| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Verhandeling over de welvoegelykheid.
Die Liedekens zingt by een treurig harte, is gelyk hy, die een Kleed aflegt ten dage der Koude, en als Edik op Salpeter.
salomo.
(Naar het Engelsch.)
De woorden welvoegelyk en welpassende zyn niet bepaald toepasselyk op eenig byzonder voorwerp; zy worden ten opzigte van veele gebruikt, en betekenen, gelyk in den eersten opslage blykt, eene byzondere betrekking tusschen verschillende voorwerpen. Zo zeggen wy, in den gewoonen ommegang: een deftig kleed voegt eenen Man van aanzien; een zedig gedrag past eene Maagd; een verheeven styl behoort tot het Heldendicht; en in tegendeel, een slordig kleed staat een deftig Man niet wel; een wulpsche opschik voegt geene zedige Maagd; een grootsche styl komt by een gemeen onderwerp niet te passe.
De bevatting, welke wy hebben van deeze betrekking, die den Mensch eigen schynt, kan uit geene andere oorzaak ontstaan, dan uit een gevoel van het Welvoegelyke en Welpassende. Want, verondersteld dat wy daarvan verstooken waren, zouden die woorden voor ons onverstaanbaare klanken weezen. - De eenige zwaarigheid is, te bepaalen, welke de byzondere voorwerpen zyn, die, in zamenvoeging, deeze betrekkingen doen gebooren worden: want 'er zyn veele voorwerpen, die zulks niet te wege brengen: de Zee, by voorbeeld, beschouwd in zamenvoeging met een Boek, of een Man met een Berg, baaren by ons noch de denkbeelden van Welvoegelykheid, noch die van Onwelvoege- | |
| |
lykheid. Men schynt te mogen vaststellen, dat wy nimmer Welvoegelykheid of Onwelvoegelykheid bespeuren, dan tusschen dingen, die eenige betrekking tot elkander hebben; als de Mensch en diens Bedryven; een Hoofdvoorwerp met het daarby komende; eene Zaak en de Bycieraaden. Wy zyn, in de daad, zodanig gevormd, dat wy, onder dingen, derwyze aan elkander verwant, eene zekere overeenstemming verwagten, welke wy Welvoegelykheid heeten, en eene ongenoegelyke gewaarwording gevoelen, wanneer het tegenovergestelde zich aan ons opdoet, en wy het Onwelvoegelyke bespeuren.
Indien zamengestelde voorwerpen het stuk van Welvoegelykheid uitmaaken, verwagten wy, voor 's hands, dat 'er eene maate van Welpassendheid vereischt wordt, geëvenredigd aan de maate van verbintenisse. En dit vinden wy dat met de daad plaats grypt. Wanneer de betrekking zeer naauw is, als tusschen de oorzaak en het uitwerkzel, het geheel en deszelfs deelen, vorderen wy de striktste en volkomenste Welpassendheid; doch wanneer de betrekking gering of slegts toevallig is, als tusschen dingen in een en dezelfde plaats zamengebragt, vorderen wy weinig of geene Welvoegelykheid. De striktste Welvoegelykheid vorderen wy in Gedrag en Leevenswyze, dewyl een Mensch met deeze verbonden is, door de betrekking van oorzaak en uitwerkzel. Allernaauwst is de betrekking tusschen een Gebouw en den Grond, op welken het staat; en daarom moet de ligging van een groot huis ruim zyn: de betrekking tot nabuurige heuvels, rivieren, vlakten, als verder afgelegen zynde, eischt die zelfde maate van Welstandigheid niet. Onder Leden van het zelfde Gezelschap behoort de Welvoegelykheid groot te zyn, even als ten opzigte van dingen, die men in een en dezelfde Nisse ten toon stelt; onder Lieden, die in een Postwagen reizen, eischen wy zeer weinig van 't geen men welpassend noemt, en nog minder in den vermengden hoop, die den Schouwburg bezoekt.
Welvoegelykheid of Welpassendheid is zo naauw verwant aan Schoonheid, dat men dezelve doorgaans voor eene soort van dezelve aanziet; en nogthans verschillen zy dermaate, dat zy nimmer zamenloopen. Schoonheid, even als de kleur, behoort tot een enkel voorwerp; Welvoegelykheid steunt op eene meerderheid van voorwerpen. Voorts kan een voorwerp, schoon
| |
| |
op zichzelven, met betrekking tot andere voorwerpen, een sterk gevoel van Onwelvoegelykheid verwekken.
