Zamenspraak tusschen den ouden heer Zondag en den jongen burger Decadi.
(Uit een Fransch Tydschrift.)
Zondag. Goeden dag, Burger decadi!
Decadi. Weer opgestaan, Heer zondag?
Z. Gy hebt my dan voor dood gehouden?
D. Byna.
Z. Goede Artzen hebben beter geöordeeld; zy beschouwden myn toeval als eene flaauwte.
D. Gy had reeds zo lang geregeerd, dat men wel gelooven moest, dat uw ryk ten einde liep.
Z. Het gaat met alle menschelyke zaaken zo niet als met de menschen zelve. Deeze houden op te leeven, als zy langen tyd bestaan hebben; veele dingen, daarentegen, duuren voort, om dat ze oud zyn.
D. Als dit waar is, zult gy wel lang voortduuren. Gy telt immers uwe jaaren reeds van den Zondvloed af.
Z. Nog van vroeger tyd. Ik ben zeker zo oud als de Menschelyke Maatschappy. De Natuur gaf, toen zy den arbeid voor den mensch tot eene behoefte maakte, my aan denzelven tot vergenoegen. De eerste Wetgeever bestemde de eerste zes dagen voor den eenen, den zevenden voor het ander. De Godsdienst heeft deezen dag geheiligd. Alle Volken hebben zich by deeze schikking wel bevonden; en midden onder de ruïnen, veroorzaakt door zo veele omwentelingen in Staat en Kerk, was ik behouden blyven staan, tot aan het einde der Agttiende Eeuwe, wanneer Nieuwheidzoekers, stout en belachlyk door onwetendheid, niet alleen alle grondzuilen der wetten omverhaalden, maar ook alle tydsafdeelingen veranderden, en alzo myne Altaaren sloopten, om eenen Troon voor u op de puinhoopen te plaatzen.
D. Waren myne warmste Verdeedigers niet omgekoomen, dan stond deeze Troon nog.
Z. Ja, in eene woestyn, en onder wilden!
D. Gelooft gy dan, dat zy, die u hebben afgeschaft, om my in uwe plaats te stellen, hiertoe geene voldoende redenen hadden? Konde eene gezonde Staatkunde goedkeuren, dat 'er 52 dagen in het jaar aan den arbeid en de vlyt onttrokken wierden? Zy verminderde dit getal op 36.