, en toonden geene geneigdheid om ons te volgen.
Langer dan twee uuren op den oever eener kleine riviere gewandeld hebbende, waar eene menigte van vaartuigen lag, (eenige deezer waren uit de Straat gekomen, belaaden met visch) trokken wy het water over, met oogmerk om verder Noordwaards te gaan. Wy beklommen steile plaatzen. Ik verzamelde daar eene menigte van Planten, onder andere de Barleria prionitis, en verscheide nieuwe soorten van de Croton.
De meeste wooningen in dit gedeelte des Eilands
| |
| |
waren op de toppen van aangenaame heuvelen gebouwd, aan deeze zyde in menigte te vinden. Zeer vriendlyk werden wy van de Inwoonders ontvangen, die ons vrugten van veelerlei aart aanboden. Een hunner, die Cocusnooten voor ons zou plukken, klom met groote vaardigheid in den top des booms, op eene zonderlinge wyze. Hy bond zyne beenen digt by den enkel met een slip laken zamen, 't geen hem in staat stelde om den stam des booms met zyne voeten zo sterk te klemmen, dat hy daardoor de geheele zwaarte zyns lyfs kon ophouden; en dewyl de stam des booms niet zeer dik was, wist hy, door beurtlings dien tusschen de voeten en armen te klemmen, den top ras te bereiken.
Wy ontdekten eenige sterkten, op de ontoeganglykste hoogten op deeze heuvelen gebouwd, die den Inwoonderen tot wykplaatzen dienen, wanneer de vyand hunne wooningen vermeestert. Deeze sterkten bestaan uit steenen wallen, die zeer dik en tusschen de tien en twaalf voeten hoog zyn, een plek gronds tusschen de zestig en tachtig voeten in 't vierkant bestaande.
De Inboorelingen, die ons eenige dagen geleden Stoffen verkogten, hadden ons niet bedroogen, als zy verhaalden, dat ze op het Eiland Bouton gemaakt waren. Wy zagen heden, in verscheide huizen, weefgetouwen tot het vervaardigen van dusdanige Stoffen. De werklieden verrigtten deezen arbeid op eene wyze, vry gelyk aan die onzer Linnenweevers. Zy gebruiken katoenen draaden van verscheidenerlei kleur; maar rood en blaauw schynen het meest gezogt by de Inboorelingen.
's Naamiddags ten vier uuren gingen wy na het Dorp Bouton, om den Sultan te zien. Men hadt ons niet verwittigd, dat het noodig was, eenige Geschenken mede te neemen, om ten gehoor te worden toegelaaten. Dewyl wy niets hadden om hem aan te bieden, was hy niet te spreeken: maar zyn Zoon en Neef ontvingen ons in de Sterkte, waar hy zich onthoudt. Menigmaal herhaalden zy voor ons, met veel nadruks, dat het geheele Eiland onder 's Sultans beheer stondt; dat hy een Bondgenoot was van de Hollandsche Maatschappy, en dat deezer vyanden zyne vyanden waren. Zy verhaalden ons, dat de Inwoonders van Ceram onlangs hunne kusten bestookt hebbende, vier hunner gevangen genomen en den Koning overgeleverd waren, die
| |
| |
hun onmiddelyk liet onthoofden. Zy verzogten ons, eenige schreden verder te gaan, en weezen ons, met eene houding, die het grootste genoegen aanduidde, de hoofden dier ongelukkige Eilanderen, op lange staaken gestooken, en gezet op de muuren van het fort.
Het Dorp Bouton is gebouwd op eene hoogte, aan den Noordwestkant zeer steil afdaalende, en omringd met dikke wallen, die de Inwoonders beveiligen voor den aanval der vyanden. De huizen zyn van Bamboo, en de daken gedekt met palmboom-bladeren, gelyk die der andere Inwoonderen van de Moluccas. - De Sultan onthoudt zich in een Fort, van steen opgehaald. Het kwam ons voor, dat deeze Vorst geen groot vertrouwen stelt in de daar gezondenen van de Hollandsche Maatschappy, schoon zyne Bondgenooten: want de drie Hollandsche Soldaaten, thans de eenige Bewoonders van het huis der Compagnie, stondt het niet vry, te woonen in het Dorp, waar zich de Sultan onthoudt. Zy moesten hun verblyf neemen in een ongemaklyk, op zich zelf staand gebouw, op meer dan duizend roeden afstands van des Sultans hof. Zy stonden gereed om welhaast dit Eiland te verlaaten, en na Macasser te gaan; doch zy bleeven 'er, uit vreeze van de vaartuigen der Inboorelingen van Ceram te zullen ontmoeten, die zints eenigen tyd in deeze Zeeën kruisten.
