Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1802
(1802)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Uittrekzel eener reize om De la Pêrouse op te zoeken, gedaan in de jaaren MDCCXCI tot MDCCXCIV, ontleend uit het reisverhaal van M. Labillardiere, een der Natuurkundigen, tot deezen Tocht bestemd.(Vervolg van bl. 31.)
Wanneer wy op Pangaïmotoo kwamen, gaf de Koningin tiné, zittende onder een afdakzel, bedekt met bladen van Kokusnooten-boomen, en opgerigt in de schaduw van verscheide schoone Broodvrugt-boomen, een onthaal aan den Generaal dentrecasteaux. Eerst beval zy verscheide Jongedogters, tot haaren stoet behoorende, te dansen. Zy deeden dit met de grootste bevalligheid. Zy zongen onder het dansen; terwyl futtafaihe, daar by staande, haare beweegingen regelde, en tevens aanzette door zyn stem en gebaaren. Vervolgens hadden wy een groot Concert, weinig verschillende van 't geen ons de Koning, weinig dagen geleden, gegeeven hadt; alleen was de uitdrukking van vreugde, te deezer gelegenheid, veel leevendiger. De Koningin was omringd door een groot aantal Vrouwen; terwyl veele Mannen, op een kleinen afstand, tegen over haar stonden, en een kring sloegen rondsom de Muzykanten. Toen de Vrouwen met dansen ophielden, reezen veelen der Mannen overeinde, ieder een kleine knods, bykans van gedaante als een riem, in de hand houdende. Deeze slingerden zy om en om, de maat met veel naauwkeurigheids houdende, en teffens beweeging met de voeten maakende. De Muzykanten, eenige zeer laage toonen gespeeld hebbende, zongen dikwyls op een rasser wyze, 't welk deezen dans zeer vol gewoels maakte; wy bewonderden denzelven een geruime wyle. Het onderwerp van dien dans wekte onze nieuwsgierigheid. Welhaast bevonden wy, dat dezelve diende, om de groote daaden van eenigen hunner Oorlogshelden te verheerlyken. De Vrouwen vereenigden nu en dan haare stemmen met die der Mannen, paarende zeer bevallige beweegingen met haaren zang. Een onzer Scheepslieden van de Esperance verwonderde zich zeer, onder deeze Danssers, en niet verre van | |
[pagina 126]
| |
futtafaihe, den Eilander te zien, die zyn sabel gestoolen hadt; dewyl dit Opperhoofd altoos beweerde, dat hy den Dief niet hadt kunnen vinden. Het bleek ons egter duidelyk, dat deeze Man een zyner Knegten was: dan hy maakte zich weg, zo ras hy gewaar werd dat men hem herkende. Staande alle deeze verrigtingen was 'er eene pyramide van Bamboos opgerigt, aan welke onderscheide soorten van Vrugten hingen, door Koningin tiné ten geschenke voor den Generaal bestemd. - Wy gaven onze begeerte te verstaan, om te zien, dat eenige Inboorelingen een worstelparty hielden; doch wy kreegen berigt, dat eene vertooning van dien aart nooit in tegenwoordigheid van de Koningin gegeeven wierd. Het onthaal, door de Koningin gegeeven, hadt een groot aantal Inboorelingen te deezer plaatze gelokt; onder deezen bevonden zich zeer veele dieven, wier onbeschaamdheid in het steelen steeds toenam. Zy hadden reeds, met openbaar geweld, den een en ander onzer iets ontroofd, en waren 'er mede boschwaards gesneld. - Meer dan dertig onzer waren byeen, en leschten onzen dorst met het aangenaam vogt der Kokusnooten, door tiné aan den Generaal aangeboden; wanneer een Inbooreling de stoutheid hadt, om een mes een onzer uit de hand te neemen, en 'er mede door te gaan. Verscheiden onzer liepen den dief naa, en vervolgden hem tot op het Eiland Tongataboo; doch zich door een verbaazend aantal Eilanderen omringd vindende, keerden zy weder na onze ankerplaats. De Smit van de Recherche, nogthans, een Duitscher van afkomst, oordeelde te moeten toonen, dat hy meer moeds bezat dan de overigen, door zich verder en verder onder de Inboorelingen te begeeven. Zy keerden zich welhaast om, vervolgden hem op hunne beurt, zo ras zy bevonden dat hy wilde vlugten; zy poogden zelfs hem met hunne knodsen te treffen; doch hy hieldt hun een geruimen tyd van zich af, door den meest voorwaards dringenden een pistool voor te houden, 't geen hy verscheide keeren poogde af te vuuren. In deezer voege zo naby onze Schepen gekomen, dat hy zich voor hunne verdere beledigingen beveiligd rekende, was 'er een, die hem met een knods op het hoofd trof, terwyl een ander met een speer hem in den rug stak. Een groot getal viel op hem aan, en verdubbelden hunne, slagen, tot zy dagten | |
