| |
Leevensberigt van Prosper Jolyot de Crebillon. Volgens D'Alembert en Dr. Aikin.
Prosper jolyot de crebillon, niet ten onregte de aeschylus van Frankryk geheeten, werd, den dertienden van Sprokkelmaand des Jaars 1674, te Dyon gebooren. Hy ving zyne Letteroefeningen aan onder de Jesuiten, ten eenigen tyde de eerste Onderwyzers van verscheide beroemde Schryvers.
Een Voorval, 't welk de Abbé d'olivet meermaalen verhaalde, leert ons, dat crebillon, nog by de Jesuiten zynde, blyk gaf van die bekwaamheden, waardoor hy zich vervolgens beroemd maakte; en tevens van die zugt tot een onafhangelyk leeven, welke hy tot het einde zyner dagen liet blyken. De Jesuiten, die zich met allen yver bezig hielden, om de Kinderen, aan hunne zorge toevertrouwd, op te voeden, vergaten intusschen de belangen niet van hunne Societeit. Deeze
| |
| |
steeds in 't oog houdende, bevlytigden zy zich om hunne Kweekelingen grondig te kennen, ten einde van hun allen mogelyken bystand te ontvangen in de ontwerpen, welke zy ten hunnen opzigte mogten vormen. - Ten deezen einde hielden zy in elk Collegie een geheim Register, den naam behelzende van elken Kweekeling, met eene korte aantekening in 't Latyn, diens bekwaamheden, neiging en character aanduidende. Fontenelle, by voorbeeld, die in het Seminarie der Jesuiten te Rouaan, zyne Geboortestad, werd opgevoed, kwam op deeze lyst voor, als ‘een Jongeling, in allen deele volmaakt, en de eerste onder de Leerlingen.’ - De aantekening, by crebillons naam gevoegd, klonk niet zo loflyk: ‘Een Knaap, niet misdeeld van gaaven; maar zeer onbevallig.’
Ik zou, schryft d'alembert, eene zo geringe omstandigheid van crebillons kindsche jaaren niet vermeld hebben, hadt zyn volgend gedrag de ongunstige omschryving, van hem zo vroeg gegeeven, bewaarheid. Maar zulk een bywoord, door den Regent van een Collegie gebezigd omtrent een Kweekeling vol leevens, betekende niet meer dan de drift, natuurlyk eigen aan een Kind, 't geen zich met vuur overgaf aan de onschuldige vermaaken, zynen jeugdigen leeftyd eigen, en dat een zeer wel verschoonbaaren wansmaak vondt in Studien, zo wat de stoffe als de vorm betreft onaangenaam; een Kind, 't geen reeds een vast en bepaald character vertoonde, niet in staat om zich te schikken naar de bekrompene inrigtingen, en misschien reeds in staat om in zyne opzienders te ontdekken die veelvuldige dwaalingen en onbestaanbaarheden, welke de Leermeesters niet weeten voor hunne Leerlingen te bedekken. - Dr. aikin maakt op dit gedrag van crebillon, door d'alembert verdeedigd, eene aanmerking: het schynt hem toe, eene vooringenomenheid voor crebillon aan te duiden, en eene verdeediging voor de ongeregeldheden van Schoolieren te behelzen, veel te algemeen om den naam van juist te mogen draagen. Het kan gebeuren, dat een welbewuste meerderheid van verstand en vernuft eenen Jongeling van groote hoope aanzet, om de voorgeschreevene loopbaan zyner Onderwyzeren te versmaaden; maar het verwaarloozen van orde, en ongezindheid om zich op de voorgeschreeve taak toe te leggen, ontstaat te meermaalen uit hoedanigheden van slegter stem- | |
| |
pel, en die van eenen ongunstigen invloed zyn op het volgend leeven.
