| |
Uittrekzel eener reize om De la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.
(Vervolg van bl. 132.)
Tongataboo verlieten onze Reizigers op den tienden April 1793. Eenige Inwoonders van Nieuw Caledonia kwamen, toen zy die hoogte bereikt hadden, aan boord, niet om leevensmiddelen te verkoopen, maar te koopen. Hunne tekens weezen uit, dat zy zich in een zeer behoeftigen staat bevonden. By Nieuw Caledonia geankerd zynde, deeden zy, naa eenig onderhoud met de Inboorelingen, de onaangenaame ontdekking, dat zy menscheneeters, en daarbenevens wreed van aart en onbeschaamd waren, in den hoogsten graad. Capitein cook en de Heer forster hadden des een geheel ander berigt gegeeven. Onze Reizigers hadden verscheide proeven, dat zy menschenvleesch aten; schoon waarschynlyk, gelyk zy zich alle moeite gaven om te beduiden, alleen van de zodanigen, die in den stryd gesneuveld of gevangen waren. De overige byzonderheden van hunne onderhandelingen met de Nieuw Caledoniers, schoon zeer breedspraakig vermeld, leveren niets op, 't geen wy der overneeminge waardig oordeelen. - Zy konden geene ontdekking altoos bekomen we- | |
| |
gens het lot van de la pêrouse, maar oordeelden het niet onwaarschynlyk, dat deeze gevaarlyke en bykans ongenaakbaare kust de plaats was van des Zeehelds ongeluk, terwyl hy het westlyk gedeelte daarvan zogt op te neemen.
Op den tienden Mey gingen zy onder zeil, en ontdekten op den twintigsten het Eiland St. Croix, waarop zy naderhand aan land gingen, en eenige verkeering met de Inboorelingen hadden, die bleeken vyandlyk en diefagtig van aart te weezen. Een deezer Wilden trof ligtlyk met een pyl het voorhoofd van een der matroozen, die schielyk aan de bekomene wonde overleedt, schoon het niet bleek, dat de pyl vergiftigd ware.
Vervolgens zagen de Zeereizigers het zuidlyk gedeelte van Salomo's Archipel, ontdekten de Noordkust van Lusiade, en zeilden door Dampier's straat, om de Noordkust van Nieuw Brittanje op te neemen. - Den elfden Augustus zeilden zy de Kaap der Goede Hoope en van Nieuw Guinea om, en wierpen op den zestienden het anker uit te Waygiou. Het berigt, daarvan gegeeven, is mededeelenswaardig.
Staande ons verblyf te Waygiou kreegen wy veelvuldig bezoek van de Inboorelingen, die ons Schildpadden bragten; verscheiden derzelven waren 200, ja 240 ponden zwaar. Meest werden deeze gevangen by de Eilanden van Aiou. De Soup, daarvan gekookt, bragt groote beterschap toe aan onze scorbutieke Scheeplingen. Toen de Inboorelingen bemerkten, dat wy deezen voorraad noodig hadden, deeden zy ons denzelven tot tienmaal de waarde betaalen. Deeze dieren kroopen verscheide uuren op het dek om, naa dat wy den kop hadden afgesneeden. De Inboorelin en verkogten ons desgelyks Schildpadden-eijeren geroost en gedroogd, gekookt Schildpadden-vleesch, en Varkens, die zy betuigden in overvloed in hunne bosschen te hebben. Het ontbrak niet aan Oranjeappelen, Cocusnooten, Zuikerriet. Pimento, onrype gerooste airen van Turksch Koorn, en de frisse spruiten van den Papayaboom bragten zy ons, met verzekering dat de spruiten en onrype vrugten van deezen boom gekookt een zeer goed voedzel opleverden. Onder het door hun aangevoerde was mede Sago, gemaakt tot eene soort van koekjes, drie duimen breed en zes duimen lang; deeze gebruikten zy zonder eenige verdere bereiding. Ook hadden zy by
| |
| |
zich Sago, tot een zuur smaakende pastey gemaakt, naa dezelve te hebben laaten gisten.