Voorbeelden van Welvoegelykheid en Onwelvoegelykheid vinden wy by menigte, in de betrekking tusschen een Onderwerp en de Bycieraaden van 't zelve. Een Letterkundig Werk, enkel geschikt om te vermaaken, is vatbaar voor veel vercierings, zo wel als een Muzykzaal voor vrolyken opschik. De geest heeft eene byzondere neiging voor pragt en opschik. De schitterendste pragt, hoe onvoegelyk in het Treurspel, voegt wel voor de Acteurs en Actrices in eene Opera. Aan den anderen kant laat een ernstig en deftig onderwerp niet veel bycieraads toe, zo min als een ander, dat uit eigen aart zeer schoon is; en een onderwerp, 't geen de ziel met verheevene denkbeelden vervult, vertoont zich best in een zeer eenvoudig voorkomen.
Voor een Persoon van gering aanzien is een weidsche opschik onwelvoegelyk, en baart, behalven het Onwelvoegelyke, eene nadeelige uitwerking; want door dit afsteekende komt de geringheid des voorkomens in het sterkste licht. Zagtaartigheid van uitzigt en zeden vordert eenvoudigheid van kleeding, gepaard met het fraaije. Een staatlyk en grootsch voorkomen eischt een kostbaaren tooi, die niet te lugtig moet weezen, noch met kleine cieraaden opgepronkt. Eene schoone Vrouw mag zich opschikken met alles wat de voegelyke kleeding duldt, en nogthans is zy in eenvoudig gewaad allerschoonst.
Welvoegelykheid regelt niet alleen de hoeveelheid des cieraads, maar ook de soort. De cieraaden van een Danszaal moeten alle vrolyk zyn. Geene Schildery is voor een Kerk welvoegelyk, dan die iets Godsdienstigs ten onderwerpe heeft. Alle de cieraaden van een Schild moeten op den Oorlog slaan. Virgilius bepaalt, met veel oordeels, het beeldwerk op het Schild van aeneas tot de krygsverrigtingen der Romeinen. Homerus zag deeze schoonheid over 't hoofd; en het hoofdwerk op het Schild van achilles bestaat uit de kunsten des Vredes in 't algemeen, van vrolykheid en feesthouding in 't byzonder. De Schryver van den telemachus verraadt dezelfde onoplettendheid, in het beschryven van dien jongen Held.
In het oordeel over de Welvoegelykheid, ten opzigte van de cieraaden, behooren wy niet alleen te letten op den
| |
| |
aart des voorwerps, 't geen opgecierd moet worden, maar teffens op de omstandigheden, waarin het zich gesteld vindt. De cieraaden, welstandig voor een Bal, voegen niet aan eene plaats van openbaaren Eerdienst; denzelfden Persoon moet men verschillend kleeden als hy na de Bruiloftszaal of ter Begraafenisse gaat. Niets heeft eene zo naauwe betrekking tot een Mensch, als zyne gevoelens, zyne woorden, zyne bedryven; en daarom vorderen wy, ten dien opzigte, de striktste eenpaarigheid. Wanneer wy vinden, 't geen wy dus vereischen, hebben wy een leevendig gevoel van het Welvoegelyke; in een tegenovergesteld geval is onze gewaarwording van het Onwelvoegelyke niet minder sterk. - Van hier de algemeene wansmaak van het gemaakte, gelegen in het betoonen van eene grootere kieschheid dan voegelyk is voor het character of de omstandigheden, waarin iemand verkeert.
Wanneer wy eene geringe Onwelvoegelykheid opmerken, in eene toevallige zamenvoeging van Persoonen of Zaaken, als die van Reizigers op een Postwagen, van Tafelgenooten aan een gemeene tafel, verdwynt de onaangenaame gewaarwording van het Onwelvoegelyke, naa eenige oogenblikken, zonder eenig spoor naa te laaten. Maar dit is het geval niet van Welvoegelykheid en Onwelvoegelykheid. Vrywillige bedryven, 't zy woorden of daaden, worden den bedryver toegeschreeven: welvoegelyk zynde, beloonen wy hem met onze hoogagting; onwelvoegelyk, straffen wy hem met onze versmaading.