Crebillons Familie, van 's Vaders en Moeders zyde, zints lang uitsteekende in het bekleeden van Magistraats-ampten, wenschte dien verkreegen luister te bewaaren. In gevolge hiervan begeerde zyn Vader, Opperste in de Rekenkamer te Dyon, dat zyn Zoon zich op de Regtsgeleerdheid zou toeleggen; schoon die tak van studie niet met diens genegenheid strookte. Crebillon oefende zich in de Regtsgeleerdheid te Parys, werd Advocaat, en ging vervolgens by een Solliciteur als Klerk woonen. Het veelvuldig bywoonen der openbaare Schouwburgen schynt hem een smaak voor het Tooneel te hebben ingeboezemd; en kon hy dien voor zynen Meester niet verbergen, die, een man van schrander doorzigt zynde, den toon, op welken crebillon sprak van de beste Tooneelstukken, voor eene aanduiding hieldt van talenten, geschikt om ten eenigen tyde op het Tooneel te schitteren. Hy waagde het zelfs, den jongen crebillon te raaden, de pleitrolle vaarwel te zeggen, en de aandrift zyns vernufts te volgen. Dit, nogthans, strekte meer om hem te ontmoedigen, dan om hem aan te vuuren; dewyl hy zichzelven wantrouwde: dan eindelyk, dagelyks dusdanige raadgeevingen hoorende, welker opregtheid hy niet kon verdagt houden, en nog meer aangezet door eene neiging, welke hy niet kon wederstaan, waagde hy, een Stuk te vervaardigen, en aan de Tooneelspeelers voor te leezen: zy verwierpen 't zelve; en hy nam bykans een besluit om af te zien van lettereere door Tooneelstukken te behaalen.
Van de mismoedigheid, wegens dit eerste ongelukkig slaagen, bekomen, maakte hy het Treurspel Idomeneus: de opgang, welke 't zelve maakte, was genoegzaam, om hem het voorgaande leedweezen te doen verzetten. Het bedryf in dit Stuk was, egter, zwak; de styl ongehaavend; en een minnestryd tusschen Vader en Zoon gaf grond tot veele berispende aanmerkingen: dan eenige byzondere schoonheden bewerkten verschooning, zo ten opzigte van het plan als van de uitvoering.
Op crebillons Idomeneus volgde zyn Atreus en Thyestes; een Treurspel, 't geen het voorgaande op een grooten afstand agter zich liet. De hoofdzaak in dit tweede Stuk was in de daad niet veel belangryker dan in het eerste; doch het bedryf is leevendiger en aantrek- | |
| |
kelyker; de styl, hoewel niet veel zuiverder, hadt meer kragts; de schoonheden waren veelvuldiger en treffender, Dit Treurspel hieldt het lang op het Tooneel; maar de schriklyke ontknooping, het bloed, door atreus aan thyestes om te drinken aangeboden, heeft altoos het Stuk nadeel toegebragt, zo wel by het herspeelen, als toen het eerst ten tooneele verscheen.
Het schriklyke, 't geen men in Atreus wraakte, werd door crebillon, niet zonder eenigen wederzin, verzagt in het Treurspel Electra, 't geen hy spoedig liet volgen, en grooten welverdienden opgang maakte. Men merkte ten aanziene van dit Stuk aan, dat 'er eenige verwarring was in de ontknooping; dat de dubbele liefde in het eerste bedryf kwyning baart. Dan de belangrykheid des gekoozen onderwerps, de leevendigheid des bedryfs, de gelukkige en treffende regels, het character van electra, met een vast en edel penseel gemaald, en de alles overtreffende schoonheid der rolle van palamedes, vereenigden aller stemmen tot 's Dichters lof, en deedt de berisping zwygen.
Naa dit gelukkig slaagen van crebillons Electra, zou men veelligt denken, dat zyn roem als Treurspeldichter den hoogsten trap beklommen hadt. Reeds liet hy op eenen verren afstand agter zich een geheelen zwerm van Treurspeldichters, ten tooneele verscheenen naa corneille en racine. Doch crebillon overtrof zichzelven in zynen Rhadamistus, zyn Meesterstuk, en mogen wy 'er byvoegen het Meesterstuk van het Fransch Tooneel. Dit Stuk is stout en grootsch in 't onderwerp, en treffend in de uitvoering. De Characters van rhadamistus, zenobia en pharasmanes zyn met veel kragts en vuurs geschetst; het geheele bedryf is belangryk en vol leevens; de ontmoetingen treffend en tooneelmaatig; de styl steekt uit in eene soort van onbeschaafde waardigheid, welke een onderscheidende hoedanigheid is van dit Treurspel. Het onderwerp van den Rhadamistus viel zeer in den smaak van crebilion. De rol van pharasmanes, den onverzoenlyken vyand van der Romeinen trots en heerschzugt, gaf den Treurspeldichter ruimte, om met alle kragt bloot te leggen den diepgaanden haat, welken hy gevoelde tegen die Dwingelanden der Wereld: want dit was de naam, welken hy altoos aan de Romeinen gaf; aan de Romeinen, wier Jaarboeken zo veele denkbeelden van roem
| |
| |
doen ontwaaken, doch wier roem zo veelen ellendig maakte. Hy merkte de vermeesteringen van dit zegevierend en wreed Volk, en de ketenen, waarin het zo veele Volken klonk, aan, als een der grootste rampen, ooit het menschdom overgekomen.