De meesten deezer Eilanderen waren geheel naakt, uitgenomen dat zy hunne schaamdeelen bedekt hadden met eene ruwe stoffe, waarschynlyk uit den bast van den vygenboom gemaakt. De hette der lugtstreeke maakt alle verdere kleeding overtollig. Alleen hunne Opperhoofden draagen wyde broeken en opperkleeden, vervaardigd van stoffe, welke zy van de Chineezen koopen, die, zo als zy ons verhaalden, van tyd tot tyd kwamen, en ankerden ter plaatze waar wy lagen. Eenigen hunner hadden zilveren armbanden, desgelyks van de Chineezen gekogt. Bykans alle de Hoofden van deeze Wilden hadden op de Molucca-Eilanden geweest, en spraken de Maleitsche taal. Zommigen droegen hoeden, gemaakt van Vacouabladen, van eene kegelagtige gedaante, zeer gelykende op die der Chineezen. Anderen hadden het hoofd met eene soort van Tulband omwonden. De kleur van hun vel is niet zeer zwart. Eenigen laaten den baard aan de bovenlip groeijen, en hebben de ooren, alsmede het middenschot van den neus, doorboord. Hun hair is gekruld, groeit vry dik en tot eene verbaazende lengte. Veelen hunner toonden ons hunne afgerigtheid in het schieten met den boog na een wit, geplaatst op een afstand van meer dan veertig schreden, en hunne pylen kwamen zeer naby het doel. Anderen waren gewapend met lanssen van eene groote lengte, met yzer of been gepunt. Deeze Eilanders weeten buiten twyfel het yzer te smeeden: want zy stelden groote waarde in staven yzer, welke wy hun gaven. Tin was desgelyks by hun zeer gezogt. Dan van alles, wat wy hun vertoonden, gaven zy de voorkeuze aan doek, byzonder als het rood geverfd was.
Het Eiland Waygiou, door de Inwoonders Quarido geheeten, is bedekt met groote boomen, en overal bergagtig, zelfs tot een kleinen afstand van de zeekust. De hutten waren gebouwd van Bamboo, geplaatst op staaken, omtrent negen voeten boven den grond, en met riet gedekt. - Het was opmerkelyk, dat, zo dra wy geland waren, de zodanigen van ons Scheepsvolk, als eenigzins met schurft bezet waren, of zelfs geen tekens hadden van met die kwaal behebt te weezen over geheel het lichaam verbaazend opzwollen; dan dit verschynzel, 't welk by veelen onzer vry
| |
| |
groote ontzetting baarde, verdween geheelenal, naa drie of vier uuren gewandeld te hebben. - De Inwoonders waarschuwden ons, dat, ter plaatze waar ons Schip ten anker lag, zich Alligators onthielden; dan dit schrikte veelen onzer matroozen niet af van 'er dikwyls te gaan zwemmen. Wy vonden naderhand de voetstappen van deeze Dieren in de bosschen. 't Is bovenal in den nagt, dat men voor deeze Dieren het meest te schroomen hebbe.
Terwyl wy hier lagen, kreegen wy bezoek van verscheide Opperhoofden. De Overste van Ravak at en sliep aan boord van de Esperance den nagt voor dat wy vertrokken; dan, zo ras hy gereedheid zag maaken om het anker te ligten, sprong hy in zee, vreezende dat wy hem zouden medevoeren. Wy zouden ons zeer hebben moeten verwonderen, dat hy zulk een vermoeden koesterde, hadden wy geen berigt gekreegen, dat de Hollanders, eenige maanden geleden, zyn Broeder hadden medegevoerd, terwyl zy hem aan boord onthaalden. Dit Opperhoofd droeg een broek, een vry wyden Indiaanschen mantel, en een borstrok van satyn. Zyne oorringen waren van goud. - De Inwoonders deezes Eilands hadden den Hollanderen den oorlog verklaard; en het grootste gedeelte hunner, met den magtigsten hunner Opperhoofden, dien zy den naam van Sultan geeven, aan hun hoofd, zou optrekken, om zich met de Inwoonderen van Ceram te vereenigen, ten einde den Gouverneur van Amboyna aan te vallen, dien men daar verwagtte, ter gelegenheid van diens bezoeken der Molucca-Eilanden. - De Inwoonders der hutten, op de kust digt by onze ankerplaats gebouwd, hadden zorg gedraagen voor hunne Vrouwen en Kinderen, eer zy het Eiland verlieten; deeze in de dieper binnenwaards liggende Dorpen brengende.
De Havenplaats, waar onze Schepen lagen, wordt door de Inboorelingen Boni-Saine geheeten. Dezelve ligt omtrent 5. 130 roeden ten Oosten van Ravak, en wordt gevormd door de kust van Waygiou, en een klein Eiland, door de Inwoonders Boni geheeten, ten Oosten van onze ligplaats. Wy bevonden ons hier bykans onder den Equator; onze Breedte was 33′ Zuid, onze Lengte 128o. 53′ Oost.