Het was reeds avond, toen wy aan strand kwamen, om na boord te vaaren. Laag water zynde, moesten wy diep door zee waaden, om in den boot te komen; 't geen by de meesten onzer, die verscheide dagen met Loop bezogt geweest waren, de kwaal niet weinig deedt verslimmeren.
Deezen dag hadden de Eilanders, ten gebruike voor onze Schepelingen, ryst, maiz, zuikerriet, hoenders, eijeren, ganzen en geiten aangevoerd. In verruiling voor deeze goederen hadt men hun Yzer-waaren aangeboden; doch zy gaven de voorkeuze aan het Geld, op de Moluccas gangbaar, inzonderheid de kleine Zilvermunt, door hun Kouran peza genaamd, en door de Hollanders aldaar uit Europa gebragt.
Den een-en-dertigsten October te Sourabaya gekomen, een der Vastigheden der Hollanderen op het Eiland Java, hadden wy, uit hoofde van den Oorlog tusschen de Franschen en Hollanders, de volgende ontmoeting. In 't eerst kreegen wy verlof om in de Stad Sourabaya te
| |
| |
komen, waar ik een verblyf kreeg ten huize van de Heeren bawer en stagh, die my met alle hartlykheid ontvingen. Maar, op den tienden November, herriep de Raad het aan ons gegeevene verlof; en wy moesten allen terstond na boord gaan, uitgezonderd de Zieken, tot welker getal ik behoorde; de Loop hadt my zeer verzwakt. Thans afgescheiden van myne lotgenooten in deeze kwaale, ontving ik veel ligtenschaps, door het gebruik van ontlastende middelen, Sago en afgeroomde melk; en ik herstelde binnen korten tyd.
Het was hoog tyd, dat deeze staat van aan boord opgeslooten te zyn een einde nam: want het aantal van Zieken aan boord nam met een verbaazende snelheid toe. Bykans de helft des Scheepsvolks was ziek aan den Loop en besmetlyke Koortzen, die veelen wegsleepten. - Eindelyk verleende de Raad het weinige dagen herroepen verlof, en wy hadden het genoegen om elkander weder in de Stad te ontmoeten.
De hette was, geduurende de eerste dagen van ons verblyf te Sourabaya, zeer groot. Ik stond versteld, den Thermometer van reaumur tot 27o te zien klimmen. Doch deeze brandende hette was van korten duur, van wegen de verandering der Mousson, welke plaats greep omtrent het begin van November; deeze ging, voor eene geruime wyle, byzonder 's naamiddags, vergezeld met zwaare regenvlaagen, die den dampkring in zulk eene maate bekoelden, dat die zelfde Thermometer niet hooger dan 23 of 24o op het heetste van den dag tekende.
Zo ras myne gezondheid eenigermaate hersteld was, deed ik verscheide wandelingen omstreeks de Stad, en zo verre landwaards in, als myne kragten toelieten. Ik had het genoegen, dat myne verzameling van voorwerpen, tot de Natuurlyke Historie behoorende, met veele soorten, die ik voorheen nooit gezien had, vermeerderd werd.
Op den twaalfden December kreegen de zodanigen onzer, als zich op de Natuurlyke Historie bevlytigden, van wegen den Gouverneur van Sourabaya, verlof, om het Gebergte Prau, op den afstand van omtrent 30,000 roeden van de Stad gelegen, te bezoeken. - Den volgenden dag toogen wy na het Dorp Poron, aan den voet van het gebergte gelegen. De Javaanen, die onzen reisvoorraad droegen, hingen dien op aan lange
| |
| |
bamboo-stokken, door twee man op de schouderen gedraagen. Omtrent 20,000 roeden voortgegaan zynde, kwamen wy te Sonde Kari, waar wy, op de Javaansche wyze, het middagmaal hielden by den Oversten des Dorps, die een uitvoerigen maaltyd voor ons liet aanrichten. Dezelve bestondt uit verscheide schotels gebraaden visch, en buffel- en paarden-vleesch, 't welk, naar men ons berigtte, reeds zes maanden bewaard was, alleen door in kleine stukjes gesneeden en in de zon gedroogd te zyn. Alle de schotels waren sterk aangezet door peper, pimento en gember. Ryst verstrekte ons tot brood; en ten slot werden uitsteekende vrugten opgedischt.