Twee Drukken van den Rhadamistus kwamen in ééne week uit. Dit Treurspel ontving de hoogste toejuichingen te Versailles, waar men in dit geval met Parys zamenstemde. De Vrienden van crebillon drongen hem, om zich ten Hove te vertoonen, en daar de zegepraal van zynen Letterarbeid te genieten, en gunstbetooningen te erlangen, die hy in zyne bekrompene omstandigheden zo zeer noodig hadt. Vol van deeze bedrieglyke hoope, toog hy na Versailles; doch kwam 'er geheel in geene opmerking.
Naa 'er een geruimen tyd zich onthouden te hebben, besloot hy, op eigen kunstroem het te laaten aankomen, en vleide zich, nieuwe loflaurieren te zullen behaalen, door Tooneelstukken te vervaardigen, waardig om by den Rhadamistus te pronken. Maar alle Schryvers, en bovenal Tooneelspeldichters, beklimmen ten eenigen tyde het voor hun hoogst bereikbaar toppunt. Dit bleek in crebillon: uit zyne pen vloeiden nu Xerxes en Semiramis, die niet veel vlugts maakten. Zyn Pyrrhus werd met meer genoegen ontvangen; doch dit was kortstondig; het Stuk verdween van het Tooneel. Tusschen zyn Xerxes en Semiramis ving hy een Treurspel, Cromwell, aan, in 't welk hy aan zyne gevoelens van Vryheid den ruimsten teugel vierde; dan men belette hem, het Stuk te voltooijen.
De Pyrrhus mag, in zeker voege, aangemerkt worden als de eindpaal van 's Dichters Tooneel-arbeid; 't zy dat de veelvuldige werken zynen geest in dit vak uitgeput hadden; 't zy dat hy, naa al dit gelukkig slaagen, meer met lauweren, dan met middelen, beschonken, een weerzin kreeg van het Tooneel, waarop hy zo lang met zo veel luisters schitterde. Crebillon ging op eene eenzaame plaats woonen, waar hy op eene eenvoudige, spaarzaame en eenigzins strenge wyze leefde, omringd door dieren, in wier verknogtheid aan hem hy eene vertroosting zogt wegens het onregt, hem door de menschen aangedaan. Honden en Katten waren zyne geliefdste Dieren; men zegt dat hy 'er by de dertig hieldt.
| |
| |
Wat ook hem daartoe aandreef; hy schreef de mislukking van eenige zyner Stukken op het Tooneel aan zichzelven toe. Naa de eerste vertooning van zynen Xerxes, welke geen gunstig onthaal ontmoette, vroeg hy de Speelers na hunne rollen; en dezelve in hun byweezen in 't vuur geworpen hebbende, zeide hy: ‘Ik had mis; maar het Publiek heeft my myne dwaaling ontdekt!’
Niettegenstaande het herhaald gelukkig slaagen van veele zyner Tooneelstukken, gelukte het hem niet, zelfs toen de zon zyner hoogagting ter grootste hoogte geklommen was, eene plaats als Lid in de Fransche Academie te verwerven. Die weigeringen van Eerbetoon aan verdienstlyke Mannen is zomtyds in eene kleinigheid te zoeken; en kan dus het Lidmaatschap in Genootschappen niet ten maatstaf van bekwaamheid of verdiensten strekken. Grilligheid werkt 'er zomtyds onder. Genoeg om crebillon lang die Lettereere te onthouden, was een Hekelschrift tegen de Academie, ten eenigen tyde uit zyne pen gevloeid. Dan, naa dat hy als 't ware lang vergeeten en voor de Natie dood was, dagt men in de Fransche Academie, dat hy nog bestondt, en oordeelde men hem regt te moeten laaten wedervaaren. Den 27 van Herfstmaand des Jaars 1731 werd hy Lid van de Fransche Academie, en kreeg eenige gunstbetooningen van het Hof.