[pagina 127]
| |
dat hy dood was. Een der Eilanderen poogde herhaalde keeren hem met zyn eigen pistool te schieten, maar gelukkig was het kruid van de pan. Reeds waren zy bezig met zyne kleederen onder elkander te verdeelen, toen men dit bedryf van de Esperance ontdekte, en terstond een kanonschot deedt; de kogel ging vry digt by de moordenaars heen, en deedt hun onmiddelyk uit elkander gaan. Wy liepen van alle kanten tot bystand van den ongelukkigen Smit. Een onzer matroozen, den oever langs gaande, om den gewonden te redden, werden twee tanden met een knods uitgeslaagen; doch dit kostte den aanvaller het leeven, want hy werd op 't oogenblik doodgeschooten. Men beurde weldra den Smit van den grond op; en schoon hy zwaar aan 't hoofd gewond was, en verscheide andere gevaarlyke wonden bekomen hadt, bezat hy moeds genoeg om na den boot te gaan, alleen onder de armen ondersteund. - Eenige met schroot gelaadene stukken werden afgevuurd, om de zodanigen, die zich op strand bevonden, te beschermen. De Eilanders vlooden allerwegen heenen, en verzamelden zich, in ettelyke hoopen, op onderscheidene gedeelten van het Eiland. Om hun te verstrooijen, en de zodanigen van ons Volk, die zich nog op het Eiland bevonden, 'er veilig af te brengen, zondt men een aantal welgewapende Soldaaten aan wal. Verscheide Volkshoofden, niet verre van onze marktplaats verzameld, met eenigen onzer, stonden op, om heen te gaan; doch zy bleeven op ons verzoek. - Wy zagen op 't eigen oogenblik een boot van de Esperance afsteeken, onder bevel van trobiant, de eerste Lieutenant. Weinig weetende van de oorzaak des alarms, en veronderstellende dat alle de Inboorelingen zich gereed maakten om de onzen aan te vallen, beval hy de zynen, een dubbele Canoe te vermeesteren, die na 't strand kwam, geheel onkundig van het gebeurde. De meesten der Inboorelingen, die 'er zich in bevonden, sprongen onmiddelyk in zee; maar het Opperhoofd, aan welk deeze Canoe toebehoorde, bleef op het dek. Trobiant zondt een soldaat om hem te vatten. Dit bestaande, ontwapende het Opperhoofd hem. Zy worstelden, en trobiant vondt goed op hem te schieten, en trof hem doodlyk. Wy waren allen zeer getroffen over dit ongeluk. - Een ander Inbooreling, ziende wat 'er gebeurde, sprong van den steven der Ca- | |
[pagina 128]
| |
noe in zee; het niet durvende waagen, op het dek te komen. Een Neger, dien wy te Amboyna aan boord genomen hadden, vervolgde hem met een spies, die hy in de hand hadt, doch kon hem gelukkig niet agterhaalen. De woede was hiermede niet bedaard. Een Matroos, van geboorte een Duitscher, dien wy desgelyks te Amboyna onder het Scheepsvolk gekreegen hadden, ontdekte de Dogter van het ongelukkig gesneefde Opperhoofd, die zich in 't diepst van de Canoe verborgen hadt; hy hief reeds zyn sabel op, om haar te doorstooten; wanneer een Kanonnier van de Recherche, de Burger avignon, zyn arm tegenhieldt. Hy zette zich tusschen den Matroos en de jonge Dogter, wier Moeder welhaast op het strand kwam, tot den dood toe ontsteld over het verlies van haaren Man. De Dogter weende desgelyks bitter over den dood van haaren Vader; en wy zagen, dat zy zich met de vuist hevige slagen op de wangen en borst gaf. Wy hielden, als gyzelaars, den Zoon des Konings en titifa, Opperste van het Eiland Pangaïmotoo; doch wy merkten allen, met leedweezen, op, de moedloosheid, welke 's Konings Zoon, wegens dit aan boord houden, aangreep; hy was dezelfde, dien wy dikwyls zyne bevelen, met veel trotschheids, aan de Onderdaanen van zynen Vader hoorden