Laaten wy, ten voorbeelde, veronderstellen eene edelmoedige daad, voegende aan het character van den Bedryver, welke in hem, en in elk aanschouwer, de welgevallige aandoening van Welvoegelykheid verwekt: deeze aandoening baart by den Bedryver zelfvoldoening en blydschap: de eerste, wanneer hy acht geeft op de betrekking tot het bedryf, en de laatste, wanneer hy in aanmerking neemt de goede gevoelens, die anderen van hem zullen vormen; dezelfde aandoening van Welvoegelykheid veroorzaakt in de aanschouwers hoogagting voor hem, die de daad volvoert; en wanneer zy het oog op zichzelven slaan, wordt, uit kragt van tegenstelling, eene aandoening van vernedering gebooren.
Om de uitwerkzels van een onvoegelyk bedryf te ont- | |
| |
dekken, moeten wy elk deezer omstandigheden omkeeren: de smertvolle aandoening van Onwelvoegelykheid baart in den Daader vernedering en schaamte: vernedering, wanneer hy aanmerkt, welk eene betrekking hy tot het bedryf hebbe; schaamte, als hy overweegt, wat anderen van hem zullen denken. Die zelfde aandoening van het Onwelvoegelyke veroorzaakt by de aanschouwers veragting ten opzigte van den daader, en brengt, uit hoofde van de tegenoverstelling, eene aandoening van zelf-hoogagting te wege.
Hier, derhalven, zyn veele verschillende aandoeningen, afgeleid van het zelfde bedryf, uit onderscheidene gezigtpunten, door verschillende persoonen, beschouwd: een werktuig, door veelvuldige springveeren gedreeven, en niet weinig zamengesteld.
Welvoegelykheid van gedrag blykt, derhalven, eene groote gunstelinge der Natuure te zyn, daar dezelve zich deswegen zo veel moeite gegeeven hebbe. Dit stuk wordt niet aan onze eigene keuze overgelaaten, maar, even als de Regtvaardigheid, van onze hand gevorderd, en ook, gelyk de Regtvaardigheid, aangedrongen door natuurlyke belooningen en straffen. Geen Mensch kan ongestraft eenig onwelvoegelyk bedryf pleegen; hy lydt de straffe der veragting, waarmede anderen hem bejegenen, en van schaamte, die by hemzelven opwelt. Een toestel, (dat ik dit woord bezige) zo zamengesteld en zo zonderling, behoort onze aandagt op te wekken: want de Natuur doet niets te vergeefs; en wy mogen, met volle gerustheid, besluiten, dat dit merkwaardig gedeelte der menschlyke gesteltenisse eenig allergewigtigst oogmerk heeft.
Eene verregaande Onwelvoegelykheid wordt gestraft met veragting en verontwaardiging, tegen den pleeger uitvaarende in daaraan beantwoordende uitdrukkingen; en zelfs wordt de geringste Onwelvoegelykheid niet onopgemerkt, of zonder eenige versmaading, doorgelaaten. Dan 'er doen zich Onwelvoegelykheden op, van eenen ligter aart, die gelach verwekken. Hiervan hebben wy tallooze voorbeelden in de misvattingen en ongerymdheden der Menschen: deeze worden op eene andere wyze gestraft. De aandoeningen van veragting en gelach, veroorzaakt door eene Onwelvoegelykheid van deeze soort, zich in de ziel des waarneemers vereenigende, worden uitwendig te kennen gegeeven door een
| |
| |
byzondere soort van lach, bekend by den naam van bespottenden of versmaadenden lach. Eene Onwelvoegelykheid, die dus niet alleen veragting, maar ook lachen verwekt, wordt onderscheiden door den bynaam van belachlyk; en een lach van uitjouwing of versmaading is de straffe, door de Natuur voor zulke daaden bestemd. - Ook behoort het onzer waarneeminge niet te ontglippen, dat wy zo gereed zyn om die soort van straffe uit te oefenen, dat wy dezelve zomtyds te werk stellen omtrent schepzelen van eenen minderen rang. Ten voorbeelde hiervan kan strekken de Kalkoensche Haan, door trots opgeblaazen, de vederen opzettende: deeze stelt zich belachlyk aan, en wordt met de daad uitgelachen.