Toen ten tyde was men hem aan, om zyn Treurspel Catalina, door hem dertig jaaren geleeden begonnen, te voltooijen. Eenige plaatzen daaruit hadt hy zynen Vrienden voorgeleezen, en die spraken 'er van als een Tooneel-wonder. Het Publiek, 't geen dit werk zo langen tyd hadt hooren pryzen, en zich steeds te leur gesteld vondt in de belofte van de komst ten tooneele, riep nu en dan met cicero uit: ‘Hoe lang, ô catalina! zult gy ons geduld misbruiken?’ Eindelyk bewoogen de aanmoedigingen, van alle zyden aan crebillon gegeeven, de aanzoeken van Parys en Versailles, de verzoeken der Academie, zelfs de bevelen des Konings, den Dichter, om dit Treurspel te voltooijen en in 't licht te zenden. - Maar de uitslag toonde, dat hy beter zou gedaan hebben met werkloos te blyven, dan te luisteren na zyne Vrienden en Voorstanders.
Dit Stuk, weinig den Autheur van den Rhadamistus
| |
| |
waardig, en 't geen nooit weder te voorschyn kwam, naa dat het ophieldt nieuw te weezen, maakte egter een oogenbliklyken opgang; of liever hadt het een groot aantal vertooningen, zonder eenigzins agting te verwerven. Dit kortstondig geluk moet toegeschreeven worden aan de agting, den hoogbejaarden Dichter toegedraagen, en bovenal aan de talryke en magtige kabaal, die voltaire, thans op het Tooneel grooten opgang maakende, wilde doen vallen. Crebillon zelve was zo weinig gediend met dien verregaanden yver zyner Vrienden, dat hy, zo veel hem mogelyk was, tegenstand boodt aan de middelen, welke zy wilden aanwenden om het Stuk wel te doen slaagen. Een hunner, hem gevraagd hebbende om Briefjes by de eerste vertooning van Catalina, voerde hy te gemoete: ‘Gy weet wel, dat ik niemand in den bak wil hebben, die zich verpligt zou agten my toe te juichen.’ - Zyn Vriend antwoordde: ‘Zulk eene toejuiching te schenken, is zo verre van myn oogmerk te weezen, dat gy u wel verzekerd moogt houden, dat de Persoonen, aan welken ik de Briefjes zal afgeeven, de eersten zullen zyn, om het Stuk uit te fluiten, indien het uitsluiting verdient.’ - ‘In dat geval,’ sprak crebillon, ‘zult gy ze hebben.’
De Hofgunsten, zelfs toen crebillon 'er zich mede als overlaaden vondt, verzwakten zyne ziel niet. Bezorgd om zich die gunsten waardig te toonen, nam hy een Treurspel, Het Driemanschap, onder handen, waarin hy dagt, met eenige kleine veranderingen, verscheide plaatzen te zullen kunnen brengen uit den Cromwell, hem eertyds zo na aan 't hart liggende, en zyns ondanks agtergebleeven. Deeze plaatzen veranderde hy, op raad zyner Vrienden, zodanig, dat ze geen aanstoot aan de Regeering konden geeven; doch Ouderdom des Dichters, die thans tachtig jaaren bereikt hadt, was daarin alleen te zien; en schoon het Stuk niet werd uitgeslooten, hadt het geen toeloop. Naa eenige weinige vertooningen verdween dit Spel; en crebillon besloot, het overige zyner dagen in stilte te slyten.