Wy wierpen op den vierden September het anker op de reede van Bourou, op 10,000 roeden afstands van de
| |
| |
Hollandsche Vastigheid, ter diepte van twintig vademen, in een zand- en moddergrond. De Bevelhebber deezer plaatze vaardigde terstond een Corporaal tot ons af, om ons alle ververschingen, welke wy mogten noodig hebben, aan te bieden. Weinig tyds daarop zagen wy op 't strand onder een hoop Buffels schieten, en wy vernamen, dat de Bevelhebber twee van de vetsten hadt doen slachten ten dienste van onze Schepen. Door en door kundig van de behoeften der Zeelieden, hadt hy ons een grooten voorraad van vrugten gezonden, en verscheide vlessen met een aangenaamen drank, uit den Palmboom getrokken; en eenige jonge bladen van Varenkruid, behoorende tot het Genus asplenium, op vogtige plaatzen in de schaduw groeijende: als Salade geëeten, vonden wy dit kruid zeer zagt en aangenaam.
De Bevelhebber hendrik commans was een Man van zeer eenvoudige zeden, en hoogst bemind by de Inwoonders. De Hollanders op Amboyna beschreeven ons deezes mans gelukstaat, door te zeggen, dat hy zo lang kon slaapen als hem behaagde. Ten zynen huize spraken wy verscheide persoonen, die den Admiraal bougainville gezien hadden, staande diens verblyf te Bourou; zy spraken groot en met verrukking van dien beroemden Zeereiziger.
Deezen en den volgenden dag besteedde ik, in de onderscheide gedeelten van dit Eiland op te neemen; het heeft allerwegen een voorkomen vol verscheidenheids en schilderagtig. De Sago-boom groeit hier in groote menigte, verschaft het voornaamste ten onderhoud der Inwoonderen, en strekt daarenboven tot een artikel van uitvoer. Groote Sago-plantadien zag ik, in de nabyheid van de verblyfplaats der Hollanderen, in moerassige gronden, welke deeze plaats vry ongezond maaken, byzonder in het begin der Lente. De Cayou Pouti der Maleyeren (Melaleuca latifolia) groeit in grooten overvloed op de heuvelen. De Bevelhebber vertoonde my den toestel, door hem gebruikt om de bladeren van deezen boom te distilleeren, waardoor hy alle jaaren een grooten voorraad Olie van Cajeput bekwam.
Het Eiland Bourou brengt verscheide soorten van Hout voort, geschikt om ingelegd werk van te maaken, en zeer gezogt door de Chineezen; een ander soort is zeer goed verfhout. Twee Chineesche Schepen zaten in den
| |
| |
modder ten N.O. van de Hollandsche Sterkte. Het Dorp, naby die Sterkte gebouwd, wordt Cayeli door de Maleyers geheeten. De Inboorelingen, die de Leer van mahometh volgen, hebben 'er een Mosqué, welker daken, allengskens in breedte afneemende, daar zy de een boven de ander komen, geen ongevallig vertoon opleveren. - De kust aan den Oostkant van het Dorp wordt slegts door kleine stroomen bewaterd; maar omtrent 2,500 Roeden ten N.W. vonden wy eene vry aanmerkelyke Rivier, door de Inwoonders Aer-Bessar geheeten, welke zich ter hoogte van de reede ontlast. Deeze Rivier is zeer diep, en ter lengte van 2000 Roeden, zo verre wy dezelve opvoeren, meer dan zeventig voeten breed. Het Eiland Bourou is ongetwyfeld het bezit van een zo aanmerkelyken stroom verschuldigd aan de hoogte der daar op zynde bergen. Aan de oevers der Riviere trof ik menigmaal den schoonen heester aan, bekend onder den naam van Portlandia Grandiflora. - De steenen, van het gebergte afgerold, welke ik vond aan den kant van verscheide beekjes, waren stukjes rots van Quarts, gemengd met Mica; dikwyls eene soort van steen, welke veeltyds bestondt uit Quartsagtige deeltjes. - Vogels, inzonderheid Pappegaaijen, zyn zo veelvuldig op dit Eiland, dat het daarvan waarschynlyk den naam ontleent, als welke in de Maleitsche taal een Vogel betekent. - De bosschen verschaffen zulk eenen overvloed van Harten, Geiten en wilde Zwynen, dat de Inwoonders den Bevelhebber zo veele kunnen verschaffen als hy noodig heeft, voor den prys van twee snaphaanschoten het stuk. De soort van Zwyn, Babiroussa (Sus Babirussa) geheeten, treft men te deezer plaatze ook aan. - De Inboorelingen scheenen zeer bevreesd voor verscheide soorten van Slangen, welke zy ons verhaalden dat zeer veelvuldig op het Eiland
waren: dan, geduurende ons verblyf aldaar, welken tyd ik meest besteedde met door de bosschen te zwerven, heb ik geen deezer kruipende Dieren ontmoet.