geeven. Hy herhaalde verscheide keeren, dat hy onze Vriend was; dat hy wel zou wenschen, met ons na Frankryk te gaan. - Titifa, in tegendeel, betoonde geen de minste vrees. De twee gemelde aanzienlyke Persoonen sleeten den nagt in de Kajuit van de Recherche. Elk hunner hadt een blok tot een hoofdkussen medegebragt, waarop zy het agterhoofd nedervleiden, naar de wyze van slaapen by dit Volk, die ongetwyfeld oorzaak is van eene zeer merkbaare platheid aan het agterhoofd. - Geduurende den nagt zagen wy een grooter aantal vuuren, dan wy ooit vernomen hadden, aan Tongataboos noordkust. Den volgenden morgen werden wy met den dageraad wakker gemaakt door het jammerend gehuil, 't welk twee Vrouwen aanhieven, in eene Canoe rondsom ons schip vaarende. Zy boezemden beurtlings haare weeklagten uit, ongetwyfeld ten einde haare stemmen onderscheiden mogten gehoord worden door titifa, die deeze stemmen terstond kende. De Vrouwen waren zyn Wyf en Dogter, die, in haare droefenisse, wangen en borst | |
[pagina 129]
| |
met vuisten sloegen. Hy liep terstond op het dek; doch hy kon deezer beiden onrust niet doen bedaaren, voor dat hy haar berigt gegeeven hadt van de goede behandeling, hem aan boord bejegend. En toen hy haar de weete deedt, dat hy welhaast aan den oever zou komen, betoonden zy zich verrukt van vreugd. Korten tyd daarnaa werd titifa met 's Konings Zoon met onze Bark op het Eiland Pangaïmotoo gebragt. De Vrouw en Dogter van titifa volgden ons in haare Canoe, wanneer, toen zy digt onder de Esperance heen voeren, een donderbos by toeval afging, en de Canoe zodanig trof, dat zy dezelve onmiddelyk moesten verlaaten. Wy namen dit Vrouwen-paar in onzen Boot, en beklaagden ons over het ongeluk: doch zy vergaten schielyk het gevaar, 't welk zy geloopen hadden; want zy bevonden zich by titifa, en dagten alleen op het genoegen van hem in vryheid hersteld te zien. Wy deeden haar een geschenk van eenige yzeren goederen; onder deeze gaf een byl hun een groot gnoegen. Titifa betuigde ons, dat hy 'er zich van zu bedienen, om eene nieuwe Canoe te maaken, en dus welhaast de geledene schade boeten. - By ons landen verwyderden de meeste Inboorelingen zich van den oever, en weeken dieper landwaards in; maar titifa verzogt hun, weder te komen, en beval hun, dat zy zich in een kring zouden schikken; dit deeden zy onverwyld. Onzen handel hervatten wy hierop, en zetteden enzelven met alle geregeldheid voort. Dit Opperhoofd ging dien geheelen tyd niet van ons af; maar toobous Zoon verdween, zo ras hy zyne voeten op 't strand zette. Het Opperhoofd, den voorgaanden dag door trobiat gedood, bleek zeer geliefd te weezen by de Inboorelingen; want veelen bedreeven groote rouwe over dit verlies. Uit vreeze dat zy daarover op ons wraak zouden neemen, beval de Generaal, dat alle Schepelingen binnen de handelplaats zouden blyven. Onze Schepen vonden zich voorzien met al zodanigen voorraad als dit Volk kon verschaffen. Naardemaal wy nu niet meer te duchten hadden voor de gevolgen van mededinging, werden eenige yzerwaaren verdeeld onder het Scheepsvolk, ten einde zy het een en ander voor zichzelven zouden kunnen opdoen. Te deezer gelegenheid begonnen de Eilanders voor hunne goederen veel meer en zeer hoog te eischen, ja zomtyds tienmaal meer dan zy het voorheen gelaaten hadden. | |
[pagina 130]
| |
Ons verblyf op de Vriendlyke Eilanden bragt zeer veel toe tot het herstellen van de gezondheid onzes Scheepsvolks. Wy vonden 'er een overvloed van Gewassen, en verzamelden een grooten voorraad. Het Varkensvleesch was uitmuntend; 't welk deels moet toegeschreeven worden aan de goede hoedanigheid der wortelen en vrugten, waarmede zy gevoed worden. Wy namen 'er zo veele aan boord, als onze hokken konden bergen; en het vervolg leerde ons, dat zy tegen eene lange reis konden. Cook berigt, dat hy het tegendeel ondervonden hebbe, ten opzigte van die hy op de Vriendlyke Eilanden aan boord nam, by de onderscheidene