Rede is, te schenken. ô Aanbiddelyke Goedheid! God is ons zelve voorgekomen, om ons van dwalingen en dwaasheden te weêrhouden, waartoe zo veelen, alleen door de Rede geleid, zyn vervallen. Mogelyk hadden wy het Vuur, mogelyk onze knien voor de Zon gebogen, en dezelve als eene Godheid aangebeden, waren wy beroofd gebleven van eene nadere Openbaring. Wy hadden mogelyk, ja zeer waarschynelyk, met de Heidenen daar heen gedwaald op den weg der dwaasheid, die uitloopt en eindigt in het verderf. Mogelyk hadden wy de Maan hulde gedaan, of aan het Heir der Starren Godlyke eere bewezen. Wy hadden dwaas genoeg kunnen zyn, om onze hulde te bewyzen aan Hout en Steen, een werk van menschen handen. Wy waren gewis daar heen gedoold, even als een blinde, wien het aan een leider ontbreekt. Maar nu hebben wy onzen Maker leeren kennen. Nu vernederen wy ons voor Hem, en buigen ons neder in het stof. Nu knielen wy voor Hem, met eerbiedige, met ontzag barende bewondering, en aanbidden Hem, die ons geformeerd, die Hemel en Aarde, met al derzelver Volheid, gemaakt heeft. ô! Gy onvergeeflyke Dwaazen, die den onnaspeurelyken Rykdom van Gods goedertierenheid veracht, door te versmaden dat onwaardeerbaar geschenk, de Openbaring, waardoor, onze verduisterde verstanden verlicht zyn, - waardoor wy van blinden ziende zyn gemaakt. ô! Gy Dwaazen, die meent verlicht te zyn, maar die uzelven de oogen uitboort, en willens blind wilt zyn; gy versmaadt de Openbaring, en waant dat de Natuurlyke Godsdienst genoegzaam is, om uwen Maker te leeren kennen, om uwen pligt te betragten omtrent uwen Evenmensch. Gy verbeeldt u, dat gy langs dien weg gelukkig kunt worden, en dat gy die middelen niet noodig hebt, die u God zelve in zyn Woord heeft aan de hand gegeven. Dan gy zult jammerlyk bedrogen uitkomen. Maar dan - dan zal het te laat, en voor u onherstelbaar zyn! Daarenboven, merkt gy zelve niet, hoe veel de Openbaring uwe kundigheden vermeerderd heeft? van hoe veele
allernuttigste en wetenswaardige zaken gy voor altoos waart onkundig gebleven, indien gy nooit iets van de Openbaring geweten had? Even als de Heidenen, had gy denkelyk de stomme Afgoden gediend. Al wat gy nu boven hen weet van den eenen waren God, en van Godlyke zaken, zyt gy alleen aan de Openbaring verschuldigd. Welaan! keert dan terug van uwe dwaasheden, handelt verstandig, valt uwen Maker te voet, smeekt Hem om vergiffenis, en wordt wys!