Schoon het Regen-saisoen nog niet begonnen was, staken 'er bykans elken nagt hevige stormen van het hoog gebergte op. De Baai peilende, ontdekten wy aan deeze zyde van de Oost-punt, Punt Rouba geheeten, een reeks van rotzen, ter diepte van niet meer dan één Vadem, ter uitgestrektheid van omtrent 2000 Toises;
| |
| |
maar het overige van deezen ruimen boezem is zeer diep, zelfs op een kleinen afstand van Punt Lescatello, door de Inboorelingen Tanguion Corbau geheeten, 't welk zo veel zegt als Buffels Punt.
Op den zestienden zeilden wy van Bourou, vaarende door de Straat van Bouton, welke wy den twee-en-twintigsten in stuurden. - Den zevenden October ankerden wy niet verre van het Dorp Bouton, naa de Straat, dien naam voerende, doorgezeild te hebben. Wy hadden veel tyds besteed in het doorvaaren van deeze Straat, dewyl wy genoodzaakt waren, den geheelen nagt ten anker te gaan, en op den dag te wagten, tot dat het Gety gunstig was voor onze bedoelde streek, vóór wy onder zeil konden gaan. Geduurende onze doorvaart bragten ons de Inwoonders verscheide soorten van Vrugten, gemeen op de Moluccas. Eenige hunner booten hadden eene laading van wilde Brood-boom-vrugten, de korrels van welke zy, die dezelve aten, vry zwaar om te verteeren vonden, zelfs naa wel geroost te zyn. Zy bragten ons een groot getal jonge Hoenders, Geiten, en zomtyds verschen Visch. De meesten deezer Inboorelingen wilden met ons geene ruiling van Waaren aangaan, voor dat zy verlof van den Scheepsbevelhebber ontvangen hadden, aan wien zy meestentyds eenig geschenk gaven. Zy verhaalden ons, dat zy, een jaar geleden, vier Europische Schepen hadden zien zeilen door de Straat, te weeten twee van Ternate, en twee andere van Banda en Amboyna. Deeze Lieden dryven handel met de Hollanders. Zy verkoozen geld boven alles wat wy hun aanboden. De meesten hunner begeerden egter zeer, kruid en lood van ons te bekomen; doch wanneer zy bevonden, dat wy hun geen van beide wilden leveren, boodt een hunner twee Slaaven in verruiling aan voor eene kleine hoeveelheid kruids en loods; hy betoonde zich zeer verwonderd, dat wy deeze aanbieding weigerden.
Deeze Eilanders bragten ons eene groote menigte Pappegaaijen van de soorten Psittacus Alexandri en Psittacus cristatus. Wy stonden zeer verwonderd op het gezigt, dat zy ons katoene stoffen bragten, en draaden, gemaakt van de Agave vivipara, die zy verklaarden van hun eigen maakzel te weezen. - Ik maakte gebruik van de gelegenheid, my gebooren door ons verblyf in deeze Straat, om aan land te gaan. De vogti- | |
| |
ge grond levert allerwegen voetstappen op van Herten, wilde Zwynen en Buffels. Dikwyls troffen wy talryke kudden van de laatstgemelde Dieren aan, liggende op den natten grond; doch zy gingen, ons bemerkende, altoos op de vlugt, en het was onmogelyk, hun door het moeras te volgen.
De Inwoonders, bewust van het gevaar, gelegen in naby de moerassen te woonen, welke de noordkust van Pangesani zeer ongezond maaken, hebben geen Dorp in dat gedeelte des lands aangelegd. Het was in het midden deezer moerassen, dat ons Volk voor 't eerst aangetast werd door eene soort van Loop van een zeer besmettenden aart, en die des te grooter vernieling onder ons Scheepsvolk aanrigtte, dewyl wy reeds zeer verzwakt waren door het langduurig gebruik van slegte spyze, staande de reis nog slegter geworden. Ik vond my ook aangetast door deeze ongesteldheid, doodlyk voor veelen van ons Scheepsvolk.
(Het Vervolg hiernaa.)
|
|