Wy moeten niet verwagten, dat deeze onderscheidene Onwelvoegelykheden door zeer naauw afperkende grensscheidingen van elkander zyn afgezonderd: want in de Onwelvoegelykheden, van de minste tot de meeste, van de belachlykste tot de ernstigste, zyn de graaden zonder tal. Van hier is het, dat wy, in het aanschouwen van eenige onwelvoegelyke bedryven, al te belachlyk om ons te vertoornen, en al te ernstig om uitgelachen te worden, eene soort van gemengde aandoening gevoelen, zamengesteld uit het belachlyke en het toorn verwekkende: en dit is de grond van het gemeene zeggen, ten opzigte van eenige bedryven, dat wy niet weeten of wy daarover moeten lachen of toornig worden.
Men kan niet nalaaten op te merken, dat, in gevalle van eene belachlyke Onwelvoegelykheid, die altoos van eenen ligten aart is, de veragting, welke wy ten opzigte van den onwelvoegelyk handelenden gevoelen, zeer gering is; schoon de belaching, de voldoening daarvan, ten hoogsten behaagt. De onevenredigheid tusschen eene drift en derzelver voldoening schynt niet te beantwoorden aan de gewoone inrichting der Natuure. Na eene oplossing hiervan uitziende, moeten wy ons herinneren het boven aangemerkte, dat eene onwelvoegelyke daad niet alleen onze veragting gaande maakt ten opzigte van den Bedryver, maar ook, by wyze van tegenoverstelling, het goede denkbeeld, 't geen wy van onszelven hebben, doet klimmen. Dit brengt meer dan iets anders toe tot het vermaak, 't geen wy ontwaaren, in dwaasheden en ongerymdheden te belachen; en, in gevolge hiervan, is het te over bekend, dat zy, die het
| |
| |
meest met zichzelven zyn ingenomen, het meest overhellen om anderen uit te lachen. Trotschheid, welke eene leevendige aandoening is, genoegelyk in zichzelve, en niet minder in de voldoening, zou op zichzelve alleen genoeg zyn om reden te geeven van het vermaak, 't geen wy in het belachlyke scheppen, zonder van de versmaading iets te ontleenen. Hier zien wy de reden van eene zeer bekende waarneeming, dat wy ons allermeest geneigd voelen om de misvattingen en ongerymdheden van anderen te belachen, wanneer wy welgemoed en opgeruimd zyn: want alsdan vertoont de ingenomenheid met onszelven zich in volle grootte.
Wat betreft de eindoorzaaken van Welvoegelykheid en Onwelvoegelykheid, is 'er eene, ten opzigte van de Welvoegelykheid, zeer in 't oog vallende, dat, naamlyk, het gevoel van het Welvoegelyke ten beginzel strekt der Schoone Kunsten, en niet weinig toebrengt tot ons genoegen. Welvoegelykheid, in de daad, staat, ten opzigte van de hoeveelheid, gelyk met evenredigheid. Wanneer de deelen eens gebouws zeer wel en juist op elkander passen, mag men zeggen, dat het aangenaam is door de welvoegelykheid, of de evenredigheid, der deelen. Maar welvoegelykheid, die alleen vrywerkende weezens betreft, kan nimmer 't zelfde zyn met evenredigheid. Een zeer lange neus is ongeëvenredigd, doch kan nooit gezegd worden, onwelvoegelyk te zyn. In eenige gevallen, 't is waar, bespeuren wy Onwelvoegelykheid en Onevenredigheid in het zelfde voorwerp, maar nooit in het zelfde opzigt; by voorbeeld, een zeer klein man, draagende een zeer lang zwaard: den man en het zwaard in aanmerking neemende, ontwaaren wy eene Onevenredigheid; dan het zwaard beschouwende als door dien man verkoozen, worden wy de Onwelvoegelykheid gewaar.
Het gevoel van Onwelvoegelykheid ten aanziene van de misslagen, faalgreepen en ongerymdheden, is gelukkig bestemd ten beste des Menschdoms. By de aanschouwers verwekt het vrolykheid en gelach, verpoozing van ernstiger bezigheden. Doch zulks is eene kleinigheid, in vergelyking met het volgende. Het valt moeilyk, een voorwerp van belaching te weezen; en den man, die zich aan het Wanvoegelyke schuldig maakt, met uitlaching te straffen, strekt om hem, in 't vervolg, meer op zyne hoede te doen weezen. In deezer
| |
| |
voege wordt de onschadelykste mispas niet ongestraft gepleegd: werden de dwaalingen, wanneer zy niet schaaden, geheel vry gelaaten, onoplettendheid zou zeer sterk toeneemen, hebbelyk worden, en veel ramps brouwen.