Welhaast zetten wy onze reis voort, en werden door een zwaare regenvlaag overvallen, welke ons niet weinig belemmerde. Een Sergeant van de Hollandsche bezetting, die by ons was, gaf ons een proef van zyn gezag over de Javaanen, die wederkeerden na het Dorp, 't geen wy verlaaten hadden; uit hunne handen neemende de regenschermen, welke zy by zich hadden. Geen hunner durfde weigeren of wederstand bieden. Wy wisten niet wat hy daarmede voorhad, tot hy by ons kwam, en ons dezelve aanboodt, zeggende dat hy het vry vermeeten in deeze lieden vondt, zich tegen den regen te dekken, terwyl zy zagen dat wy doornat werden; doch, te zyner groote bevreemding, wilde niemand onzer gebruik van deeze regenschermen maaken; wy verzogten dat ze den eigenaaren mogten terug gegeeven worden.
Eindelyk kwamen wy aan het Dorp Poron, waar de Overste, die den naam van Deman voert, ons ontving. Zyn voornaamste bedryf is, aan de Inboorelingen hun dagelyksche taak van arbeid te geeven. - Het land, waardoor wy heen getrokken waren, is eene groote vlakte, en Ryst het hoofdvoortbrengzel. De plantadien waren reeds met zes of agt duimen waters overdekt, daar op gehouden door aarden dyken.
Eer wy Sonde Kari bereikt hadden, zagen wy groote plantadien van Indigo. Dit Artikel wordt op Java door de Chineezen geteeld, die veel bedreevener zyn in de kunsten dan de Inboorelingen. - Verscheide Velden kwamen ons te vooren, waarop de Ricinus communis groeide, uit welks zaad de Javaanen eene soort van Lamp-olie maaken. - Deeze vlakte bevat desgelyks
| |
| |
eenige plantadien van Maiz, Zuikerriet en Holcus Sorghum. Wy bragten den nagt door in een zeer net huis van bamboo, digt by dat van den Deman staande.
Den volgenden dag (14 Dec.) kwamen wy aan het westlykst gedeelte van 't zelfde Dorp, op het regtsgebied des Tomogons van Banguil, die, schoon op een afstand van meer dan 7,500 roeden van daar woonende, reeds vroeg in den morgen daar was, ten einde de Inwoonders te beveelen om zorg voor onze veiligheid te draagen en ons de noodige spys te verzorgen. De Tomogon was een man van zeer gezond verstand, sprak het Hollandsch vry goed, en wist redelyk wel, wat 'er in Europa omging. Hy was een Chinees van afkomst; doch hadt de Mahomethaansche Godsdienstleer omhelsd, om de waardigheid van Tomogon te verwerven.
Wy waren ten uitersten vermoeid door de reis, den voorgaanden dag afgelegd op de kleine paarden, in dit Eiland algemeen. Derzelver korte tred hinderde ons te meer, dewyl de zadels, die wy moesten gebruiken, niet gevuld waren, maar bestonden uit een zeer hard soort van hout, met een stuk leer overplakt. Daarenboven waren de Javaansche stygbeugels voor ons te kort, en zy konden niet verlengd worden; waardoor wy zeer ongemaklyk zaten. Te deezer oorzaake verwyderden wy ons niet verre op deezen dag. Maar den vyftienden December toogen wy over eene vlakte, omtrent 2,500 roeden lang, en reeds voor het grootste gedeelte met water bedekt, eer wy aan het gebergte Prau kwamen. De Tomogon van Banguil kwam te paard te deezer plaatze, vergezeld van meer dan honderd man, zeer wel uitgedoscht. Wy vonden hem in het bosch, waar hy ons afwagtte; doch, naar allen schyn, weinig denkbeeld hebbende van den eenvoudigen trant, op welken Natuurkundigen verkiezen te reizen, hadt hy de zynen stoelen doen aanvoeren, om ons daarop nevens hem te doen nederzitten op den top van een der bergen, van waar wy een gezigt hadden, door de boomen, van eene zeer uitgestrekte landstreeke, welke hy verklaarde dat geheel van hem afhing: om ons hiervan een des te indrukbaarder denkbeeld te geeven, beval hy, dat onmiddelyk de toppen van veele boomen zouden worden afgehakt: wy zagen met leedweezen, meer dan honderd voeten lang, deeze schoone boomen vernield, en aan
| |
| |
zulk eene oogenbliklyke genoegdoening der eerzugt opgeofferd.