Het geheugen van crebillon was verbaazend sterk, en bleef zo tot het einde zyns leevens. Hy schreef zyne Stukken nooit dan tegen den tyd dat ze gespeeld zouden worden; meer dan zeventig jaaren oud zynde,
| |
| |
zeide hy zyne Catalina voor de vuist op, ten aanhoore der Acteurs. Wanneer hy by zyne Vrienden een gedeelte van een Tooneelstuk opzeide, en zy eene aanmerking maakten, die hem gegrond voorkwam, veranderde hy die plaats, vergat geheel wat 'er voorheen stondt, en onthieldt alleen het laatste. In deezer voege bewaarde zyn geheugen, onder het gebied van goeden smaak, alleen, wat hy wenschte daarin op te sluiten. Over 't algemeen betoonde hy zich leerzaamer, in het aanneemen van hem voorgestelde verbeteringen, dan veele Schryvers, welken crebillons leerzaamheid hoogst nuttig zou weezen. Hy las aan een gezelschap van Geleerden een Treurspel voor, zo even door hem vervaardigd: bemerkende dat zy het Stuk niet bewonderden, riep hy uit: ‘'Er valt niet meer over dit Spel te zeggen; gy hebt 'er het vonnis over uitgesproken.’ En het was voorts by hem alsof het nooit bestaan hadt.
Op den tyd dat crebillon zich tot het vervaardigen van Tooneelstukken zette, werd hy verliefd, en trouwde zonder toestemming zyner Ouderen. Zyn Vader was reeds zeer tegen hem vergramd, omdat hy den roem van een uitsteekend Tooneeldichter gesteld hadt boven het bekleeden van eenigen Magistraatspost. Dan hy agtte dat deeze zich geheelenal geschandvlekt hadt, door het aangaan eener Egtverbintenisse met eene Familie, die noch geld, noch adeldom bezat; en hy onterfde hem deswegen. Wanneer, egter, naa verloop van eenige jaaren, de schitterende roem, door crebillon verworven, zynen tot duslang onverbiddelyken Vader ter oore kwam, streelde dit diens hoogmoed dermaate, dat hy oordeelde, de leevensrolle, door zynen Zoon gekoozen, de regte, hem voegende, te weezen; waarop hy dien in het Erfregt herstelde.
Crebillon ging, naa zyns Vaders dood, de middelmaatige Erfenis, hem nagelaaten, ontvangen: maar onoplettendheid op zyne belangen in geldzaaken bragt te wege, dat regtsvorderingen 'er een gedeelte van verslonden; en deel in den Mississippi-handel beroofde hem van het overschot. Hy vondt een redmiddel in de goedheid van eenige vermogende Heeren, die zich met de eere streelden om hem een onbekrompen bestaan te verschaffen; doch het verdroot hun welras, gunstbe- | |
| |
tooningen te bewyzen aan iemand, die noch hun nederige dienaar, noch hun afhangeling verkoos te weezen. Crebillon werd op nieuw vry en arm; en schoon hy, ten tyde zyns kortstondigen Rykdoms, een smaak in verteering en overtollige uitgaven gekreegen hadt, vondt hy weinig zwaarigheids of moeite om zich weder te schikken na de bekrompener leevenswyze, welke zyne omstandigheden van hem op de dringendste wyze afvorderden.
Crebillon hadt een Zoon, die in den Jaare 1772 stierf. De jonge crebillon werd mede door zyne Schriften bekend; doch deeze waren van eenen geheel verschillenden aart met die zyns Vaders. De oude crebillon schilderde met de zwartste kleuren de misdryven en snoodheden der menschen; de jonge schetste, in lugtige Romances, de ondeugden met bevallige verwen.
Onze Tooneeldichter stierf, den 17 van Zomermaand des Jaars 1762, agt-en-tachtig jaaren bereikt hebbende, aan eene kwaal, die de sterkte zyner gesteltenisse langen tyd wederstand geboden hadt: want hy behieldt al zyne kragten tot de laatste leevensjaaren, niettegenstaande de weinige oplettendheid, welke hy betoonde om zich eenigzins in agt te neemen; or misschien was dit het gevolg van de weinige gemaklykheden, welke hy zich vergunde. De Tooneelspeelers gaven een zigtbaar bewys van hunne dankbaarheid aan de naagedagtenisse van crebillon. Zy lieten een plegtigen Dienst voor hem verrigten in de Kerk van St. Jan de Latran, welken zy allen met groote staatlykheid bywoonden. Alle de Leden der Academie, de meeste Geleerden, en veele lieden van den eersten rang, waren genoodigd om deezen Lykdienst by te woonen, en de Vergadering was zo luister- als talryk.
|
|