De eindoorzaak der Welvoegelykheid, ten opzigte van de Zedepligten, is allervoortreffelykst. Om 'er een rechtmaatig denkbeeld van te vormen, moeten de zedelyke pligten, die anderen betreffen, onderscheiden worden van die tot onszelven behooren. Getrouwheid, dankbaarheid, en het verdraagen van ongelyk, zyn voorbeelden van de eerste soort; gemaatigdheid, zedigheid, standvastigheid, voorbeelden van de tweede: de eerste zyn pligten uit hoofde van het bezef van Regtvaardigheid; de laatste uit het gevoel van Welvoegelykheid. Hier is eene eindoorzaak, uit het gevoel van Welvoegelykheid ontleend, welke onze meer byzondere opmerking verdient. Het is onbetwistbaar het belang van elk, zyn gedrag overeenkomstig met de verheevenheid zyner natuure in te richten, en naar den stand, hem door de Voorzienigheid toegeschikt: want zulk een redelyk gedrag brengt in alle opzigten tot onze gelukzaligheid toe, door de gezondheid te bewaaren, overvloed te verschaffen, de agting van anderen te winnen, en, hetgeen de grootste van alle zegeningen is, een welgegronde hoogagting van onszelven. Maar in eene zaak, zo onmiddelyk behoorende tot ons welweezen, is het niet aan eigenbelang alleen overgelaaten: het magtig gezag van pligt vinden wy gevoegd by de drangreden van belang. De god der Natuure heeft in alle dingen, weezenlyk tot onze geluksbevordering behoorende, een' eenpaarigen voet gehouden. Om ons standvastig in ons gedrag te maaken, heeft hy ons versterkt met natuurlyke wetten en beginzels, die veele afwykingen voorkomen, welke dagelyks zouden voorvallen, indien wy ons geheelenal overgelaaten vonden aan zo zwak eene leidsvrouwe als de menschlyke Rede. - Welvoegelykheid kan niet wel in een ander licht beschouwd worden, dan als de Natuurwet, welke ons gedrag ten aanziene van onszelven regelt; even gelyk Regtvaardigheid de Natuurwet is, welke ons gedrag ten opzigte van anderen bestuurt. - Wy noemen de Welvoegelykheid eene Wet, niet minder dan de Regtvaardigheid: beide
zyn zy evenzeer regelmaa- | |
| |
ten van gedrag, die in 't oog gehouden en in acht genomen moeten worden. Welvoegelykheid sluit deeze verpligting in: want wanneer wy zeggen, dat eene daad welvoegelyk is, zegt zulks met andere woorden, dat dezelve volbragt moet worden.
Nog moeten wy hierby in aanmerking neemen, dat met het gevoel van het Welvoegelyke, zo wel als met dat van Regtvaardigheid, de staavingen van belooningen en straffen gepaard gaan; 't welk ten uitmaakenden bewyze verstrekt, dat de een zo wel als de ander eene Wet is. De zelfsvoldoening, welke iemand smaakt in het betragten van zynen pligt, gepaard met de hoogagting en toegenegenheid van anderen, is de belooning, welke tot beide behoort. De straffen, desgelyks, schoon niet dezelfde, zyn zeer na aan elkander verwant, en verschillen meer in maate, dan in hoedanigheid. Ongehoorzaamheid aan de Wet der Regtvaardigheid wordt gestraft met Wroeging; ongehoorzaamheid aan de Wet der Welvoegelykheid heeft Schaamte ten gevolge, eene wroeging van een minderen trap. Elke overtreeding van de Wet der Regtvaardigheid veroorzaakt verontwaardiging in hem, die des getuige is; en dit heeft ook plaats ten opzigte van elken grooten overtreeder van de Wet der Welvoegelykheid. Geringere overtreedingen van dezelve ontvangen ligtere straffen; altoos worden zy gevolgd van eenige veragting, en dikwyls van uitjouwing. Over 't algemeen is het waar, dat de Belooningen en Straffen, gehegt aan het bezef van Welvoegelykheid, in maate ligter zyn dan die, welke men aan het gevoel van Regtvaardigheid hegt. Wyslyk is dit verordend: naardemaal pligt jegens anderen van een weezenlyker belang is voor de Maatschappy, dan pligt omtrent onszelven: want de Maatschappy zou niet kunnen bestaan, indien de Leden van dezelve zich niet beschermd vonden tegen de heftige en oproerige driften hunner Medemenschen.
|
|