keeren, die hy deeze Eilanden bezogt. Wy kogten 'er meer dan vierhonderd, terwyl wy ten anker lagen, waarvan wy het grootste gedeelte inzoutten. Wy volgden de handelwyze, door cook in zyne derde Reis aangepreezen; om naamlyk sterke pekel te maaken, met eene genoegzaame hoeveelheid van Azyn om het zout te ontbinden. Dit konden wy te gereeder doen, dewyl een groot gedeelte van onzen Wyn zuur geworden was. Voor een klein gedeelte van ons Spek gebruikte onze Slachter alleen zout; en schoon wy ons onder de brandende Zona bevonden bleef het zo goed, als 't geen op de wyze van cook bewaard werd, en smaakte zelfs beter. Het vet, bewaard in de pekel met azyn vermengd, smaakte niet goed, uit hoofde van de groote zagtheid, en het hadt en azynsmaak, welke niemand aanstondt. - Wy voorzagen ons van eene menigte Vogelen. Uit de Verhaalen, ons gegeeven van de Schepen, die in deezen Archipelago geankerd hadden, door de kundigste Inboorelingen, hielden wy ons verzekerd, dat la pêrouse nimmer een deezer Eilanden aandeedt. Daarenboven verzekerden zy ons, dat geen Schip, by hun geland, eenig ongeluk was overgekomen, dan dat van bligh; van welk voorval zy spraken op eene wyze, welke ons verzekerde, dat, indien dit Volk uit den aart niet wreed is, het verre vervreemd mag heeten van alle gevoelens van menschlievenheid. De slagen met knodsen, waarmede de Hoofden doorgaans hunne bevelen doen vergezeld gaan, strekken hiervan ten bykomenden bewyze. - Zy herinnerden zich zeer wel de onderscheidene keeren, welke zy Capitein cook gezien hadden; en om ons de tusschentyden te doen opmerken, rekenden zy by de oogsten van Yams, twee deezer voor ieder jaar tellende. Verscheide Inboorelingen, in- | |
[pagina 131]
| |
zonderheid zy, die tot de Familie des Konings behoorden, spraken den naam van cook met geestdrift uit; maar de groote strengheid van dien beroemden Zeereiziger wederhieldt veele anderen van aan hem met een gelyk genoegen te denken; zy spraken alleen van hem op een klaagenden toon, wegens de harde bejegeningen, die zy van hem geleden hadden. In de daad, schoon hy in zyne laatste Reize spreekt van slegts één Man, in de dye door een kogel gewond, zagen wy een ander, die in de schouder geschooten wasGa naar voetnoot(*); hy verzekerde ons, die wonde gekreegen te hebben, staande cooks laatste verblyf te Tongataboo. De Inboorelingen der Vriendlyke Eilanden zyn, over 't algemeen, kloek van gestalte en welgemaakt: dit moet, ongetwyfeld, grootendeels toegeschreeven worden aan den overvloed en den goeden aart huns voedzels. De goede gestalte deezes Volks gaat niet verlooren door harden arbeid. Hun welgespierd voorkomen deedt ons denken, dat zy zeer sterk moesten weezen; maar het lediggaand leeven, 't welk zy doorgaans leiden, stelt hun buiten staat om veel kragts te betoonen. Indien zy, worstelende, hunne kragten tegen onze Matroozen maten, moesten zy het doorgaans kamp geeven. - De Mannen, zo wel als de Vrouwen, zyn gewoon een of twee leden van den pink af te snyden, en ook zomtyds van den vinger daar naast, in hoope om daardor van zwaare ziekten geneezen te worden. - De meeste Mannen zyn op alle deelen des lichaams getatooed; met figuuren besneeden of geprikt. Wy zagen 'er veelen, wier huid bezet was met een schurftagtigen uitslag, misschien daaraan toe te schryven, dat zy niet gewoon zyn, zich met versch water af te wasschen, naa in zee geweest te zyn. - De huid der Mannen op de Vriendlyke Eilanden is taankleurig, dewyl zy zich geduurig aan de hette der zonne blootstellen; maar de Vrouwen, die vry bestendig binnenshuis blyven, of onder de schaduw van het geboomte zitten, hebben eene schoone kleur. De houding der Vrouwen is over 't algemeen zeer bevallig en vol leevens: de groote maate van | |
[pagina 132]
| |
gezondheid, welke zy genieten, moet voornaamlyk toegeschreeven worden aan haare ongemeene zindelykheid, en aan de goede spyze, welke zy gebruiken. (Het Vervolg hiernaa.) |
|