De Inwoonders waren bezig in het zuiveren van een stuk lands aan den voet der oostlyk gelegene bergen. De kleinere boomen velden zy met bylen; de grootere beroofden zy alleen van de schors, digt by den wortel, ten einde zy door die bewerking zouden sterven.
's Naamiddags volgde, op het hooren eens afgelegen donderbuis, een schroomlyke stortregen, in dit saisoen zeer gewoon, welke ons noodzaakte, na ons verblyf terug te gaan. De Tomogon herhaalde, eer hy na Banguil wederkeerde, de bevelen, reeds aan de Inboorelingen gegeeven, om voor onze veiligheid te zorgen, en in onze behoeften te voorzien.
De volgende dagen bezogten wy het Gebergte van Panangouan, doordringende tot het grondgebied des Keizers van Solo, door groote bosschen, in welker schaduw het Pancratium amboinense in overvloed groeit. Onze Gidsen gaven te meermaalen hunne vrees te kennen, dat wy Tygers zouden ontmoeten, die, naar hunne verklaaring, veelvuldig waren in het houtgewas aan de oevers der rivieren; plaatzen, in welke zy loerden op de dieren, die kwamen om te drinken. Wy zagen egter geen deezer verscheurende dieren.
Op een kleinen afstand ten westen van het Dorp Poron zagen wy twee colossale Standbeelden, door de Javaanen met den naam van Rectio bestempeld, en by hun hoogst geëerbiedigd. Beide waren ze gehouwen uit blokken steen, elf voeten hoog; de kleeding was zeer ruim, en het uitzigt der beide hoofden hadt iets van 't geen de Mooren kenmerkt. Het kwam my waarschynlyk voor, dat deeze Standbeelden opgericht waren ter eere van een en ander der Moorsche Vermeesteraaren van de Moluccas; doch de Ingezetenen konden ons geen onderrigt, ten deezen aanziene, geeven.
De Hollandsche Sergeant, die ons vergezelde, was een zeer groot liefhebber van de Javaansche Muzyk. Kort naa onze aankomst te Poron zondt hy om eene Zangeres, wier scherpe stem ondersteund werd door twee Muzykanten. Terwyl wy bezig waren met het bezorgen en beschryven onzer verzamelde Planten, moesten wy, verscheide uuren agtereen, luisteren na deeze weinig zamenstemmende toonen, die egter bekoorelykheids genoeg
| |
| |
hadden, om een groot aantal Inboorelingen rondsom de uitvoerders van dit Zang- en Speelvermaak te lokken. - Alle de Liederen waren in de Javaansche Taal. Zy liepen meest alle over de Liefde; gelyk onze Sergeant, die deeze taal volkomen verstondt, ons berigtte. Hy verzekerde ons teffens, dat alle deeze Liedjes impromptus waren; gelyk de meeste, die deeze Zangeressen van Java aanhieven. Onze Zangeres vergezelde haare stem met eene verscheidenheid van gebaaren, op het onderwerp passende, en byzonder met zekere beweegingen haarer vingeren, vry moeilyk te maaken, en hartlyk toegejuichd door de Inlanders. Indien het gerugt haar geen onregt doet, onderscheiden deeze Zangeressen zich niet door eene zeer strenge leevenswyze. - Op den twintigsten keerden wy weder na Sourabaya.
De Burger riche hadt met my het plan gevormd, om eenigen tyd door te brengen op het Gebergte Passervan, waaraan wy zeer digt genaderd geweest waren op onzen laatsten tocht. Deeze bergen zyn zeer hoog, en wy hoorden veel van derzelver vrugtbaarheid spreeken. Graan wordt 'er met eenen allergelukkigsten uitslag geteeld. Veele Vrugtboomen uit Europa slaagden uitsteekend wel op deeze hoogten, ter oorzaake van de zagtheid der lugtsgesteltenisse. - Wy moesten, eer wy deezen tocht konden onderneemen, een nieuwen Verlofbrief van den Gouverneur vraagen: dan dauribeau, Luitenant van de Recherche, die aangeboden hadt, dit voor ons te verzoeken, bragt ons berigt, dat de Gouverneur zeer kortlings nieuwen last van den Raad op Batavia ontvangen hadt, in gevolge van welken hy ons niet kon veroorloven, op een grooten afstand van de Stad te gaan: eene wandeling van drie of vier uuren was alles, wat ons vergund werd. Verscheide maalen ging ik, op den afstand van omtrent 7,500 roeden westwaards, een bron bezoeken. Eene groote hoeveelheid Petroleum dryft op de oppervlakte des waters, en wordt zorgvuldig opgezameld door de Inboorelingen, die het met pek mengen. Eene menigte van Puimsteen komt in het omliggende land voor.
