In alle vertelzelen van deezen aart straalt blykbaar eene pooging door, om de Gebeurtenis zo bovennatuurlyk, wonderbaar en welbevestigd, als mogelyk is, te doen voorkomen; om allen vermoeden van bedrog te weeren, en alle tegenwerpingen, welke op de geloofwaardigheid mogten gemaakt worden, af te snyden. Ik zal my naar deeze standhoudende gewoonte voegen, en eene Geschiedenis eener Geestverschyning verhaalen, die ik durf zeggen, dat vergezeld ging van de sterkste omstandigheden, het wonderbaare, het bovennatuurlyke en het welgeslaagde van eenig verhaal betreffende. De Geschiedenis bestaat alsnog enkel in mondlyke overlevering, doch is al te fraai om verlooren te geraaken.
In eene Stad in 't Westen van Engeland hielden vier-entwintig Persoonen een weeklyks gezelschap, om punch te drinken, tabak te rooken, en over Staatszaaken te spreeken. Elk Lid hadt zyn vasten stoel, en die des Voorzitters was eenigzins hooger dan die der overige Leden. Een der Leden was zints eenigen tyd krank geweest, en bleef dus zyn stoel open.
Het gezelschap, op den gewoonen avond, te zamengekomen zynde, vroeg men elkander natuurlyk na den toestand van het eenigen tyd afweezig Lid. Daar hy in het naastbystaand huis woonde, ging een zyner meer byzondere Vrienden derwaards, om na hem te verneemen, en keerde weder met de ongunstige tyding, dat hy den nagt niet zou overleeven. Dit maakte het gezelschap droefgeestig; en alle de poogingen, om het gesprek op een ander onderwerp, dan dit naargeestige, te wenden, liepen vrugtloos af.
Omtrent middennagt (de tyd, van voorlange bestemd tot de verschyning van Spooken) werd de kamerdeur geopend - en de gedaante, in 't wit, van den stervenden, of gestorvenen, kwam ter kamer intreeden, en nam plaats in den ledigen stoel, voorheen door hem bezeten - hy zat stil, en sprak geen woord; met stilzwygen zag men hem aan. Deeze verschyning duurde lang genoeg, om alle de Persoonen, daar tegenwoordig, te verzekeren van de daadlykheid van 't geen zy gezien hadden; eindelyk rees hy op, wandelde na de deur, welke hy open deedt, en, 'er uit gegaan zynde, agter zich toehaalde.
Naa een lang stilzwygen, liet zich een uit het gezelschap hooren: ‘Indien slegts één onzer dit gezien hadt, hy zou geen geloof gevonden hebben; maar het is onmogelyk, dat zo veele Persoonen te gelyk kunnen miszien en daardoor bedroogen worden.’
Het gezelschap werd allengskens spraakzaamer; doch geheel het onderhoud bepaalde zich op het schrik- en schroomwekkend voorwerp, 't geen hun zo zeer en zo diep getroffen hadt. Zy scheidden, en gingen na huis.