De Burger riche woonde met my in 't zelfde huis. Meestentyds gingen wy te zamen uit, om onze naspeuringen voort te zetten, en keerden 's avonds weder na Sourabaya, met de nieuwe soorten, door ons gevonden. Altoos zagen wy, met leedweezen, onzen arbeid opge- | |
| |
schort door de aannadering van den avond. - Maar op den 19 February 1794, 's morgens ten vier uuren, verscheen chateauvieux, Bevelhebber der plaats, met dertig gewapende Soldaaten, ons berigtende, uit naam van dauribeau en de voornaamste Officieren van onzen Tocht, dat wy in arrest waren. Korten tyd daarnaa verstonden wy, dat veelen onzer Tochtgenooten in het zelfde lot deelden, zonder dat wy in staat waren, de oorzaak te bevroeden van zo willekeurig een gezagsbetoon. Dan welhaast kreegen wy berigt, dat de kundschap, welke dauribeau uit Europa ontvangen hadt, hem bewoogen hadt om de Witte Vlag op te haalen, en zich onder de bescherming te begeeven der Hollanderen, die toen met Frankryk in oorlog waren. Hy hadt toen zeker reeds het plan beraamd, 't geen hy vervolgens volvoerde, om de Schepen, tot onzen Tocht behoorende, te verkoopen. Tot volvoering van dit ontwerp was het noodig, dat hy zich ontsloeg van alle persoonen onder hem, die hy wist dat zodanig een stap ten hoogsten zouden afkeuren.
Wy werden daarop in de handen der Hollanderen, als Krygsgevangenen, overgeleverd, ten getale van zeven, met naame legrand, laignel, willaumet, riche, ventenat, piron en ik. Men bragt ons na Samarang, waartoe wy een marsch deeden van 200,000 roeden, langs zeer slegte wegen, en in het regensaisoen. Wy moesten schuitjes gebruiken, om verscheide vlakten over te vaaren, die zeer uitgebreid waren, geheel overstroomd door het water, met geheele stroomen nederdaalende van het ten Zuiden liggende gebergte, 't welk een gedeelte uitmaakt van de groote keten, die door het geheele Eiland Java, van het Oosten na het Westen, loopt. - Michel sirot en pierre creno, Knegts aan boord van de Esperance, volgden ons na de plaats onzer ballingschappe.
Dauribeau hadt my van alle myne Verzamelingen beroofd. Toen wy Sourabaya verlieten, beval ik aan lahaie, den Hovenier, elf Broodvrugt-boomen, en een gelyk getal wortels en afzetzels van deeze dierbaare plant, zeer wel bewaard, en geschikt om zo veele jonge boomen voort te brengen. Hy beloofde 'er de uiterste zorge voor te zullen draagen, en gaf my een getekend Geschrift, wegens 't geen ik te zyner bezorging gelaaten had.
| |
| |
Het meerendeel des Scheepsvolks was in de gevangenissen des Tomogons van Sourabaya, waaruit zy eenigen tyd daarnaa ontslaagen wierden, om na die van Batavia gezonden te worden, en een gedeelte om by dauribeau te blyven. - Wy verlieten Sourabaya op den vier-en-twintigsten February. Naa een gelukkigen overtocht wierpen wy het anker by het Eiland Bar, van waar ik spoedig na Parys keerde.
Kort naa myne aankomst te dier Stede, kreeg ik berigt, dat myne Verzamelingen, tot de Natuurlyke Historie behoorende, na Engeland gezonden waren. Het Fransche Gouvernement eischte dezelve terugge; deeze eisch werd ondersteund door Sir joseph banks, President der Koninglyke Societeit te Londen, met al dien yver, welken men mogt verwagten van diens bekende zugt voor de Weetenschappen: welhaast had ik het genoegen, dat ik my weder in het bezit gesteld zag van de noodige stoffe, om aan de wereld bekend te maaken de voortbrengzels der Natuure, welke ik ontdekt had in de onderscheide Landen, die wy geduurende den loop onzer Reize bezogten.
De Broodvrugt-Planten, door my onder de bezorging van den Hovenier lahaie gelaaten, werden, met verscheide andere, door hem aangekweekt, na Isle de France overgebragt; van daar heeft men 'er eenige na Cayenne gevoerd, en andere te Parys gebragt, waar ze geplaatst zyn in de stookkassen van den Botanischen tuin.
|
|